Bodemkundige beperkingen voor de
teelt van konsumptie aardappelen
Meer mogelijkheden
samengaan landbouw en
natuurbeheer
Themadag konsumptie-aardappelen PAGV II
Enkele jaren geleden is het PAGV begonnen met het organiseren van
z.g.n. themadagen. Nadat hierin eerder de teelt van tarwe en de
vruchtwisseling zijn behandeld, stond thans de konsumptie-aardappel
centraal.
Op woensdag 8 december zijn rondom het thema "Optimalisering van
de teelt" een vijftal inleidingen gehouden, door een drietal medewer
kers van het PAGV, ir. C.B. Bus, ir. C.D. van Loon en ing. A. Schepers
en door ir. J.C. Hesen van het IBVL te Wageningen en dr. ir. L.A.H. de
Smet van de Stiboka te Wageningen. Vervolgens werd door ir. S.
Meerman van C.A. Groningen aangegeven hoe de voorlichtingsdienst
nieuwe wegen heeft ingeslagen om onderzoekresultaten snel naar de
praktijk te brengen.
Hierbij plaatsen wij een samenvatting van de toespraak van dr. ir.
L.A.H. de Smet van de Stiboka (Stichting voor Bodemkartering).
Dr. de Smet ging dieper in op de rol
van de bodem als medebepalende
faktor voor opbrengst en kwaliteit. In
het bijzonder werd het effekt van sto
rende ondergronden en van bodem
verdichtingen belicht.
Bodemverdichtingen
De ontwikkelingen in de landbouw
na de Tweede Wereldoorlog hebben
geleid tot een sterke mechanisatie,
waarbij het berijden van de grond
een algemeen verschijnsel is gewor
den. Hierdoor treden verdichtingen
op in en onder de bouwvoor. De be
langrijkste vormen van bodemver
dichtingen zijn de ploegzool en
voorjaarsverdichtingen in de bouw
voor.
Ploegzool
De ploegzool ontstaat na een aantal
jaren van grondbewerking op de
zelfde diepte met b.v. een ploeg of
een frees. Hierbij kan bovendien
versmering van de grond optreden.
Op lichtere (lutumarme) gronden
ontstaan eerder ploegzolen en ko
men meer ploegzolen voor dan op
zwaardere (lutumrijke) gronden.
Vooral in lichtere grond kunnen bo
demverdichtingen zich beter hand
haven. In zwaardere gronden kun
nen ploegzolen door optredende
krimp in droge perioden en door
vorstwerking in de winter gemakke
lijker verdwijnen. Enkele, voor de
plantengroei belangrijke eigen
schappen van de ploegzool zijn:
de geringe diffusiesnelheid voor
lucht, waardoor ook in de hori
zonten eronder zuurstofgebrek
kan ontstaan;
een hoge mechanische weerstand,
die belemmerend werkt voor de
wortelgroei.
Voorjaarsverdichtingen in de ploeg
zool
Het berijden van het land in het
voorjaar met machines levert vaak
verdichte laagjes op op een diepte
van 5 a 15 cm beneden maaiveld (fig.
6). Is onder natte omstandigheden
gewerkt, dan ontstaan er ook vers
meringen, veelal op zaai- of poot-
diepte. De versmeerde grond droogt
later op als harde kluiten, die o.a.
belemmerend zijn voor een goede
wortelontwikkeling, vooral bij aard
appelen.
Storingen in de ondergrond
Profielgebreken in de ondergrond
kunnen in hoofdzaak onderscheiden
worden in ondiepe zandlagen en on
dergronden met veel zandige laagjes
en lagen, ondiepe zware kleilagen
met ongunstige eigenschappen en
ondiepe veenlagen (fig. 3). Al deze
ondergronden zijn door aardappelen
slecht te bewortelen.
In humusarm zand, zoals dat in de
ondergrond van plaatgronden voor
komt, worden de groeibelemmerin-
gen veroorzaakt door mechanische
weerstand.
Bewortelbaarheid
Het wortelstelsel van aardappelen
staat in de literatuur als vrij zwak
bekend. De wortelgroei bij aardap
Ploegzolen en profielstoringen
opheffen?
De beperkingen door storende on
dergronden zou men kunnen ophef
fen door het uitvoeren van grond
verbeteringen, zoals bijv. bij plaat-
gronden. Het zijn ingrepen, die
meestal niet door de grondgebruiker
zelf worden uitgevoerd.
Wat de bodemverdichting betreft
zou het advies kunnen luiden: "Pro
beer deze zoveel mogelijk te voorko
men". De voorjaarswerkzaamheden
zou men onder de meest gunstige
omstandigheden moeten uitvoeren.
Doorsnede van twee aardappelruggen op een proefveld van de proefboerderij
Westmaas, Kalk rijke poldervaaggrond, Mn25A. Op ca. 30 cm diepte is een
ploegzool aanwezig.
