Ca. 70% produkten Campina wordt
geëxporteerd over gehele wereld
Driekwart ondernemers intensieve
veehouderij positief over
toekomst eigen bedrijf
Ruwvoederpositie aan krappe kant
Problemen
Vooruitzichten
Een fascinerende wereld van melk
"Bijna 9000 melkveehouders in
de provincies Noord-Brabant,
Limburg en Zeeland zijn lid van
de koöperatieve Zuivelvereniging
Campina B.A. Hun meer dan
400.000 koeien leveren jaarlijks
2.300.000.000 kg melk; dat is
meer dan een zesde deel van de
totale Nederlandse melkproduk-
tie. Al deze melk wordt verwerkt
door DMV-Campina B.V.
Deze onderneming telt 4000 me
dewerkers en heeft een omzet van
2,7 miljard gulden per jaar. Aan
gezien DMV-Campina boven
dien het hele trajekt van boerderij
tot klant in eigen hand heeft, mag
de onderneming zich dan ook een
van de grootste geïntegreerde
zuivelindustrieën van West-Eu
ropa noemen.
De leden leveren melk, die in 17
bedrijven wordt verwerkt tot
vrijwel alle produkten die uit
melk te halen zijn. Deze produk
ten komen vervolgens via een ei
gen verkoopapparaat bij de klan
ten terecht; circa 30 procent in
Nederland en 70 procent in ruim
130 landen verspreid over de ge
hele wereld". Dit vertelde drs.
Oomens, president-direkteur van
DMV-Campina op het onlangs in
Tilburg gehouden kaaskeurkon-
kours.
Terug in de tijd
De heer Oomens dook in de Zui-
velgeschiedenis. Thans is de
Zuid-Nederlandse zuivel terecht
gekomen in de eindfase van een
ontwikkeling, die in 1892 in Tun-
gelroy-Weert met de oprichting
van een koöperatieve zuivelver
eniging en de aanschaf van een
handcentrifuge voor de bereiding
van boter een aanvang heeft ge
nomen. Nog in 1947 telde Zuid-
Nederland vele tientallen kleine,
koöperatieve zuivelverenigingen
met circa 120 produktiebedrijven.
Dertig jaar later echter, in 1976,
was er sprake van één grote zui-
velkoöperatie: C.Z. Campina.
In deze ontwikkeling heeft de
oprichting van "De Meijerij Veg-
hel" in 1942, die tezamen met de
fabrieken te Zevenbergschen-
hoek en Bergeijk in 1969 werd
opgenomen in de Zuid-Neder
landse Melkindustrie (DMV)
B.V.. een belangrijke rol ge
speeld. Daarmee werd namelijk
de basis gelegd voor een zeer ge
specialiseerde zuivelindustrie,
waarvan de naam, dank zij gea
vanceerde technieken en baan
brekend researchwerk, tot in vrij
wel alle uithoeken der aard werd
uitgedragen.
In de DMV-bedrijven te Veghel,
Zevenbergschenhoek en Bergeijk
werden nieuwe wegen gevonden
voor de industriële verwerking
van de ondermelk en wei, die in
de diverse Zuid-Nederlandse
zuivelfabrieken resteerden na de
bereiding van respektievelijk bo
ter en kaas. Deze ondermelk en
wei werden voorheen als veevoe
der teruggeleverd aan de vee
houders, maar met vooruitziende
blik werd ontdekt dat deze on
dermelk en wei beslist niet als
restprodukten beschouwd dien
den te worden, maar als een
waardevolle, puur natuurlijke
grondstof. Deze grondstof vorm
de vervolgens de basis voor een
geheel nieuwe, hoogwaardige in
dustrie die dank zij moderne
technieken en een op de markt
gerichte en zeer kommerciële
aanpak een voorsprong wist te
behalen op de internationale
konkurrentie.
In 1979 volgde de totale integratie
van de Zuid-Nederlandse Melk
industrie (DMV B.V. en de
Coöperatieve Zuivelvereniging
Campina, welke laatste bleef
voortbestaan als melkveehou
dersvereniging.
Om het koöperatieve karakter
van deze vereniging te onderstre
pen, funktioneert het bestuur (dat
door circa 9000 aangesloten
melkveehouders gekozen wordt)
tevens als Raad van Commissa
rissen van die éne onderneming:
DMV-Campina.
Daarin zijn thans alle zuidelijke
industriële en kommerciële zui-
velaktiviteiten ondergebracht.
Wat doen we met die
2.300.000.000 kg melk?
In grote lijnen verloopt het pro-
duktieproces als volgt.
Per jaar wordt 2.300.000.000 kg
melk aangevoerd. Die enorme
hoeveelheid vormt bij elkaar een
plas van twee meter diep en hon
derd ha groot. Daarvan wordt
zo'n 270 miljoen kg verwerkt tot
konsumptiemelk, konsumptie-
melkprodukten en ijs. Ruim 400
miljoen kg melk wordt verwerkt
tot kaas en eveneens 350 miljoen
kg tot condens, melkpoeder en
speciaalprodukten.
