Het
rapport
Wagner
ONDERWIJS
NOTITIES
Het tuinbouwonderwijs aan
de Middelbare Agrarische
School te Goes
onder redaktie van
L. Anderson
Alsof het daar al niet onrustig genoeg was is er opnieuw een knuppel in
het (onderwijs) hoenderhok geworpen. Aansprakelijk hiervoor is de
Adviescommissie voortgang industriebeleid - beter bekend als de com
missie Wagner - die in het kader van haar doelstelling - economisch
herstel - ook ruime aandacht besteedt aan het onderwijs en dan met
name de verbetering van de relatie tussen het beroepsonderwijs en het
bedrijfsleven.
De commissie spreekt nadrukkelijk
van opwaardering van dit onderwijs
op alle niveaux en bepleit daarbij
een verbeterd systeem van leerlin
gen-stelsels met stage-praktijk onder
mede-verantwoordelijkheid van het
bedrijfsleven. Dit zou dan voor het
nog in de kinderschoenen staande
kort middelbaar beroepsonderwijs -
het kmbo - een bedreiging beteke
nen. in het onderwijsveld, dat toch al
in grote onzekerheid verkeert over de
toekomst van deze jonge telg. Maar
ook de vakbeweging liet zich niet
onbetuigd. Gaat men dan helemaal
voorbij aan de bestaande problemen
om stageplaatsen te vinden? En - zo
zeggen de jongeren - denkt men nu
hiermee de jeugdwerkeloosheid te
kunnen bestrijden? Men gelooft ge
woon niet aan de mogelijkheid, dat
elke jongere voor een bepaalde tijd
een plaats zou kunnen krijgen in een
gedeelde leer- en werksituatie tegen -
een naar verhouding met het ge
presteerde - toe te kennen beloning.
Ondanks alle begrijpelijke kritiek -
en die is overigens altijd wel te leve
ren - verdient het rapport Wagner
alle aandacht. Zeker is te waarderen
de stelling, dat op de moeizame weg
naar economisch herstel de mobili
satie van het jeugdig arbeidspoten
tieel onontbeerlijk wordt geacht.
Daarom moet het beroepsonderwijs
in de lift en zal de directe deelname
aan de beroepspraktijk in sterke ma
te moeten worden gestimuleerd. Het
zij nogmaals gezegd: de onderwijs-
paragraaf is slechts één facet van het
uit tien hoofdstukken bestaande
rapport. En wat staat er nu eigenlijk
wel en niet in? Hier volgt een korte
samenvatting.
Het beroepsonderwijs
Het Nederlandse beroepsonderwijs
is, anders dan in vele landen, gecon
centreerd in de school en voor zover
het buitenschools plaatsvindt, berust
de verantwoordelijkheid daarvoor
bij de school. Een ander kenmerk
van ons beroepsonderwijs is dat de
inhoud via exameneisen centraal
door de overheid wordt vastgesteld
zonder enige wettelijk geregelde in
breng van de sociale partners. Een
uitzondering hierop vormt het leer
lingwezen. Beide kenmerken heeft
de commissie in haar rapport ter
discussie willen stellen. In het voet
spoor van opgedane ervaringen in
binnen- en buitenland, lijkt vooral
een grotere betrokkenheid van de
sociale partners bij het beroepson
derwijs gewenst. Daarnaast adviseert
de commissie het teruglopende leer
lingwezen op korte termijn nieuw
leven in te blazen.
In samenhang daarmee dient de in
troductie van het kmbo opnieuw in
overweging te worden genomen.
De commissie meent dat een be
roepsopleiding, inclusief het leer
lingwezen de laatste fase in de on-
derwijsgang zou moeten vormen
voor zover jongeren niet doorstro
men naar het wetenschappelijk on
derwijs. Algemeen voortgezet on
derwijs zop geen eindonderwijs mo
gen zijn.
Deze aanbeveling houdt in dat het
leerlingwezen de hoofdstroom binnen
het beroepsonderwijs in Nederland
moet gaan vormen.
Het leerlingwezen is een vorm van
beroepsonderwijs die gevolgd kan
worden na het lager beroepsonder
wijs (lbo) en het algemeen voorgezet
onderwijs (avo), met name de mavo.
Ir. L. Wagner
Het richt zich op jongeren van zes
tien jaar en ouder. In het leerlingwe
zen vindt de opleiding zowel in de
praktijk als op de school plaats.
