De opbrenqstvorminq van wintertarwe-rassen
Landbouwschap wil met overheid praten
over verantwoorde bezuinigingen
Bereidheid tot
diepte-investeringen in landbouw
van groot belang
Mr. B.W. Biesheuvel:
De keuze van het in te zaaien ras is de eerste beslissing, die de teler
moet nemen bij de teelt van elk gewas. Leidraad bij de rassenkeuze is de
Beschrijvende Rassenlijst van Landbouwgewassen, die jaarlijks door
het RIVRO wordt samengesteld. Voor kleigrond worden daarin mo
menteel voor wintertarwe 9 rassen voor verbouw aanbevolen, t.w. Ar-
minda, Okapi, Nautica, Caribo, Swifta, Carimulti, Saiga, Marksman
en Citadel. In de rassenlijst worden de diverse eigenschappen van deze
rassen in waarderingscijfers vermeld.
Rasseneigenschappen
Het rassensortiment van wintertarwe
is onderhevig aan een sterk verloop.
Bijna de helft van de rassen blijkt 5
jaren na opname op de rassenlijst
reeds weer te zijn afgevoerd. Door
breking van ziekteresistenties, m.n.
door gele roest, draagt daartoe in
belangrijke mate bij. Het aanbieden
van nieuwe rassen zal ook in de
eerstkomende jaren doorgaan. In
formatie omtrent raseigenschappen
is van belang voor een goede teelt
wijze. Hierbij kan in eerste instantie
gedacht worden aan wintervastheid,
strostevigheid, ziekteresistentie en
schotneiging, maar ook het uitstoe
lend vermogen, aarvorming en aar
gewicht zijn van belang.
In de rassenlijst worden de diverse
raseigenschappen kwantitatief in
waarderingscijfers aangegeven. In de
toekomst zal de teelttechniek wel
licht in toenemende mate op het ras
worden afgestemd. Meer kennis van
de absolute waarden van rasken
merken zal dan nodig zijn. Om hier
omtrent meer aan de weet te komen
zijn in de afgelopen 2 jaren gegevens
verzameld uit RIVRO-rassenproe-
ven. Bij een 4-tal wintertarwerassen
met uiteenlopende raseigenschap
pen werd de wijze, waarop de korre
lopbrengst tot stand komt, vastge
legd. Dit verslag heeft ten doel de
teler met de resultaten van dit on
derzoek te confronteren, opdat hij
inzicht verkrijgt in de verschillen in
opbrengstcomponenten tussen ras
sen.
Opbrengstcomponenten
De tarweplant doorloopt gedurende
het groeiseizoen een aantal ontwik
kelingsfasen, welke alle bijdragen
aan de uiteindelijke korrelopbrengst.
De groeiomstandigheden tijdens de
diverse ontwikkelingsfasen is in ster
ke mate bepalend voor de hoogte
van de opbrengstcomponenten, t.w.
planten per m2, aren per plant, kor
rels per aar en 1000-korrelgewicht. In
onderstaande formule worden deze
componenten ter karakterisering van
de korrelopbrengst vermeld.
Korrelopbrengst aantal aren x
aantal korrels/aar x 1000-
korrelgewicht, waarbij, aantal aren
aantal planten x aantal aren/p
lant.
Ten aanzien van het aantal aren per
plant, het aantal korrels per aar en
het 1000 korrelgewicht kunnen grote
variaties optreden. Middels deze va
riaties in opbrengstcomponenten is
de plant in staat tot opbrengstcom
pensatie. Zo kan een laag plantaan-
tal gecompenseerd worden middels
een groter aantal aren per plant,
en/of meer korrels per aar en/of ho
gere 1000-korrelgewichten. Met stij
gende opbrengsten worden meer
eisen gesteld aan de afzonderlijke
opbrengstcomponenten en als zoda
nig nemen de compensatiemogelijk
heden af.
Om inzicht te krijgen in het produk-
tiepatroon van granen is het nodig de
volgende opbrengstcomponenten
van elk ras vast te leggen: planten
per m2, aren per m2, korrels per aar
en het 1000-korrelgewicht. Bij de
start van het onderzoek in het voor
jaar van 1981 werd het plantgetal
niet vastgesteld, zodat naast de kor
relopbrengst alleen het aaraantal,
het aantal korrels per aar en het
1000-korrelgewicht werden gemeten.
In 1982 werd het aantal planten wel
geteld en kon het aarvormend ver
mogen van de rassen worden be
paald, maar als gevolg van vorst-
schade in een aantal proeven gaven
Een aantal ontwikkelingsfasen moet uitmonden in een optimale korrelop
brengst.
deze gegevens echter een weinig be
trouwbaar beeld.
