De resultaten van het faktoranalyse-onderzoek Aardappelen Samenvatting en advies Wat zijn de oorzaken van verschillen in opbrengst en kwaliteit? mmm ;j> e Konsulentschappen voor de Akker bouw en de Rundveehouderij in Zuidwest Nederland Serie Aardappelen nr. 2 De opbrengsten van konsumptie-aardappelen bleven in de zeventiger jaren in het Zuidwesten achter bij de opbrengsten in andere delen van het land. Bovendien bleek dat de verschillen in kg-opbrengst per ha en kwaliteit tussen de bedrijven onderling zeer groot waren. Om meer inzicht te verkrijgen in de oorzaken, werd besloten om een onderzoek in te stellen, het zgn. "Factoranalyse-onderzoek". Dit onderzoek werd in de jaren 1979 en 1980 in de Hoeksche Waard in Zuid-Holland uitge voerd. In 1981 werden de verzamelde gegevens wiskundig verwerkt. In dit artikel worden de belangrijkste resultaten van dit onderzoek toege licht. Wat is "Factoranalyse"? Het "Factoranalyse-onderzoek" is een bedrijfsvergelijkend onderzoek waarbij, met behulp van de kompu- ter, wordt getracht de faktoren te bepalen die invloed hebben op de hoogte en de verschillen in kg-op brengst per ha. Tevens wordt hierbij aangegeven welk aandeel in de totale verschillen door elke faktor afzon derlijk wordt verklaard. Voor dit onderzoek werden op 50 akkerbouwbedrijven gedurende het gehele teeltseizoen in 1979 en 1980 vele waarnemingen verricht en ge gevens verzameld. In totaal werden uiteindelijk 160 faktoren (variabe len) met behulp van de komputer "verwerkt". Bij de beoordeling van de resultaten dient er rekening mee te worden ge houden, dat bepaalde faktoren bij dit onderzoek bewust "gelijk" werden gehouden. De teeltfrequentie is, zoals we weten uit het onderzoek op "De Schreef', van invloed op de opbrengst. Bij het faktoranalyse-onderzoek was de teeltfrequentie op alle bedrijven echter 1 op 4, dus had de teeltfre quentie geen invloed. Daarnaast kwamen enkele teeltmaatregelen op te weinig bedrijven voor om be trouwbare resultaten op te leveren. Een voorbeeld hiervan is het bere genen van de aardappelen, wat slechts op 3 bedrijven voorkwam. Uiteraard is het alleen maar mogelijk om gegevens te verzamelen en waar nemingen te verrichten over faktoren die reeds bekend zijn. Onbekende faktoren komen bij dit onderzoek dan ook niet naar voren. De verschillen in kg-opbrengst in 1979 en 1980 Eên van de redenen van dit onder zoek was het grote verschil in op brengst per ha tussen de bedrijven. In het onderzoek werden per perceel 3 of 4 keer per jaar enkele proef- veldjes gerooid. Hierdoor kon het groeiverloop worden vastgesteld. Evenals de verschillen in opbrengst. In tabel 1 staan deze opbrengsten voor beide jaren vermeld. Het betreft hier opbrengsten van netto proef- veldjes. Om deze opbrengsten met die van de praktijkopbrengsten te kunnen vergelijken moet van deze opbrengsten ca. 15% opbrengst ver lies voor spuitsporen, kopakkers, kanten enz. worden afgetrokken. Tabel 1 Opbrengstverschillen in tonnen per ha Hoogste opbrengst in ton/ha Gemiddelde opbrengst in ton/ha Laagste opbrengst in ton/ha Gemiddelde van de 10 hoogste Gemiddelde van de 10 laagste 1979 63.7 52.4 36.5 61.0 44.1 Uit tabel 1 blijkt dat de verschillen in beide jaren zeer groot zijn. Tevens blijken de verschillen in 1980 groter dan in 1979. Nu geven de verschillen tussen de hoogste en de laagste altijd een extreem beeld. Maar zelfs het verschil in kg-opbrengst tussen het gemiddelde van de 10 hoogste en de 10 laagste bedraagt in beide jaren nog altijd resp. 17 ton en ruim 21 ton per ha. Bij een prijs van 20 ct per kg betekent dit een financieel verschil van ca. 4.000,— per ha. De resultaten Naast teeltmaatregelen enz. heeft ook het weer een grote invloed op het groeiverloop van de gewassen. Daarom worden eerst in het kort de belangrijkste weersomstandigheden in beide jaren weergegeven. In 1979 viel eind april/begin mei veel regen. Dit had tot gevolg dat er 2 "poottijden", nl. de 3e week van april en de 3e week van mei, ontstonden. Tot half juni was het vrij nat. Na 