De koning en de herder E r was eens een koning die zich heel ongelukkig voelde. Hij bezat alles wat een koning meestal be zit, een kroon en een wagen met paarden, een koningin met lang blond haar en dienaren die het eten voor hem opschepten uit porseleinen schalen. Hij had een knecht die elke avond z'n pan toffels voor hem uitdeed en ze zo voor z'n bed neerzette dat de ko ning er de volgende dag zelfs niet met z'n tenen naar hoefde te hengelen. Nee, over z'n bezit had deze koning niet te klagen. Er was iets anders mis met hem. Zijn vader en moeder hadden hem, toen hij nog kroonprins was, al tijd één les geleerd: "Zorg datje onderdanen altijd tegen je op zien, wees een stralende koning". Die wijze raad had de koning stipt opgevolgd. Hij gedroeg zich altijd stralend. Wanneer hij de ministerraad leidde en hij had pijn in z'n buik. dan wreef hij af en toe over z'n broek en zei glim lachend dat hij gisteren zo lekker gegeten had datje het nu nog van binnen kon horen. Zijn ministers knikten hem dan vriendelijk toe en geloofden hem. En zo ging het altijd. Was er iets mis, had de koning verdriet - en wie heeft dat niet - dan liet hij dat aan niemand merken. Zelfs z'n eigen vrouw leefde in de waan dat zij een stralende echtgenoot had. Z'n volk droeg hem op handen. Zo'n koning was een lichtend voorbeeld. Hij klaagde nooit. Zei de minster van financiën dat er geen geld meer in de schatkist zat, dan lachte de koning en wees op z'n kroon: "Wanneer we dit ver kopen, is er niks aan de hand, dan is er weer geld voorjaren". Wanneer de generaal bedroefd bij hem aanklopte om te vertellen dat het leger een nederlaag had geleden, glimlachte de koning en zei dat een mens niet altijd kon winnen. Maar ondertussen erger de de koning zich aan de slapheid van z'n soldaten. Hij liet dat nooit blijken, want hij wist dat hij een stralend vorst voor z'n volk moest rijn. Alles wat de koning voelde, verborg hij en daarin lag nu juist z'n ongeluk. Er was eigenlijk maar een dag per jaar dat de koning echt gelukkig was: Op Kerstdag tijdens de jaarlijkse optocht. Dat was de trots van het hele land. Dan lie pen alle figuren uit het kerstver haal zingend en dansend door de straten en dan stond de koning op het bordes van z'n paleis met twee straalkachels en een stoof en ge noot wat hij beneden zag. Ieder jaar werden er andere spe lers gekozen. Er werd geloot on der de dorpsgenoten wie Jozef mocht zijn en wie Maria, wie de wijzen mochten zijn. Het eerste kind dat het vorig jaar na twaalf uur in de kerstnacht geboren was, werd in een kribbe rondgereden. Er waren ossen en ezels, engelen en herders. Ook dit jaar stond de koning weer te stralen op z'n bal kon en genoot van de optocht. Nu kon hij heel even zichzelf zijn, nu hoefde hij niets te veinzen, geen leiding te geven, geen smoezen te verkopen. En juist nü hij niet hoefde te stralen, straalde hij. Hij had al gezwaaid naar de enge- lengroep, toen de herders langs kwamen. Een enkele droeg een jong schaap in z'n armen, ande ren hielden de kudde bijeen. De koning keek gespannen. Wat was dat, wie liep daar? Tussen de herders zag hij een wat oudere man die zich op krukken voortbewoog. Toen hij vlak on der het balkon van het paleis liep, keek hij even naar boven. Zijn ogen ontmoetten de blik van de koning. Een paar donkere, ogen straalden de vorst toe. Hij rilde ervan. Zo had nog niemand hem ooit aangekeken en toegelachen. Het was een blijdschap die hem door merg en been ging. 