Het verzamelen van de rasgegevens
was mogelijk door uit de bestaande
RIVRO-rassenproeven monsters te
trekken en deze op het laboratorium
van het PAGV te analyseren. Ge
bruik werd gemaakt van de rassen-
proeven op de proefboerderij Ebels-
heerd (EH: Nw-Beerta), Feddema-
heerd (FH: Kloosterburen), Prof. v.
Bemmelenhoeve (BEM: Wieringer-
werf), Kandelaar (KL: Biddinghui
zen), Westmaas (WS: Westmaas) en
Rusthoeve (RH: Colijnsplaat). Uit
alle proeven werden monsters verza
meld van de rassen Arminda, Okapi,
Nautica en Marksman.
Produktiepatroon
In tabel I zijn de gegevens naar lig
ging van de proefboerderijen in 3
groepen onderscheiden. Behalve in
niveau kwamen geen duidelijke ver
schillen voor in de totstandkoming
van de korrelopbrengst tussen de
groepen. Binnen elke groep waren de
opbrengstverschillen tussen de ras
sen gering; de wijze, waarop de kor
relopbrengst tot stand komt, liep
echter van ras tot ras uiteen. Uit de
tabel kan afgeleid worden, dat
Arminda en Okapi duidelijk meer
aren bezaten dan Nautica en
Marksman;
het aantal korrels per aar erg
hoog was bij Marksman en laag
bij Okapi;
het 1000-korrelgewicht hoog was
bij Okapi en Nautica en laag bij
Arminda;
De gegevens van deze tabel geven
eens te meer aan dat korrelopbreng
sten van 8-10 ton per ha voor de di
verse rassen op zeer uiteenlopende
wijze tot stand komen. Uit oogpunt
van opbrengst en oogstzekerheid kan
worden gesteld, dat 475-550 aren/m2
thans als meest wenselijk kan wor
den beschouwd. Voor een korrelop
brengst van 10 ton per ha en een
dr.ir. A. Darwinkel
PAGV te Lelystad
1000-korrelgewicht van 50 gram zijn
dan 36-42 korrels per aar noodzake
lijk. In tabel 2 zijn de gemiddelden
van de onderzochte rassen over 1981
en 1982 weergegeven.
Verschillen in eigenschappen ten
aanzien van de opbrengstcompo
nenten maken, dat het tot stand ko
men van een hoge korrelopbrengst
van ras tot ras verschilt.
Rekening houdend met de geneti
sche variatie in de opbrengstcompo
nenten kan voor elk ras de "optima
le" wijze van de korrelproduktie
worden aangegeven. In tabel 3 is dit
vermeld voor een korrelopbrengst
van 10 ton per ha; in deze tabel is
tevens een goed in het gehoor lig
gende richtlijn vermeld.
Aan het eind van dit verslag zij er
nogmaals op. gewezen, dat de ver
melde gegevens SLECHTS ZIJN
BEDOELD om wat inzicht te geven
in de verschillen in raseigenschappen
bij wintertarwe. De teler krijgt daar
bij inzage in de grootte van de diverse
opbrengstcomponenten, zoals het
aantal aren per plant, het aantal kor
rels per aar en het 1000-kilogewicht.
De onderzoeker zal zich kunnen af
vragen of de verschillen in het tot
stand komen van de korrelopbrengst
tussen rassen een aanpassing van de
teelttechniek behoeft. In elk geval zal
een goede kennis van de rassenei
genschappen de teeltwijze ongetwij
feld ten goede komen.
Het is van groot belang dat de samenleving bereid is om in de land-
bouw-sektor diepte-investeringen te doen in de struktuur van het plat
teland door een alerte aanpassing van de infrastruktuur van de gebie
den; in mensen door scholing en voorlichting; en in de inspanningen
voor het landbouwkundig onderzoek. Deze bereidheid is nodig omdat
de agrarische bedrijfstak in onze samenleving een belangrijke sektor
vormt.
De heer J. v.d. Veen, voorzitter van het Landbouwschap verwacht dat
de land- en tuinbouw dit jaar meer problemen zal gaan ondervinden van
de terugval in de vraag naar produkten. Zowel in eigen land als daar
buiten werkte de vermindering van de koopkracht door in de afzetmo
gelijkheden. Vooral de pluimveehouderij ondervindt hiervan al de ge
volgen. Hij zei dit op de openbare bestuursvergadering van het schap
woensdag 5 januari j.l.
Dat zei oud-minister van landbouw
en oud-premier mr. B.W. Biesheuvel
22 december j.l. op een bijeenkomst
in Wageningen ter herdenking van
het 25-jarig bestaan van de Nationa
le Raad voor Landbouwkundig On
derzoek.