20 juni werd het droog, waarbij vanaf eind juni op een aantal percelen droogteverschijnselen werden ge- konstateerd. In 1980 was er een "korte" poottijd in april, waarna de meimaand en begin juni vrij droog waren. Vanaf 17 juni tot en met 22 juli viel er zeer veel regen. Daarna was het opnieuw vrij droog en som ber weer. In beide jaren stierven de gewassen te vroeg, half augustus al, af. In de tabellen 2 en 3 zijn de resulta ten voor de verschillende faktoren opgenomen. Voor elke faktor zijn de 50 bedrijven telkens opnieuw "ge rangschikt" en in groepen ingedeeld. In de tabellen 2 en 3 zijn steeds de resultaten van de groep die gemid deld het "hoogste" en die gemiddeld het "laagste" uitkwam vermeld. Te vens is bij de desbetreffende groep en faktor de bijbehorende teeltmaa tregel/waarden opgenomen. Voorkiemen kan gunstig zijn voor de opbrengst, in jaren dat het gewas vroeg afsterft bijv. wijdmazige kunststof zakken is een goede "pootgoedbehandeling" mogelijk. Hierbij kunnen de resulta ten van "voorkiemen in poterbakjes" worden benaderd. Daarom is meer aandacht voor het pootgoed op zijn plaats. Pootdatum De pootdatum bleek in beide jaren een belangrijke faktor. In 1979 bleek dat op de laat gepote percelen een hogere opbrengst werd behaald, on danks de minder goede struktuur bij het poten. De gewasgroei op de laat gepote percelen verliep echter (meer) ongestoord dan op de vroeg gepote percelen, waardoor de hogere op brengst tot stand kwam. In 1980 is het verschil, ondanks het kleine ver schil in dagen, vrij groot. Belangrijk is dan ook om te wachten met poten Tabel 2 De opbrengsten in 1979 in tonnen per ha Factor Hoog laag opbr. opbr. Voorkiemen in bakjes wel 54 niet 52 Pootdatum 13/5 54 18/lf 51 Verdichtingen in de bouwvoor in cm 0,2 53 12,8 51 Lutumpercentage 20 52 30 52 kluiten 5 om 69 53 58 52 Stikstofgift in kg N/ha 305 53 235 51 Grondwaterstand in juli in cm beneden maaiveld 165 55 121 51 Tabel 3 De opbrengsten in 19^0 in tonnen per ha Factor Hoog Laag opbr. opbr. Voorkiemen in bakjes wel 52 niet 45 Pootdatum 19/*» 49 16/4 47 Verdichtingen in de 4,3 48 8,9 47 bouwvoor in cm Lu tumperc entage 22 48 33 45 kluiten 5 mm 65 51 50 47 Stikstofgift in kg N/ha 307 51 252 42 Grondwaterstand in juli 94 I 49 41 43 in cm beneden maaiveld 1980 63,6 47.5 26.5 58.9 37.2 Uit de tabellen 2 en 3 blijkt dat in beide jaren het voorkiemen in bakjes gunstig was voor de kg-opbrengst. Tevens was het verschil in 1980 aan merkelijk groter dan in 1979. Uit proeven op diverse proefboerderijen in de laatste jaren bleek dat alleen op zwaardere grond voorkiemen een gunstige invloed had op de kg-op brengst. Op lichtere gronden werd de "voorsprong"' als gevolg van voor kiemen, later in het seizoen weer "ingelopen". In beide jaren stierven de gewassen vroeg af, waardoor van dit "inlopen" geen sprake was en dus het voorkiemen gunstig bleek. In 1979 hadden we te maken met 2 poottijden, waardoor de partijen die in de 3e week van mei werden gepoot in feite ook waren "voorgekiemd". Hierdoor is het verschil in 1979 klei ner dan in 1980. Nu is voorkiemen in poterbakjes een zeer arbeidsinten sieve bezigheid en met de huidige arbeidsbezetting vrijwel niet meer te realiseren. Maar ook bij pootgoed in tot de omstandigheden dit toelaten. Verdichtingen in de bouwvoor, dus exkl. ploegzool, waren nadelig voor de opbrengst. Daarnaast bleek het percentage uitval bij meer verdich tingen in de bouwvoor groter. Op zwaardere gronden bleken meer verdichtingen voor te komen dan op lichtere gronden. Hoewel de ver schillen klein zijn, geldt ook hier, evenals bij de pootdatum, dat alleen onder goede omstandigheden de be werkingen dienen te worden uitge voerd. Het percentage lutum bleek alleen in 1980 van invloed op de opbrengst. In 1979 gaf dit geen verschil. De zwaarte van de grond is echter ook een faktor die nauwelijks te beïn vloeden is. Het kluiten 5 mm is een indikatie over de samenstelling van de rug. Een rug van een goede samenstelling bleek in 1980 van belang. Totaal werd toen 