's Avonds laat, toen de koning in bed opnieuw de optocht voor z'n ogen voorbij zag trekken, moest hij weer denken aan de oude herder. Ook de volgende nachten zag hij de man voor zich. De ko ning gaf toen een dienaar de op dracht om na te gaan wie de man was en, kijk, enkele uren later stond hij voor hem. Opnieuw werd de koning getroffen door de open blik waarmee de man hem aankeek. "Ik heb u laten roepen, omdat u mij opviel in de op tocht", zo sprak de koning. "Zeg mij wie u bent". De man glim lachte. "Ik was een van uw sol daten, sire", zo sprak hij. "Ik streed vooraan in uw leger. Ook wanneer de toestand onhoudbaar was en wij de opdracht kregen op uw bevel ten aanval te trekken, putte ik moed. Want wij wisten allen: Als de koning zegt dat het kan, dan kan het ook. Maar, zie, op een dag toen wij in gevecht waren, trof de vijand mij in mijn been. Na afloop van het gevecht besliste een arts dat het niet ge spaard kon blijven. Vanaf dat moment veranderde mijn leven. Van uw minister van oorlog ont ving ik een eremedaille voor be wezen diensten en stond op straat. Voor het eerst van mijn leven besefte ik wat het betekent niet.meer vooraan te mogen staan en de koning nooit meer te mo gen dienen. Nu moesten de men sen mij dienen. Ze moesten me zelfs helpen met opstaan, wassen en aankleden. Maar na een tijd ontdekte ik dat het leven meer kan betekenen dan als dapper soldaat altijd vooraan te strijden. M'n vrouw en ik begonnen een weverij en verdienden net genoeg om in leven te blijven. Niemand haalde mij meer in zoals vroeger wanneer ik als overwinnaar uit de strijd kwam. Maar ik begon het kleine geluk te zien van een eenvoudig leven thuis. Ik aanvaardde mezelf zoals ik was, een gesjeesde soldaat met een houten been en een medaille, die maar net een kale boterham verdient. Er waren minder hoog ten en diepten in m'n leven, maar toch voelde ik me dankbaar en tevreden. Toen er geloot moest worden voor de jaarlijkse kerst optocht. lachten de mensen me uit, vooral toen ze hoorden dat ik als herder mee mocht lopen. "Die vent met z'n houten poot kan nog geen schaap bijhouden", zo spot ten ze. Maar u heeft gezien hoe het ging. Sire, het leek wel of ik gedragen werd. Ik voelde me een echte herder, iemand die niet vooraan hoeft te gaan, maar een die mag volgen. Toen ik langs uw paleis kwam en u me aankeek, voelde ik me extra blij van bin nen. Het was een zonnige mid dag, er straalde geen ster. maar u straalde op uw balkon". "En... E... ik deed helemaal niks", zei de koning zacht. "Ik keek alleen maar". "Misschien juist daarom wel, lachte de herder. "U was ge woon uzelf en dat straalde u uit. Als herder was ik ook mezelf, een gewone jongen met een bood schap voor de echte koning in de kribbe". "Ja", mompelde de koning, "dat ik dat nooit gezien heb. De raad van mijn ouders heb ik altijd voor waar gehouden. Ik geloofde dat een koning sterk moest zijn en machtig, dat hij paarden moest hebben, wagens en veel soldaten. Ik dacht dat je pas koning was wanneer je op een troon zit en een kroon draagt en getrouwd bent met een vrouw met lang blond haar. Ik dacht dat je dienaren moest hebben die het eten voor je opscheppen uit porseleinen scha len. Ik probeerde aan dat beeld te beantwoorden, maar het lukte mij niet. Met de dag voelde ik me ongelukkiger worden. Soms brak m'n hart, maar niemand merkte het. Tot die dag dat het kerstver haal aan mij voorbijtrok. Daar, voor me, zag ik zonder het te we ten, hoe het leven is bedoeld. M'n eigen soldaat heeft me geleerd hoe je herder wordt. Laat mij je t hiervoor bedanken." De koning stond op van z'n troon boog diep neer voor de wever, zette z'n kroon af en zei: "Hier, neem dit van-me aan. Wanneer je dit erfstuk verkoopt, heb je geld voorjaren. De wever glimlachte: "Sire", sprak hij, "Wanneer ik uw kroon zou aannemen, zou ik mijn vrijheid prijsgeven. Ik blijf die ik ben, een wever die als herder leven mag. U wens ik hetzelfde toe". De koning dacht even na. Toen knikte hij, "Je hebt gelijk", zei hij, "maar dat kan lang duren. Het is heel moeilijk iemand te worden die je nooit bent ge weest Ronald da Costa

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1982 | | pagina 27