Rol van de z.g.
graanvervangers
De voeding van jongvee met
verschillende voedermiddelen
verzekering
slachtrunderen
wellicht
op twee manieren
Door de heer ing. A. Albers, specialist
Voedervoorziening bij het Konsu-
lentschap voor de Rundveehouderij
en de Akkerbouw te Roermond
Tapioka heeft zich in het pakket grondstoffen dat door de mengvoeder
industrie verwerkt wordt een zeer belangrijke plaats verworven. Eerder
was dat niet het geval. Een 15 of 20 jaar terug was er praktisch geen
sprake van de invoer van tapioka.
Er was toen ook geen behoefte aan het instellen van een invoerheffing
of gedwongen "vrijwillige" exportbeperkingen van de belangrijkste
produktielanden, zoals thans wel het geval is. De laatste jaren is de
wereldexport van tapioka tot ongeveer 8 miljoen ton per jaar gestegen,
waarvan 90% door de landen van de EG wordt opgenomen.
Dat was mogelijk door de gevoerde
landbouwpolitiek, die men nu ten
ongunste van ontwikkelingslanden
heeft teruggedraaid en- als de Fran
sen hun zin krijgen- nog verder terug
zullen draaien.
Het is Hans van Vliet van CPM Eu
rope die hier in het amerikaanse
weekblad Feedstuffs op gewezen
heeft. Hoe overigens alles kan ver
keren. bewijst het feit dat Indonesië-
mogelijk tij de 1 ij k-zij n rol van expor
teur van tapioka heeft omgewisseld
voor die van importeur.
Eurocraten. bureaucraten en ambte
naren zijn gewend van achter hun
bureau grote vraagstukken op te los
sen.
Daarom is het een goede gewoonte
geweest in Nederland dat de functies
van voorzitters van produktschap-
pen- enkele uitzonderingen daar ge
laten toegekend werden aan perso
nen uit het bedrijfsleven en niet uit
de ambtenarenwereld.
Veredelingslandbouw
Van welke betekenis de z.g. graan
vervangers zijn voor de veredelings
landbouw is in Feedstuffs duidelijk
gemaakt aan de hand van enkele
sprekende voorbeelden.
Een ton melkveevoeder kan bestaan
uit: 338 kg maisgluten; 162 kg biete-
pulp; 214 kg citruspulp; 70 kg me
lasse; 100 kg socosmeel; 49 kg soja
meel (44%); 50 kg raapzaadmeel en
17 kg premix met vitaminen, mine
ralen en sporenelementen.
Ook in mengvoeders voor varkens en
pluimvee worden steeds meer graan
vervangers gebruikt. Een ton var
kensvoeder zou kunnen bestaan uit:
380 kg tapiokazetmeel (65%); 115 kg
tarwezemelen; 215 kg sojameel 44 en
50 kg melasse. Slechts 203 kg zou
bestaan uit graan, te weten tarwe en
mais.
Een zeugebrok zou kunnen bestaan
uit 300 kg tapiokameel (65%); 200 kg
maisgluten; 50 kg melasse; 35 kg
bietepulp; 20 kg alfalfa-pellets.
Voorts zou er 107 kg tarwe verwerkt
kunnen worden. Voor de verede
lingsindustrie in het algemeen en die
in Nederland in het bijzonder is het
van levensbelang dat Eurocraten en
bureaucraten zo weinig mogelijk
zeggenschap gaan krijgen op de op te
stellen regelingen. In elk geval dient
minstens 100% inspraak gegeven te
worden aan het bedrijfsleven en aan
die organisaties die erop uit zijn het
voedselpakket niet onnodig duur te
maken.
In een tussentijdse rapportage aan
het bestuur van het produktschap
voor vee en vlees (pvv) meldt het se
cretariaat van dit schap, dat de werk
groep slachtveeverzekering rundvee
op 14 december '82 zich kon vinden in
een uitbreiding van het huidige ver
zekeringssysteem voor slachtrunde
ren. Dit betekent, dat naast het hui
dige systeem van verzekeren bij een
slachtrisicoverzekeraar, een alterna
tief verzekeringssysteem geïntrodu
ceerd wordt.