4% van de verschillen ver klaard door deze faktor. In 1979 was er geen verschil in opbrengst. Bij de stikstofbemesting bleek er vooral in 1980 een positief verband tussen de hoogte van de totale stik stofgift en de kg-opbrengst. Ook in 1979 was er een positief verband, zij het dat het verschil veel kleiner was. Het grote effekt in 1980 is waar schijnlijk een gevolg van de vele re gen in de periode van 17 juni t/m 22 juli. Hierdoor is de stikstof verdwe nen als gevolg van denitrifikatie en/of uitspoeling. Bemesten volgens het advies, op basis van grondonder zoek, blijft dan ook de beste richtlijn. In beide jaren was de ontwatering één van de belangrijkste faktoren. Bij een hoge grondwaterstand in de zomer, bleef de opbrengst achter. Door de hoge grondwaterstanden werd de ontwikkeling van het wor telstelsel nadelig beïnvloed. Hier door kon in de droge perioden on voldoende water, en dus ook voe dingsstoffen, worden opgenomen. Het gevolg is een vervroegd afster ven van het gewas. Vooral in 1980, met veel regen in juni/juli en daarna een zeer droge periode, speelde dit een rol. Naast de tot nu toe behandelde fak toren, die goed overeenstemden met de resultaten van het onderzoek op de proefboerderijen, zijn er tevens nog enkele faktoren waarvoor dit niet geldt. Dit geldt o.a. voor het aantal planten per ha. Uit de fakto- ranalyse bleek dat bij een hoger aantal planten per ha de opbrengst HP 'ing. J.A.M. Withagen steeg. Vooral in 1979 had deze faktor een grote invloed op de verschillen. Om een goede opbrengst te kunnen realiseren is een voldoende aantal planten noodzakelijk. Een minimum aantal planten per ha is dan ook 35.000. Een faktor die in beide jaren be langrijk was, was de ruggrootte. De opbrengsten waren hoger naarmate de ruggen groter waren. Grotere ruggen kwamen meer voor naarmate de grond lichter was, er minder ver dichtingen in de bouwvoor voork wamen en de struktuur in het voor jaar beter was. Naast de ruggrootte speelt ook, zoals eerder vermeld, de samenstelling van de rug een be langrijke rol. Het opbouwen van een grote rug met een slechte samenstel ling (veel grote kluiten) heeft weinig zin. Een grote rug met een goede sa menstelling en vorm is echter gunstig voor de opbrengst. De kwaliteit Naast de kg-opbrengst is eveneens aan de kwaliteit aandacht geschon ken. In het kort volgen hierbij de belangrijkste konklusies. Bij de sortering werd vooral een ver band gevonden met de hoogte van de opbrengst. Een hoge kg-opbrengst had ook een goede sortering tot ge volg. Dit was in beide jaren zo. Het percentage uitval was groter bij een slechte struktuur en bij een gro tere aantasting door Rhizoctonia. In 1980 was het uitvalpercentage ge middeld hoger dan in 1979. Het verband met de blauwgevoelig- heid was vrij klein. De aardappelen waren blauwgevoeliger naarmate het gewas later was, er minder kali ges trooid werd, er minder stikstof als 2e gift werd gegeven en het onderwa tergewicht hoger was. v*: rif; V I- /f* mÈKBvÊm ïfï's 'fer- De opbouw van de rug speelt een grote rol bij de opbrengst. Het gaat hierbij zowel om de ruggrootte als om de samenstelling van de rug 2. 5. Voorkiemen kwam in beide jaren, mede als gevolg van te vroeg afsterven van de gewassen, als gunstig naar voren. Meer aandacht voor het pootgoed wordt snel betaald. Het bewerken van de grond dient onder goede omstandigheden te worden uitgevoerd. Verdichtingen in de bouwvoor, minder goede struktuur en grote kluiten in de rug zijn nadelig voor de opbrengst. Een goede ontwatering is van groot belang. Een hoge stikstofbemesting bleek, mede door de vele regen in de zomermaanden, gunstig voor de opbrengst. Bemesting volgens het advies blijft echter het devies. Probeer een voldoende aantal planten per ha te verkrijgen. Later wordt in deze reeks nog op een aantal punten, welke in dit artikel aan de orde kwamen, nader ingegaan. Ing. J.A.M. Withagen, Bedrijfstakdeskundige Akkerbouw C.A. Barendrecht 10

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1982 | | pagina 10