Op vergelijkbare wijze dient naar de
mening van de commissie het mid
delbaar en hoger beroepsonderwijs
in twee fasen te worden gesplitst. De
eerste fase blijft onder primaire ver
antwoordelijkheid van de school en
vindt gedurende vijf dagen per week
op de school plaats. Deze fase richt
zich op de voorbereiding tot een be
roep. De tweede fase vindt onder
primaire verantwoordelijkheid van
het bedrijfsleven plaats en is gericht
op het verwerven van de beroeps
kwalificatie. In deze fase wordt zowel
theoretisch als praktisch geleerd. In
troductie van twee fasen in het mbo
en hbo en versterking van het leer
lingwezen eist uiteraard een politieke
beslissing, maar bovenal de bereid
heid van de sociale partners om
steun te geven aan een volwaardige
praktijk component. Het streven om
aan alle daarvoor in aanmerking ko
mende jongeren een beroepsoplei
ding te geven vereist dat voldoende
leerplaatsen voorhanden zijn.
Het leerlingwezen
De inbreng van sociale partners bij
het onderwijs is in Nederland alleen
voor het leerlingwezen bij wet gere
geld. Kenmerken van het leerling
wezen zijn de samenhang tussen le
ren en werken. De praktijk staat
centraal en de school vervult een
aanvullende verdiepende functie.
Op dit moment biedt het leerlingwe
zen meer dan 300 opleidingsvarian
ten. Het georganiseerde bedrijfs
leven draagt de verantwoordelijk
heid voor de inhoud van de prak
tijkcomponent van de opleidings
programma's en heeft het toezicht op
het onderwijs in de praktijk. Het
leerlingwezen blijkt bijzonder con
junctuurgevoelig te zijn. Het aanbod
van praktijkplaatsen is de laatste ja
ren drastisch afgenomen. In de hui
dige omstandigheden blijkt het be
drijfsleven korte termijn doelstellin
gen te laten overheersten ten koste
van de lange termijn doelstelling van
goed beroepsonderwijs. De commis
sie acht dit een slechte zaak en be
veelt aan dat de sociale partners op
korte termijn trachten tot zodanige
afspraken te komen dat de conjunc
tuurgevoeligheid van het leerlingwe
zen verminderd wordt. Bovendien
zou in samenspel met de overheid
getracht moeten worden het aanbod
van praktijkplaatsen zodanig te ver
groten, dat alle jeugdige schoolver
laters toegang kunnen krijgen tot het
leerlingwezen. In eerste instantie
gaat het om schoolverlaters tussen de
16 en 20 jaar. Het deelnemen aan een
leerlingstelsel of een andere beroep-
opleiding zou voor deze groep eind
onderwijs dienen te zijn, alvorens
zij zich op de arbeidsmarkt begeven.
Voor de jongeren, die al dan niet met
een diploma het algemeen voortge
zet onderwijs verlaten en die de keu
ze voor een beroep nog niet gemaakt
hebben, zouden korte beroepskeu
zeprogramma's moeten worden ge
creëerd. Dit ter voorbereiding op het
leerlingwezen en met inschakeling
van het bedrijfsleven. Op deze wijze
kunnen jongeren al tijdens het be
roepskeuzeprogramma toegelaten
worden tot de beroepspraktijk.
Na het doorlopen van een beroeps
keuzeprogramma zouden deze jon
geren toegang moeten hebben tot het
leerlingwezen. Ook de roldoorbre
king bij de opleidings- en beroeps
keuze door jongens en meisjes zou
hiermee gediend zijn.
Leer- en arbeidsovereenkomst
De commissie bepleit dat leer- en
arbeidsovereenkomsten en de daar
bij behorende beloningen meer flex
ibel benaderd worden. De beoogde
flexibiliteit kan worden verkregen
door toepassing van de arbeidsover
eenkomst voor de duur van de op
leiding, hierdoor wordt het mogelijk
jaarlijks nieuwe leerlingen toe te la
ten. Ook de hoogte van de beloning
dienen de sociale partners in hero
verweging te nemen. Daarbij is het
gewenst dat de hoogte van het oplei-
dingsloon in relatie staat tot de pro
ductieve prestatie van de jongeren
tijdens de opleiding. Het ontvangen
van onderwijs dient daarbij als in
vestering in vakbekwaamheid voor
hun toekomst te worden gezien. In
dit verband is een maatregel op
grond van de Wet op het minimum
loon mogelijk voor jongeren die
deelnemen aan de praktijkcompo
nent van een beroepsopleiding, zoals
het leerlingwezen.
De ontwikkeling van het leerlingwe
zen zou in samenhang gebracht
moeten worden met de om- en bij
scholing van oudere werknemers die
of langdurig werkloos zijn, of ten
gevolge van herstructurering van be
drijven, andere of andersoortige
werkzaamheden moeten gaan ver
richten. Door de voortdurende ver
schuivingen in de arbeidsmarkt zal
het nodig zijn instrumenten als bij
en omscholing gerichter te hanteren.