L Los, gemiddeld volumegewicht 1,18 in rug, daaronder 1,39
MV Matig vast, gemiddeld volumegewicht 1,45
V= Vast, gemiddeld volumegewicht 1,58.
pelen wordt al beperkt door geringe
in het bodemprofiel voorkomende
storingen, zoals verdichtingen in en
onder de bouwvoor. Bij verschillen
de gronden gaan aardappelwortels
niet dieper dan 30-35 cm. maar bij
gunstiger profielen is de beworte-
lingsdiepte veel groter.
Gaan we van een min of meer ideaal
bodemprofiel uit, dan kunnen aard
appelwortels tot wel 1,25 m diep
wortelen.
In het algemeen zijn homogene za
vel- en kleigronden tot diep in de
ondergrond te bewortelen. Ook pro
fielen. waarvan boven- en onder
grond uit zware klei zijn opgebouwd,
welke goed ontwaterd zijn en een
goede struktuur hebben zijn diep
bewortelbaar (fig. 10).
Bij de groep lichte klei- en zavel
gronden komen evenwel profielver
lopen voor, waarvan de ondergrond
voor aardappelen niet volledig te
bewortelen is. Het blijken dan gron
den te zijn, waarvan de ondergrond
uit een sponsstruktuur bestaat. Het
totale poriënvolume van deze struk
tuur is voldoende groot, maar bevat
weinig of geen vertikaal verlopende
gangen en poriën.
Uit verschillende onderzoekingen is
gebleken, dat voor de doorwortel-
baarheid van de grond een voldoen
de aantal poriën met een diameter
van 0.2 mm en groter aanwezig moet
zijn. In dergelijke poriën kan de top
van een wortel doordringen en kan
de sekundaire diktegroei zonder te
veel weerstand te ondervinden,
plaatsvinden. Voorts is de indrin-
gingsweerstand van belang.
Resultaten van onderzoek naar de
invloed van verdichtingen op de be-
worteling van konsumptie-aardap-
pelen op zavelgronden tonen aan dat
ploegzolen met een indringings-
weerstand van 2 a 2,5 MPa, gemeten
bij veldkapaciteit, niet bewortelbaar
zijn. Deze indringingsweerstand
blijkt dan overeen te komen met 39 a
40 volumeprocenten aan poriën en
een volumegewicht van 1,6.
Het voorkomen van ploegzolen bij
de huidige mechanisatie is aanmer
kelijk moeilijker te realiseren. Als de
ploegzool er eenmaal is, doet de
vraag zich voor of we deze moeten
opheffen of niet. Allereerst dienen
we na te gaan of het veel zin heeft om
ploegzolen waarvan de horizonten
en lagen eronder niet bewortelbaar
zijn, te breken. Het betreft hier niet
alleen gronden met storende onder
gronden, maar ook lichte klei- en
zavelgronden zonder een vertikaal
doorlopende gangenstruktuur in de
ondergrond. De ondergrond van de
eerste gronden is behalve voor aard
appelen ook niet bewortelbaar voor
andere landbouwgewassen, terwijl
die van de laatste gronden wel be
wortelbaar is voor granen, suiker
bieten, etc. Ook de ploegzool van de
laatste gronden, wanneer deze niet te
sterk verdicht is, is veelal nog wel
doorwortelbaar voor die gewassen.
Het breken van de ploegzool op deze
gronden levert dan ook weinig winst
op, hetgeen uit proeven op de proef
boerderij Westmaas duidelijk is ge
bleken. Wil men op dergelijke gron
den verbeteringen aanbrengen voor
aardappelteelt, dan zal ook de on
dergrond los gemaakt moeten wor
den.
Om na te gaan in hoeverre dit laatste
verantwoord is, zijn in het zuidwes
ten enkele proeven aangelegd. Uit
voorlopige gegevens blijkt nu al, dat
dit voor zeer lichte zavelgronden, die
over het algemeen meer slempge-
voelig zijn, niet verantwoord is. Op
zwaardere gronden blijkt, dat deze
na losmaken na verloop van tijd weer
gaan verdichten.
Het losmaken van ploegzolen in
lichte klei- en zavelgronden, waar
van de ondergrond wel bewortelbaar
is, dient in overweging te worden
genomen. Welke apparatuur hierbij
gebruikt moet worden, blijft hier
buiten beschouwing. Wel kan wor
den opgemerkt, dat het losmaken
van ploegzolen onder de meest gun
stige omstandigheden moet worden
uitgevoerd, nl. onder droge omstan
digheden na een vroege oogst. An
ders komt men "van de regen in de
drup". Het bewerken van grond on
der de bouwvoor in een te vochtige
toestand kan versmering en vervor
ming van het bodemmateriaal met
zich meebrengen. Voordat men tot
breken van ploegzolen overgaat, is
deskundige voorlichting gewenst.
Allereerst zal men zeker moeten we
ten of er een ploegzool aanwezig is,
en zo ja, in welke mate deze verdicht
is, en tenslotte zal men ook moeten
nagaan of de horizonten en lagen
eronder bewortelbaar zijn. Een een
maal losgemaakte ploegzool gaat na
verloop van enkele jaren weer ver
dichten en zal dan opnieuw losge
maakt moeten worden.