Het resterende gedeelte van de
aangevoerde melk wordt indus
trieel verwerkt. Van het daarin
voorkomende vet wordt boter
gemaakt.
Nadat de melk voor de boterbe-
reiding is ontroomd, resteert on
dermelk, de belangrijke grond
stof waarmee wordt verder ge
werkt in de centrale bedrijven te
Veghel en Zevenbergschen Hoek.
Uit de ondermelk wordt op de
eerste plaats eiwit afgescheiden.
Melkeiwitten vormen een van de
meest belangrijke voedingsstof
fen in melk en kunnen binnen de
levensmiddelenindustrie op on
voorstelbaar veel wijzen worden
toegepast. Zij bezitten een zeer
hoge voedingswaarde, hebben
goede funktionele eigenschappen
en kunnen zelfs met een absoluut
neutrale reuk. en smaak gemaakt
worden, waardoor ze als ingre
diënt voor levensmiddelen met
een delikate smaak bijzonder ge
schikt zijn. Melkeiwitten worden
vaak als emulgator en/of stabili
sator toegepast in die produkten
waar struktuur, consistentie,
luchtigheid enz. een rol spelen.
Daarom lenen ze zich uitstekend
voor gebruik in vleeswaren, sau
zen, dressings, desserts, bakkerij-
produkten, zoetwaren, toppings
en coffee creamers. Bovendien
worden melkeiwitten toegepast
als eiwitbron in gezondheidspro-
dukten, zoals kinder-, dieet-, ge
riatrische en medicinale voeding.
Het aandeel van de onderneming
in de wereldmarkt van oplosbare
eetbare melkeiwitten bedraagt
liefst 50 procent.
Uit wat overblijft nadat de eiwit
ten uit de ondermelk zijn vrijge
maakt én uit de kaaswei, die res
teert na de kaasbereiding, wordt
vervolgens melksuiker (lactose)
gewonnen.
De zgn. farmaceutische lactose
wordt gebruikt als "draagstof"
voor geneesmiddelen. DMV-
Campina voorziet in 35 procent
van de wereldbehoefte aan deze
kwaliteit melksuikers. Daarnaast
vormt dit produkt een waardevol
bestanddeel voor kindervoeding.
Nadat de melkeiwitten en de
melksuikers zijn vrijgemaakt,
wordt van de restanten nog een
Drs. L.A.P.M. Oomens
De zuivelsektor in het zuiden
Tijdens het 23-ste Nederlands
Nationaal Kaaskeurkonkours 15
oktober j.l. in Tilburg heeft de
voorzitter van de koncern-direk-
tie van DMV-Campina BV drs.
L.A.P.M. Oomens een inleiding
gehouden over de opgang van de
zuivelsektor in het zuiden van ons
land gedurende de laatste 10 jaar.
Gezien de betrokkenheid van
veel melkveehouders uit ons
werkgebied bij Campina leek het
ons nuttig hierbij een samenvat
ting van zijn betoog af te druk
ken. red.
reeks van produkten gemaakt
met een aanzienlijk gehalte aan
hoogwaardige wei-eiwitten. Deze
produkten vinden vooral toepas
sing in de ijs-, chocolade en zoet-
warenindustrie.
Tot slot wordt de cirkel rondge
maakt: de resterende grondstof
wordt gebruikt voor de produktie
van kalvermelkpoeders, die als
laatste afleiding van de grondstof
melk hun weg terugvinden naar
de oorsprong: de veestapel.
In de intensieve veehouderij ziet 76% van de ondernemers de toekomst
voor het eigen bedrijf rooskleurig in. De varkenshouderij scoort het
hoogst met 81%. Ook de kalvermesters hebben geen slechte verwach
tingen (71%). De pluimveehouders zien de toekomst van het eigen
bedrijf wat somberder in met 59%.
Dit blijkt uit een representatief onderzoek dat de AMRO bank in het
kader van de Vakbeurs voor de Intensieve Veehouderij onder 459 on
dernemers in deze sector door het NIPO heeft laten verrichten.
Een kwart van de bedrijven in de
intensieve veehouderij kent geen
problemen. De minste moeilijkhe
den ervaren de varkenshouders: een
derde zegt geen problemen te ken
nen. In het algemeen vormen de
energiekosten het grootste probleem
(31%), gevolgd door hoge produktie-
kosten (21%), ziekten en besmettin
gen (20%) en rentelasten (19%).
In de pluimveehouderij zijn de pro
blemen grotendeels van economi
sche aard: te lage afzetprijzen-en te
hoge kosten spelen de ondernemers
parten.