Het kmbo
Tegen de achtergrond van de huidige
jeugdwerkloosheid en de behoefte
aan een vorm van beroepsonderwijs
zonder toelatingseisen voor school
verlaters, wordt op dit moment door
de overheid met het kort middelbaar
beroepsonderwijs (kmbo) geëxperi
menteerd. Het kmbo is een twee- a
driejarige dagopleiding. In dit sta
dium zijn nog weinig evaluaties be
schikbaar De eerste signalen zijn
evenwel niet onverdeeld positief,
-angezien met name de praktijk
component sterk op de school is
georiënteerd. Het gevaar dreigt dat
jongeren alleen maar langer op
school zijn, zonder dat zij een afge
ronde vakopleiding hebben ontvan
gen.
De commissie is van oordeel dat de
nadruk gelegd zou moeten worden op
integratie van het kmbo en het leer
lingwezen in samenhang met het
voorgestelde beroepskeuzeprogram-
ma. Hierdoor wordt de noodzaak van
een zelfstandige uitbouw van het
kmbo weggenomen. Voorkomen
dient te worden dat de experimenten
met het kmbo leiden tot uitholling
van het leerlingwezen.
Diplomering moet pas plaatsvinden
nadat de gehele opleiding met succes
is doorlopen.
Op deze wijze wordt de aansluiting
tussen de arbeidsmarkt en het mid
delbaar en hoger beroepsonderwijs
op een natuurlijke wijze versterkt.
Dit leidt tot een beter maatschappe
lijk perspectief voor de leerling. De
commissie is van mening dat ook de
voorgestelde eerste fase van het mbc
en het hbo kwalitatief aan hoge eisen
moet voldoen. Er dienen daarvoor
enkele knelpunten te worden opge
lost. De beschikbaarheid van ge
kwalificeerd personeel is zo'n knel
punt. Aan om- en bijscholing van
technische leraren dient dan ook een
hoge prioriteit te worden toegekend.
In dit verband is het van belang dat
er een eenvoudige overstap komt
voor gekwalificeerde vaklieden en
andere deskundigen uit het bedrijfs
leven naar het beroepsonderwijs.
Een ander knelpunt vormt het ge
brek aan moderne outillage op de
scholen: machines, gereedschappen,
modern instructiemateriaal en ande
re leermiddelen. Voor zover dit
knelpunt door de inschakeling van
bestaande en nieuwe opleidingsbe-
drijven niet opgelost kan worden,
zouden door de overheid middelen
beschikbaar kunnen worden gesteld.
Daarmee kunnen bepaalde scholen
in samenwerking met het bedrijfs
leven, met name het midden- en
kleinbedrijf, in staat gesteld worden
uit te groeien tot gespecialiseerde
"bedrijfsscholen" waar moderne ap
paratuur aanwezig is.
De commissie beveelt aan ook voor
het mbo en hbo landelijke organen
in te stellen, die de opdracht krijgen
eisen te formuleren, waaraan de op
leiding moet voldoen.
Een eerste commentaar van de
Algemene Besturenbond
De commissie Wagner heeft zich bij
haar aanbevelingen sterk laten in
spireren door de nota "Nu kiezen
voor straks". Dat is een ambtelijke
studie van de overheid, geen officieel
document van de regering. Ook in de
kring van de ABB (sectiebesturen
m.n.) is met veel interesse kennis ge
nomen van het twee-fasen-idee: via
beroepsvoorbereiding in dagschool
verband naar beroepskwalificatie in
leerlingwezen-gedaante. Overigens
bedient de commissie Wagner zich
van verzameltermen als mbo en hbo
daarmee een wat al te simpele voor
stelling van zaken biedend.
Een beschouwing van het lbo ont
breekt. Los van de vraag of het Ivo
beroepsoriënterend of beroepsvoor
bereidend moet worden genoemd,
geeft o.i. het feit dat voor veel jonge
ren het lbo al eindonderwijs is alle
reden ook dit onderwijs aan een na
dere beschouwing te onderwerpen.
Het is verwonrderlijk dat het twee
fasen-idee. zo consequent doorge
dacht voor mbo en hbo, voor de
korte variant van het beroepsonder
wijs lijkt te worden ingeruild voor het
pleidooi dagonderwijs en leerling
wezen op bepaalde wijze te integre
ren. Helaas wijdt de commissie
daarover niet verder uit. Onzes in
ziens komt de commissie onnodig tot
een "verwerping" van het één (kort
mbo) en "omarming" van het ander
(leerlingwezen); daarmee gaat zij de
discussie over het bestaansrecht van
beide uit de weg.