Mogelijkheden om grotere
knollen te telen
Het steeds groter aandeel van de
konsumptie-aardappelen dat wordt
verwerkt tot frites, doet de vraag
naar grote knollen, in de maat boven
50 mm, toenemen. Uit de inleiding
van ir. Bus bleek dat beïnvloeding
van de sortering in de richting van
grote knollen slechts in beperkte
mate mogelijk is bij het ras Bintje.
Hij toonde aan, dat het streven naar
een hoge kg-opbrengst per ha, het
beste middel is om een hoog percen
tage grote knollen te verkrijgen. Een
andere mogelijkheid biedt in princi
pe de beperking van het aantal
knollen per m2. Beïnvloeding hier
van in de richting van minder en dus
grotere knollen blijkt echter slechts
in beperkte male mogelijk.
Beperking van het aantal knollen per
m2
Het aantal knollen per m2 hangt af
van het aantal stengels per m2 en van
het aantal knollen per stengel. Ver
laging van het aantal stengels per m2
door vergroting van de plantafstand
in de rij, leidt wel tot een wat grover
produkt. Komt men echter onder de
16-20 stengels/m2 dan is de kans
groot dat een opbrengstderving op
treedt. Bovendien neemt het uitval
- in het bijzonder bij de grote knollen
- toe. Als gevolg hiervan wordt vaak
netto nauwelijks een grotere hoe
veelheid grote knollen geoogst.
Een andere mogelijkheid om tot een
grovere sortering te komen zou kun
nen zijn, een beperking van het aan
tal stengels, maar dan bij een gunsti
ger stengelverdeling, d.w.z. niet te
grote afstanden in de rij.
Dit kan worden bereikt door:
een kleinere potermaat te ge
bruiken;
een zodanige voorbehandeling
van het pootgoed, dat het aantal
stengels per poter wordt beperkt.
Kleine potermaat geen oplossing
Uit recent onderzoek is nog eens ge
bleken, dat met een kleine potermaat
(28/35 mm) bij eenzelfde plant-
dichtheid als bij de maat 35/45 mm,
weliswaar iets meer grote knollen
kunnen worden verkregen, maar dat
dit gepaard gaat met een opbrengst
daling van ca. 1-3 ton/ha. Vanwege
de extra risiko's van een kleine po
termaat onder ongunstige omstan
digheden is dit dan ook geen per-
spektief biedend alternatief.
Onderzoek van de laatste jaren heeft
eveneens aangetoond, dat de moge
lijkheden om op een praktische wijze
het aantal stengels per poter te ver
lagen, door middei van de methode
van voorbehandeling, beperkt zijn.
Het langzaam op laten lopen van de
temperatuur van koud bewaard
pootgoed - zoals in de praktijk al vrij
algemeen wordt gedaan bij pootgoed
voor de teelt van konsumptie-aard
appelen - al dan niet gevolgd door een,
licht afharden, lijkt het meeste per-
spektief te bieden. Verder zijn er
aanwijzingen, dat een langdurige
koude bewaring, vanaf enkele weken
na de oogst tot een paar weken voor
het poten, minder stengels per poter
oplevert.
Afgelopen woensdag 17 november j.l. heeft het Centrum Landbouw en
Milieu in Utrecht het rapport "samengaan van landbouw en natuurbe
heer: welke kontraktvorm"? gepresenteerd.
Het rapport van het Centrum is geschreven voor boeren en natuur
beschermers, die met elkaar duurzame contracten zouden willen
aangaan op landbouwgrond in handen van natuurbeschermingsor
ganisaties.
Vaak voelen beide partijen daar nu
al wel voor, maar het komt er toch
nog veel te weinig van. De Pachtwet
zou namelijk zulke "natuurvriende
lijke" contracten in de weg staan,
omdat in een pachtcontract geen be-
heersvoorschriften zouden mogen
worden opgenomen. Eigenaren met
natuurbeschermingsdoelstellingen
houden hun grond om die reden nu
vaak toch liever in eigen beheer.
Nu wordt er inmiddels wel aange
drongen op een aanpassing van de
Pachtwet, maar het kan nog wel een
aantal jaren duren voor zoiets zijn
beslag krijgt. Daarom heeft het Cen
trum Landbouw en Milieu de moge
lijkheden verkend, die er nu al zijn
voor een duurzaam samengaan van
landbouw en natuurbeheer.
Uit het rapport blijkt, dat pachtcon-
tracten heel goed mogelijk zijn wan
neer het gaat om lichte gebruiksbe
perkingen. Als het natuurbeheer
sterke gebruiksbeperkingen vraagt
bieden pachtcontracten nu nog wei
nig mogelijkheden. Dan kan erf
pacht volgens het Centrum echter
uitkomst brengen.
Dat juist dit Centrum met dit rapport
is gekomen is op zichzelf niet zo ver
wonderlijk. Deze organisatie, die in
1981 werd opgericht, stelt zichzelf
namenlijk ten doel de sa
menwerking tussen boeren en na
tuurbeschermers te bevorderen en
een einde te helpen maken aan de
heiloze polarisatie tussen die groe
pen. In het bestuur van het Centrum
zijn om die reden dan ook zowel
boeren als natuurbeschermers opge
nomen.
15