De varkenshouders zien zich naast
economische problemen (waaronder
energiekosten) ook geconfronteerd
met zaken als ziekten en besmetting
van de veestapel.
De kalvermesters ervaren naast fi
nancieel— economische problemen
ook moeilijkheden op het milieu
technische vlak, zoals bepalingen
van de hinderwet en de invloed van
actiegropoen.
De mest-alvo»-. voor 95% van
de intensieve veehouders geen pro
blemen op te leveren. Zij hebben
hier praktisch allen een oplossing
voor gevonden binnen het eigen be
drijf of in de directe omgeving.
12
Bijna driekwart van de ondervraag
den is van mening dat het momen
teel goed tot zeer goed gaat in de
eigen sector, 14% ervaart de situatie
als slecht. De pluimveehouderij
scoort hier verreweg het slechtst.
Wat betreft de verwachtingen voor
het komende halfjaar denkt circa de
helft van de intensieve veehouders
een zelfde afzetprijs te kunnen be
halen en voorziet ruim 25% een la
gere prijs.
Het eerste exemplaar van de Rabobankbrochure over de intensieve veehouderij
is bij de opening van de Vakbeurs Intensieve Veehouderij aangeboden aan de
secretaris-generaal van het Ministerie van Landbouw mr. G. J. v. Dinter (l).
Rechts de heer F.H.J. Boons van de Rabobank.
Voor de komende stalperiode is, volgens een hiertoe ingesteld onder
zoek, naar schatting 8,1 kg droge stof per grootvee eenheid (GVE) per
staldag beschikbaar. Vorig jaar werd dit geschat op 9,3 kg droge stof.
Een en ander betekent dat de ruwvoederpositie dit jaar aan de krappe
kant is. De beschikbare hoeveelheid droge stof bestaat dit jaar uit: 64%
kuilgras, 25% snijmais, 7% hooi en 4% bijproducten uit de akkerbouw.
Per provincie is de situatie als volgt:
kuilgras snijmaïs hooi
Provincie
Aantal kg d.s. per
GVE per staldag.
bijprod.
uit de ak
kerbouw
Groningen
7
70
15
10
5
Friesland
7,8
89
3
7
1
Drenthe
8
65
25
5
5
Overijssel
7,3
57
30
8
5
IJsselm.polders
8,5
58
23
5
14
Gelderland
8,4
56
34
7
3
Utrecht
8,2
74
13
10
3
No ord-Ho11and
9
80
9
9
2
.'mid-Holland
7,3
74
10
14
2
Zeeland
8
45
35
12
8
Noord-Brabant
9
46
47
3
4
Limburg
10
40
47
5
8
Nederland
8,1
64
25
7
4
Nederland 1981/'82
9,3
67
23
8
2
Van de hoeveelheid ruwvoeder aan graslandproducten is dit jaar 89% inge-
jaar. Ondanks de krappe ruwvoederpositie is slechts 17% van het suikerbie
tenareaal aan suikerbietenkoppen en -blad gewonnen voor rundveevoeding.
In 1982 lag dit percentage, in samenhang met een veel ruimere ruwvoeder
positie, 1% hoger. De opbrengst aan droge stof ligt gemiddeld op ca. 3.800 kg
per hectare.
Uit de resultaten van het ruwvoederonderzoek door het Bedrijfslaboratorium
te Oosterbeek blijkt dat de voederwaarde van het gewonnen ruwvoeder ge
middeld, zowel van de voorjaarskuilen als van de zomerkuilen, zeer gunstig is.
Het niveau schommelt boven het gemiddelde niveau van de laatste tien jaren.
De zomerkuilen en voorjaarskuilen onderscheiden zich, ondanks een bijna
gelijke gemiddelde voedereenheid melk (VEM), toch van elkaar. Het eiwit en
asgehalte zijn bij de zomerkuilen beide gemiddeld een procent hoger, terwijl
het ruwe celstofgehalte bijna een procent lager is. De ammoniakfraktie is bij
beiden gemiddeld gunstig laag. De gemiddelde voederwaarde van hooi is
eveneens gunstig.
De resultaten van de voorlopige oogstraming van 5 oktober 1982 voor snij
mais zijn als volgt:
Oppervlakte
ha.
1982
1981
1980
146.919
144.423
Opbrengst
in kg
d.s./ha
11.900
12.300
10.700
tot produktie
in kg d.s.
x 1.000 kg
1.748.300
1.776.400
1.482.720
kuild en 11% gehooid. Deze percentages liggen gelijk ten opzichte van vorig
137.489
geoogste oppervlakte.
Uit vorenstaande cijfers blijkt dat de gemiddelde opbrengst aan droge stof per
hectare lager is dan vorig jaar. Ondanks de areaaluitbreiding is totale pro
ductie in kg. d.s. eveneens lager van in 1981. De oogst van snijmais is ongeveer
twee weken eerder begonnen en is doorgaans vlot verlopen.