De aanbevelingen ter versterking
van het leerlingwezen zullen, zonder
direct op details in te gaan, in het
algemeen goed worden ontvangen in
onze kring. Het verwondert ons wel
dat de commissie Wagner in het ge
heel niet rept over de leeftijdsgrens
van 29 jaar die de werkingssfeer van
(de Wet op het) leerlingwezen nu
vaak ongewenst beperkt. Het advies
van de commissie Wagner zal van
sectiebesturen en hoofdbestuur in de
komende tijd zeker aandacht krijgen.
Mogelijk mede naar aanleiding van de oprichting van de afdeling
tuinbouw aan het Agrarisch opleidingscentrum van het K.N.L.C. te
Dordrecht krijgen we de laatste weken nogal eens vragen over het
tuinbouwonderwijs aan de school te Goes. In 't kort verteld doen we
het volgende:
school niet verloren gegaan, maar
het vak is een onderdeel van het
programma van de landbouwschool
geworden. Leerlingen in de 3e klas
kunnen de fruitteelt als keuzevak
kiezen. De laatste jaren kiezen ca. 15
a 20 leerlingen dit vak. We hebben
toestemming van het Ministerie dan
op het diploma van de leerlingen te
vermelden dat men afgestudeerd is
in de Fruitteelt.
Ongeveer één dag in de week gedu
rende het gehele jaar krijgt men les in
de teelt van appels en peren, de bij
behorende ziekte- en onkruidbestrij-
ding en praktische les in snoeien.
Veel excursies worden gehouden.
Het aantal lesuren lijkt misschien
niet zo groot, maar men dient niet te
vergeten dat bij de fruitteeltlesseji
uitgegaan kan worden van de in de
le en 2e klassen reeds verkregen
kennis van bodemkunde, bemes
tingsleer. techniek, bedrijfsecono
mie. plantenziekten enz. Een trekker
blijft een trekker of men die nu in de
landbouw of de fruitteelt gebruikt.
Als men verstand heeft van schim
melziekten bij landbouwgewassen,
dan heeft men minder tijd nodig om
schimmelziekten in de fruitteelt te
leren. Vele andere voorbeelden zijn
te noemen.
Van de leerlingen in de 3e klas te
Goes kiest ongeveer 'A voor de fruit-
teeltlessen. !A voor de extra lessen
wiskunde/scheikunde (doorstudeer-
richting) en 'A voor de extra lessen in
de veehouderijvakken. Helaas is het
niet mogelijk om bij de 2 jarige B-"
richting tijd te vinden voor de
groenteteelt en de fruitteelt.
Samenvatting.
Bij de driejarige A-richting is de
groenteteelt in de volle grond een
verplicht vak voor alle leerlingen. De
fruitteelt is een keuzevak waarvoor
de laatste jaren een vrij grote be
langstelling bestaat.
Ir.W.M. Markusse
Groenteteelt
Bij de driejarige A-richling is de
groenteteelt in de volle grond een
onderdeel van de akkerbouwvakken.
Tot enkele jaren terug was het een
keuzevak. De leerlingen konden in
het laatste leerjaar gedurende een
middag per week les in de groente
teelt krijgen. Gezamenlijk werden
gewassen als witlof, spruiten, win
terwortelen, knolselderij, enz. bestu
deerd.
De belangstelling van de leerlingen
voor dit vak was zo groot dat we
sinds het vorige kursusjaar de
groenteteelt in de volle grond voor
alle leerlingen van de A-richting
verplicht hebben gesteld. Het onder
scheid tussen groente- en akker
bouwgewassen is trouwens o.a. ten
gevolge van de mechanisatie vrij
klein geworden. Het lijkt ons ver
standig de leerlingen, waarvan een
vrij groot aantal afkomstig is van een
akkerbouwbedrijf van 10-30 ha.
kennis te laten nemen van de mo
derne groenteteelt. Als men dit wenst
kan ook een stageperiode van 8 we
ken doorgebracht worden op een
groenteteeltbedrijf. Het is niet de
bedoeling alle leerlingen die akker
bouwer worden nu maar in de rich
ting van de groenteteelt te sturen.
Kennisname echter door middel van
excursies en gesprekken met groen
tetelers kan nooit kwaad. Mogelijk
heeft een aantal leerlingen voor hun
toekomst er iets aan. Het is goed om
te vertellen dat we niets doen aan de
groenteteelt in kassen, de bloemen
teelt en andere sierteelten. Dit doen
andere scholen.
Fruitteelt.
Alleen de Middelbare Tuinbouw
school te Tiel heeft een afdeling die
volledig gericht is op de fruitteelt. De
school in Goes heeft dit niet meer.
Gelukkig is de fruitteelt aan onze
15