De eigenaar van het kruideniers
winkeltje keek de vrouw tegen
over hem verwonderd aan.
"Maar houd je dan helemaal niet
van melk?" vroeg hij. "Ik gruw
van melk", antwoordde Fien,
terwijl ze de boodschappen op de
kleine toonbank in haar tas borg.
Meteen schrok ze van haar woor
den. "Nou ja, gruw. gruw. dat is
overdreven", zwakte ze haar be
wering af, "ik lust het natuurlijk
wel, 't is geen vergif, zó erg is het
niet". Ze keek schichtig om zich
heen.
De kruidenier zweeg.
Fien verwisselde snel van onder
werp - wat deed ze ook met Rui
tenbeek over melkgerechten te
praten - en begon over het feest
dat de baron van het landgoed
tijdens de kerstdagen ging geven.
Een echt gesprek werd het niet.
Zowel Fien als de dorpskruide
nier had het hoofd bij andere
dingen. De vrouw rekende af en
verliet met een korte groet het
winkeltje.
De winkelier bleef de hele verde
re dag over de woorden van Fien
nadenken. Hij kon het niet goed
begrijpen. "Ze houdt niet van
melk en toch komt Baumgartner
verscheidene keren in de week
met die melkbus aan de deur",
overwoog hij, "dan zou je toch
zeggen dat ze juist gek is op
melk". Hij sprak er met klanten
over. Allen deelden zijn be
vreemding, al was er niemand die
zich echt voor het geval interes
seerde. Ook de jachtopziener van
de baron werd - toen hij zijn we
kelijkse portie tabak kwam kopen
- op het eigenaardige verhaal ge
trakteerd. Haverkamp liet de
woordenstroom geduldig over
zich heen komen: hij luisterde al
maanden niet meer naar wat de
kruidenier had te vertellen, toch
alleen maar roddel en achterklap.
Zodra hij echter de woorden
"Baumgartner" en "melkbus"
opving, legde hij Ruitenbeek met
een handbeweging het zwijgen op
en verzocht hem opnieuw te be
ginnen. De winkelier trok wan
trouwend met zijn wenkbrauwen
maar voldeed gewillig aan het
verzoek. De jachtopziener luis
terde scherp toe. Voordat het hele
verhaal was verteld veerde hij op
en sloeg met zijn vlakke hand op
de toonbank. "Verduld", riep hij.
"dit is het natuurlijk! De handige
bliksem!" Hij propte de tabak in
een zak van zijn jas, wierp een
handvol munten op de toonbank,
brulde naar Ruitenbeek dat hij
het wisselgeld mocht houden en
beende het winkeltje uit. De deur
viel met een slag achter hem
dicht. De kruidenier keek hem
verbaasd na. "Nou, wat die van
daag heeft, mag Joost weten",
mompelde hij, "heeft naar me
geluisterd. Het moet toch ook niet
gekker worden". Hij veegde het
geld hoofdschuddend in een
hand en liet de geldla met veel
gerinkel uit de antieke kassa
schieten.
Fien Roorda woonde in een
piepklein huisje aan de uiterste
westrand van het grote landgoed.
Achter haar woninkje begon di-
rekt het bos, een oerbos, vol sta
tige beuken en rillige eiken. Een
wildparadijs. Fien wandelde vaak
in het bos. Dat mocht van de
jachtopziener, al had ze heel wat
pleidooien moeten houden om
diens toestemming los te krijgen.
Haverkamp was niet gemakkelijk
in die dingen. Hij wilde absoluut
geen mensen in zijn domein; elke
bekende of onbekende bonjour
de hij met krachtige hand het bos
uit. En stropers konden helemaal
wel inpakken als ze de jachtop
ziener tegen het lijf liepen. Hij
schoot ze niet dood, dat wilde de
baron niet hebben' maar dat was
dan ook het enige wat hij niet met
ze deed.
Fien bewoonde het huisje al lan
ger dan een halve eeuw. Eerst sa
men met haar ouders en nadat
dezen waren gestorven, alleen. Al
leen met haar konijnen en par
kieten. En Serafijn, de Siamese
kater. Die Siamees had nogal wat
moeilijkheden met Haverkamp
opgeleverd. Het dier mocht onder
geen beding in het bos komen, de
jachtopziener zou het meteen
neerknallen als hij het tegen
kwam. Maar toen Serafijn op een
dag aan haar aandacht was ont
snapt en het bos in was gelopen eri
Fien in volslagen paniek was ge
raakt, toen was na een uurtje Ha
verkamp met de kater op zijn arm
Wilhelm Baumgartner stuurde
zijn transportfiets de smalle
landweg op, zorgvuldig vermij
dend dat zijn voorwiel opnieuw
in een bevroren spoor zou raken;
één keer tegen de betonnen aarde
smakken was genoeg. De melk
bus,. stootte zwaar op het rek
boven het voorwiel. Een fikse
vracht had hij vanmorgen, sinds
weken was de melkbus niet zo vol
het hoofdkwartier zeggen wie de
melk heeft bevuild". Dat had ge
holpen. "Durchfahren, durch-
fahren," had de kerel gebruld.