En wel door dekking van het slacht-
risico via een eigen bedrijfsreserve
onder door het pvv-bestuur te stellen
voorwaarden. Op 20 januari jl. be
sprak de werkgroep inmiddels, de
concepttekst van een pvv-verorde-
ning die dit 'tweesporen-verzeke-
ringsbeleid' mogelijk moet maken.
In dat kader wordt ook het verbod op
het onverzekerd afleveren van
slachtrunderen aan een slachterij in
getrokken. Het ligt in de bedoeling
een en ander definitief op 9 maart
aan het pvv-bestuur ter bespreking
voor te leggen. De doelstelling van
de uit 1957 daterende pvv-verorde-
ning verzekering slachtdieren, na
melijk bij de verhandeling van
slachtdieren problemen tussen ver
koper en koper over het dragen van
schade wegnemen, indien verborgen
gebreken blijken na slachting, blijft
onverkort gehandhaafd, aldus de
tussentijdse melding aan het pvv-
bestuur.
Jongvee goed opfokken betekent het grootbrengen van gezonde dieren
die veel produceren en lang meegaan. Alleen een goed ontwikkelde en
uitgegroeide, maar niet vervette melkvaars kan aan deze verwachtingen
voldoen. De voeding en de manier van voeden is hierbij erg belangrijk,
"n Regelmatige groei geeft de beste resultaten.
In elk van de leeftijdsperioden is een aparte aanpak vereist. In de eerste
8 levensmaanden is het benutten van een goede jeugdgroei van veel
betekenis. De periode 9-15 maanden is belangrijk, omdat vooral
binnen deze periode de ontwikkeling van de uier plaatsvindt. Een te
hoog voedernivo geeft vetvorming in de zich ontwikkelende uier,
waardoor de klierweefselvorming afgeremd wordt. In deze periode zal
de groei beperkt moeten zijn. Dit laatste geldt voor het hele tweede
levensjaar (zie tabel 1).
Ervaringen "Cranendonck"
Vanaf ca. 6 maanden kunnen de
kalveren behandeld worden als een
herkauwer. Ze kunnen alle voeder
middelen ontvangen die ook de
koeien krijgen. Of met al deze voe
dermiddelen ook een goede opfok
mogelijk is, is afhankelijk van de
soort en de kwaliteit van de voeder
middelen. Daarom is op de proef-
boerderij "Cranendonck" vanaf
1978 het jongvee tijdens de stalpe-
riode gevoerd met drie verschillende
rantsoenen. Vergeleken werden stro
krachtvoer, snijmais en voor-
droog. Daarbij werd vooral gelet op
de invloed van deze voedermiddelen
op de groei, de ontwikkeling, de
konditie en de vruchtbaarheid.
Drie rantsoenen vergeleken
Drie groepen jongvee werden ge
voerd met drie rantsoenen, naar de
norm voor een groei van 650 gram
per dier per dag.
- Strogroep: Stro plus voldoende
A-brok
- Snijmaisgroep; Beperkt snijmais-
kuil. Per dier per dag werd 0,6 kg
sojaschroot 'gevoerd (eiwitaan
vulling) en een hoeveelheid mi-
neralen-vitaminenmengsel.
- Voordrooggroep; Bij een goede
kwaliteit is beperkt voordroog
verstrekt. Minder goede kwaliteit
werd aangevuld met krachtvoer.
Groei
De groei van de strogroepen verschilt
maar weinig met de groei die was
gepland (650 gram per dier per dag).
Aan stro werd gemiddeld opgeno
men 0,9 kg per 100 kg levend ge-,
wicht. De krachtvoergift was ca. 4 kg
per dier per dag. De snijmaisgroepen
moesten flink beperkt worden in hun
opname, om een te snelle groei en
dus vervetting te voorkomen.
Krachtvoer was nu alleen nodig om
de lage gehalten aan eiwitten, mine
ralen en vitaminen, die in snijmais
voorkomen, op te trekken. De opna
me door de voordrooggroepen liep
sterk uiteen. De oorzaak hiervan
waren grote verschillen in kwaliteit
en smakelijkheid van de voordroog.
Was de kwaliteit niet te best, dan was
een aanvulling met krachtvoer nodig
om de beoogde groei van 650 gram
per dier per dag te halen. Uitstekend
voordroog moest beperkt gevoerd
worden om de dieren niet te snel te
laten groeien.