In onze totale goederen-export heeft
de agrarische export een aandeel van
bijna 25%. Ondanks de negatieve
ontwikkeling van de internationale
ekonomie en het stagneren van de
internationale handel heeft de agra
rische export zich ook dit jaar goed
staande weten te houden, aldus mr.
Biesheuvel.
Met betrekking tot de toetreding van
Spanje en Portugal tot de EG pleitte
mr. Biesheuvel ervoor dat dit snel zal
gebeuren, in het vertrouwen dat Ne
derland de kracht en vindingrijkheid
zal bezitten om de energiebehoeften
bij de voortbrenging van glastuin-
bouwprodukten terug te dringen. De
sterke positie van de Nederlandse
tuinbouw is niet alleen toe te schrij
ven aan een efficiënt werkend, goed
georganiseerd produktie-apparaat,
maar evenzeer aan de samenwerking
met een efficiënte toeleverings- en
afzetorganisatie.
22
De voorzitter van de Nationale Raad
voor Landbouwkundig Onderzoek,
ir. A. de Zeeuw (direkteur-generaal
voor Landbouw en Voedselvoorzie
ning) noemde als prioriteiten voor
het landbouwkundig onderzoek de
onderwerpen Genetische manipula
tie, Biotechnologie, Immunologie,
Bodem biologie, Oecologie en on
derzoek met betrekking tot stress en
gedrag van landbouwhuisdieren.
Ir. de Zeeuw noemde het onverstan
dig indien het budget voor een sektor
die zoveel oplevert, en zoveel doet
aan het doelmatig funktioneren, aan
beperkingen zou worden onderwor
pen.
Prof. Oosterlee (L.H.) overhandigt een kaas aan de beide sprekers mr. B. W.
Biesheuvel (r.) en ir.A. de Zeeuw (m.).
Ook de tuinbouw vindt de gestegen
energieprijzen bepaald niet terug in
de prijzen voor groenten en sier-
teeltprodukten. Uit de Europese
prijsvoorstellen voor 1983/1984 zul
len, zo vreest hij weinig verbeterin
gen voortvloeien. "Nu er in het kader
van het EG-landbouwbeleid pro-
duktiedrempels aan de orde zijn,
moet er terdege rekening mee wor
den gehouden dat voor de betref
fende produkten de vooruitzichten
ongunstig kunnen uitvallen".
Tot dusver is dat redelijk gelukt,
vooral omdat aan de kwaliteit van de
mensen en de bedrijven in onze sek
tor veel aandacht is geschonken. Het
landbouwonderwijs, het landbouw'
onderzoek, de landbouwvoorlichting
en de landinrichting hebben bij ons
de basis gelegd voor een efficiënt
producerende bedrijfstak. Door een
stelsel van produktkeuringen beant
woorden de produkten in het alge
meen goed aan de wensen van de
konsument.
Over de land- en tuinbouw in de re
cessie zei,hij dat nu het ekonomisch
minder goed gaat het des te belang
rijker is dat de ondersteuning van de
agrarische sektor door de overheid
op essentiële punten op peil blijft. De
hoofdelementen van het landbouw
beleid, landbouwonderwijs, onder
zoek, voorlichting en landinrichting,
komen zeker niet in aanmerking om
fors met het bezuinigingsmes te
worden bewerkt. Daarvoor zijn ze,
ieder voor zich, te belangrijk. Ook
voor onze samenleving als geheel:
"De toch redelijk stabiele faktor, die
de land- en tuinbouw de afgelopen
jaren in het ekonomisch geheel is
geweest, mag niet worden bedreigd
door een te rigoreus wegnemen van
de overheidsondersteuning. Wel is
het Landbouwschap bereid om na te
gaan of de voor ons zo belangrijke
beleidsinstrumenten op een meer ef
ficiënte wijze kunnen worden toege
past. Mogelijk kan dit tot besparin
gen leiden. Ook kan het uitvoeren
van bepaalde beleidsonderdelen, ik
denk met name aan het keuren van
vee en vlees, misschien béter privaat
rechtelijk worden gedaan. Dat zou
moeten gebeuren door middel van
verdere decentralisatie onder toe
zicht van de overheid", aldus van der
Veen die op korte termijn met de
overheid een gesprek wil hebben
over verantwoorde mogelijkheden
om op de landbouwuitgave te bezui
nigen.
Hierbij moet voorop staan dat de
overheid eerder gepresenteerde be
zuinigingsbedragen voor de jaren
1984 tot en met 1986 nog eens kri
tisch bekijkt en erkent dat een meer
dan evenredige bezuiniging op de
landbouwuitgaven, zoals die thans
nog voor die jaren op papier staat,
niet op zijn plaats is". Tenslotte
deelde van der Veen mee dat het
Landbouwschap met een nieuwe be
leidsvisie komt voor de eerstkomende
jaren.