Baumgartner grinnikte bij de her
innering.
Hij had het getroffen dat na de
oorlog de band met Fien zo goed
was gebleven. Ze hadden ook
heel wat beleefd samen. Het
huisje aan de bosrand had door-
82.- - 1#
het huisje binnen komen wande
len, lispelend van lief katje dit en
braaf poesje dat. De jachtopzie
ner was fel, maar droeg zijn hart
op de goede plaats. Fien mocht
hem wel.
Juist omdat ze Andries Haver
kamp geen kwade man vond,
voelde Fien zich dikwijls schul
dig. Ze zou Baumgartner eigen
lijk moeten verbieden haar huisje
als depot te gebruiken; het was
niet in de haak tegenover de
jachtopziener. Maar ja, had
Baumgartner haar ouders en haar
niet altijd door dik en dun gehol
pen, vooral in de oorlog, toen hun
aller leven dagelijks op het spel
had gestaan? Minstens vier keer
had Baumgartner hen van een
wisse dood gered. Nee, bij hem
stond ze oneindig veel meer in het
krijt dan bij de jachtopziener.
Baumgartner moest zijn liters
melk maar blijven leveren, kwam
Fien na zo'n overpeinzing altijd
met zichzelf overeen, een grimas
makend. Hij kón trouwens niet
eens zonder die ritten op de trans
portfiets; daarvoor had cie oor
log te diepe sporen in Wilhelm
Baumgartner getrokken.
Het was de dag vóór Kerstmis.
Strenge vorst had veld en weg de
hardheid van beton gegeven. Een
ijl zonnetje wierp gelige stralen
over het landschap en maakte het
eerder kouder dan warmer.
geweest. Het gewicht was uiter
aard niks vergeleken bij de lasten
die hij in de laatste oorlogsjaren
had te verslepen. Baumgartner
lachte vergenoegd bij de herin
nering. Toen zat de melkbus
steeds vol wapens en munitie. En
hij maar dwars door Duitse linies
en kontroleposten rijden. Hij had
het goed voor elkaar toen, papie
ren in zijn zak waarmee hij des
noods tot Berlijn door had kun
nen Fietsen. Onmisbaar voor de
foeragering van de bezettings
troepen, had erin gestaan. Nooit
was hij betrapt. Natuurlijk, hij
had zijn naam mee. "Baumgart
ner? Wilhelm? Sind Sie deutsch?"
En dan hij: "Jawohl, Herr Ma
jor". Een hogere rang geven, dat
deed hij altijd, waren ze heel ge
voelig voor. Was eenmaal het
stadium van landgenoten onder
elkaar bereikt, dan kon er weinig
meer misgaan. Zolang hij er maar
voor zorgde dat de melkspiegel
boven de pakken wapens en mu
nitie stond tenminste. Want bij
elke aanhouding moest het deksel
van de bus, zo wantrouwend wa
ren die lui wel, landgenoot of
geen landgenoot. Eén maal had
een Duitser een stok in de melk
willen steken. Toen had hij,
Baumgartner, nonchalant naar
de naam en het onderdeel van de
soldaat geïnformeerd. De Duitser
was verbaasd geweest. "Warum
fragen Sie das?" "Dan kan ik op
lopend vol onderduikers gezeten
en de Duitsers hadden de zaak
van meet af aan niet vertrouwd.
Meer dan eens had hij Fien en
haar ouders voor een op handen
zijnde inval gewaarschuwd; hij
had zo zijn konnekties. Dan
bracht hij de onderduikers het
bos in en wachtte tot de kust weer
veilig was. Het was vaak op het
nippertje geweest; de bosrand
bereiken op het moment dat de
eerste Duitse overvalwagens het
erf op kwamen gieren, of zo snel
hij kon langs geheime bospaadjes
naar Fiens huisje rennen terwijl
de Duitsers al uit het dorp waren
vertrokken en elk ogenblik kon
den arriveren. Altijd de spanning
van haal ik het of haal ik het niet.
En dan de triomf als het weer was
gelukt en hij met de onderduikers
veilig in het bos zat, en achter zijn
rug de Duitsers bij het huisje
vloekten en tierden omdat ze
wéér voor niks waren gekomen.