Ontwikkeling en konditie
Aan het begin en eind van elke
proefperiode zijn alle dieren op di
verse onderdelen gemeten. Ondanks
verschillen in werkelijke groei kon
van een verschil in ontwikkeling
nauwelijks gesproken worden.
Voorwaarde is wel, dat het jongvee
goed groeit, d.w.z. 650 gram groei
per dier per dag. 'n Slechte groei ging
vaak gepaard met achterblijven in
ontwikkeling.
Alle dieren zijn beoordeeld op kon
ditie. Het gemiddelde resultaat van
deze beoordelingen was bij alle die
ren een normale vetbedekking. De
snijmaisgroep, speciaal de dierfen
boven één jaar, dreigden steeds te vet
te worden, ook al werden ze flink
beperkt in de opname.
De voordrooggroep daarentegen
kwam, ook bij een groei boven 650
gram per dier per dag, veel minder
snel in te vette konditie. Uiteraard
kan deze snelle groei alleen bereikt
worden met voordroog van uitste
kende kwaliteit.
Vervuiling met mest
De vervuiling van de dieren met
mest in de roosterstal was sterk af
hankelijk van het verstrekte rant
soen. De strogroep en snijmaisgroep
waren steeds opvallend weinig ver
vuild. ongeacht of de dieren wel of
niet de beschikking hadden over lig-
boxen. De dieren in de voordroog-#
groep waren doorgaans met mest
besmeurd, omdat de mest "vettiger"
was.
Vruchtbaarheid en produktie na
afkalven
Alle dieren zijn vrij regelmatig toch
tig gezien. Er was praktisch geen
verschil in aantal inseminaties per
drachtig geworden dier tussen de
groepen dieren op een verschillend
rantsoen. Van een mogelijke invloed
van het rantsoen was dus geen spra
ke.
Over de melkproduktie na het afkal
ven zijn geen exakte gegevens be
kend. Dit is wel globaal bekeken,
maar hier bij deden zich geen opval
lende verschillen voor.
Maximaal de helft van het rantsoen uit snijmais!
Tot slot
- Bij een groei van ca. 650 gram per
dier per dag hoeft men bij jong
vee ouder dan 1 jaar niet bang te
zijn voor vervetting
Met het voeren van uitsluitend en
onbeperkt hooi of voordroogkuil
van goede kwaliteit is deze groei
te realiseren zonder daarbij
krachtvoer te verstrekken. Moge
lijk moet zelfs beperkt gevoederd
worden. Opmerkelijk is dat bij
het voeren van voordroog of hooi
ook bij snelle groei de dieren niet
snel vervetten.
Het onbeperkt voeren van snij
mais is sterk te ontraden. Het
jongvee wordt hierbij onherroe
pelijk te vet. Het verdient aanbe
veling om op basis van droge stof
minstens de helft van het rant
soen uit voordroog of hooi te ha
len en de rest aan te vullen met
snijmais. Extra eiwit, mineralen
en vitaminen zijn dan niet nodig.
Bij een tekort aan eigen ruwvoer
is het zeker de moeite waard eens
te denken aan een rantsoen van
stro en krachtvoer. Voor een groei
van 650 gram per dier per dag
kan als eenvoudige vuistregel
dienen: stro 1% van het levend
gewicht, krachtvoer 1% van het
levend gewicht 1 kg. Met een
stro-rantsoen is erg goed naar de
gestelde groeinorm te voeren.
- Bij het drachtig krijgen van de
dieren is tijdens de meerdere
proefjaren, de rantsoensamen-
stellin niet van invloed geweest.
Tevens vertoonden de dieren, ge
voerd met de diverse rantsoenen,
vrij normale mineralengehalten
in het bloed.
- Bestaat het rantsoen op ds-basis
voor tweederde of meer uit snij-
maiskuil dan is het bijvoeren van
extra mineralen noodzakelijk.
Ook met stro is voldoende groei te behalen
Tabel 1: Een goed groeiritme geeft een goed ontwikkelde uitgegroeide
melkvaars die niet vet is
Leeftijd Gewicht Groei
(in maanden) (in kg) (in grammen/dier/dag)
0- 8 40-220 750-800
9 -15 220-360 650- 700
16-24 360-520 600-650