Soms had Baumgartner het ge
voel dat hij misbruik maakte van
de dankbaarheid die Fien jegens
hem voelde. Hij betrok haar bij
een aktiviteit die niet door de
beugel kon. Maar och, dacht hij
dan weer, ze was wel iets gewend,
en zij begreep beter dan wie ook
dat hij moest doen wat hij deed,
dat hij de spanning in zijn leven
niet meer kon missen en dat de
nachtelijke bezigheden en de
tochten op de transportfiets
voorwaarden voor hem waren om
gelukkig te zijn.
Hij schoot lekker op, ondanks het
beroerde fietsen. Nog een paar
kilometer, dan was hij thuis.
Thuis, in het kleine huisje dat een
perfekte kopie was van Fiens
woninkje. De baron verpachtte
wel twintig van zulke huisjes,
verspreid over de hele streek. Het
zijne stond, samen met de stal
voor de twee koeien, eenzaam in
het vlakke land, volop in het zicht
van iedereen die zijn ogen ge
bruikte. De melk en de trans
portfiets hadden het probleem
dat die zichtbaarheid voor zijn
werkzaamheden gaf handig op
gelost. Veiligheid en spanning in
één klap. De laatste tijd zag hij er
na een vermoeiende nacht in de
bossen en het melken van de
koeien wel eens tegenop de trans
portfiets in gereedheid te bren
gen en erop uit te trekken; zijn
leeftijd begon een woordje mee te
spreken. Maar de spanning die de
tocht even later bracht - hij kon
immers altijd worden aangehou
den - deed Wilhelm Baumgartner
er nooit spijt van hebben dat hij
niet zijn bed had opgezocht.
Jachtopziener Andries Haver
kamp stond kleumend achter een
dikke eik en keek de landweg af.
Wat hem betrof mocht Baum
gartner komen, hij bevróór hier.
Als hij de verbanden tussen be
paalde zaken goed had gelegd,
ging hij nu een grote slag slaan.
Eindelijk, mocht hij wel zeggen.
Hij had de man al zo half en half
in de smiezen gehad, al meteen
nadat hij bij de baron in dienst
was gekomen' nu twee jaar gele
den. Maar ja. bewijs maar eens
iets. Goed dat er babbelzieke
kruideniers op de wereld waren.
Van Fien Roorda viel het hem
tegen, hij had haar eerlijker en
verstandiger geacht.
Een geluk dat hij Baumgartner
net vóór het kerstfeest van de ba
ron in zijn kraag kon vatten. Dat
zou hem straks menig kompli-
ment van zijn patroon en diens
ve zamelde familieleden opleve
ren; zo waren ze wel op het kas
teel, er kon een lovend woord
voor ijverig personeel af.
Haverkamp hoorde gebonk in de
verte. IJzer op ijzer. Daar had je
hem.
Hij loerde langs de stam. Met
dansende rug naderde Wilhelm
Baumgartner de eik. De jachtop
ziener voelde de spanning door
zijn lichaam trillen. Toen de fiet
ser nog een paar meter van de
boom was verwijderd, sprong hij
op de landweg, gooide een arm in
de lucht en brulde: "Halt!"
Wilhelm Baumgartner remde:
een schrille knars. Hij zag spier
wit. Zijn handen beefden. Oude
angsten en herinneringen namen
bezit van zijn hoofd. Deze kon-
trolepost zou hij niet doorkomen'
wist hij. "Absteigen!" hoorde hij
brullen. Hij gehoorzaamde. Een
nieuwe brul. "Aufmachen.
schnelÜ" Hij ontdeed de melkbus
bevend van het deksel. Een groe
ne arm schoot in de bus, kwam
omhoog en verdween weer, tel
kens opnieuw. De stem kreeg een
zoete klank. "Ach so, ist das was
deine Kühe geben? Waffenmilch.
welch eine appetitliche Speise!"
En dan' weer brullend: "Ver-
rückter Kerl, den Kopf wird das
kosten, verstehst du?" Wilhelm
Baumgartner stond te trillen op
zijn benen. Een mist danste voor
zijn ogen.
Een ruwe hand schudde hem
door elkaar. Baumgartners her
senen begonnen weer te verwer
ken wat zijn ogen aanschouwden.
Voor hem stond jachtopziener
Haverkamp, een triomfantelijke
grijns om zijn lippen. In de wit-
bevroren berm van de landweg
lag een bonte verzameling fazan
ten. hazen en konijnen. Terwijl
hij langzaam tot rust kwam drong
het diep tot Wilhelm Baumgart
ner door dat de prikkel van de
spanning, hoewel onmisbaar voor
zijn levensgeluk, het risiko tegen
de lamp te lopen nooit meer
waard zou zijn.
14