Het onderzoek op Cranendonck in 1981 Grasland Voeding Huisvesting Snijmais Meer informatie? In een vorig nummer van het Z.L.M. Land- en Tuinbouwblad hebt u het een en ander over de gang van zaken op Cranendonck kunnen lezen. Nu zullen de resultaten van de belangrijkste onderzoeken in het afgelopen jaar aan de orde komen. Tot slot volgt dan een kort overzicht van de dit jaar lopende proeven. Beweiden met koeien én pinken? Op de Waiboerhoeve zijn gunstige ervaringen met het voorbeweiden met melkkoeien en nabeweiden met droogstaande koeien en pinken op gedaan. Doel van dit systeem is, om hoge melkprodukties met zeer wei nig bijvoeren van krachtvoer te ver krijgen. De perceelsgrootte, verkaveling en graslandkwaliteit op Cranendonck is niet zo gunstig als op de Waiboer hoeve en daarom is dit systeem ook hie*- beproefd. Overdag is normaal omgeweid op percelen van 1,25 tot 3 ha, terwijl vanwege de slechte ver kaveling de koeien 's nachts op een nachtstandweide van huis liepen. Gemiddeld liepen de melkkoeien eerste 2 dagen per perceel en de pin ken en droogstaande koeien bijna 3. De pinken liepen er langer doordat de melkkoeien vaak te laat werden ingeschaard en te vroeg werden om- geweid. Ook aan dit beweidingssys teem moet gewend worden. Vanaf half april tot en met oktober gaven de 111 melkkoeien gemiddeld 17,6 kg melk met 4,05% vet en een krachtvoergift van 3,2 kg per koe per dag. Dat is een redelijke produktie met beslist weinig krachtvoer. Ge middeld molken in zomer 1981 de 371 bedrijven in Noord-Brabant met een deeladministratie 15 k 16 kg per koe per dag met een krachtvoergift van 4,9 kg. Ondanks de zware veebezetting (ca. 9 gve/ha) is toch nog 123% van de oppervlakte voor voederwinning ge maaid. Het was dan ook een groei zame zomer! Dit onderzoek wordt deze zomer voortgezet met beter aangepaste percelen en wat meer aandacht voor tijdig in- en uitscha- ren. BG 3 of* BG 5? Vanaf 1979 tot en met 1981 is nage gaan of tussen BG 3 (100% Engels raai) en BG 5 (56% Engels raai en o.a. 13% klaver) verschil optrad in opbrengst, opname en botanische samenstelling. Tevens werd met 2 zaaizaadhoeveelheden gewerkt, na melijk 25 en 40 kg/ha. De beweiding vond plaats met pinken en als 1.700 kg droge stof/ha aanwezig was, werd er ingeschaard. Het resultaat over deze 3 jaar onder zoek is dat er geen betrouwbare ver schillen in droge-stofopbrengst en droge-stofopname tussen BG 3 en BG 5 uitkwamen. Meer zaaizaad (40 kg in plaats van 25 kg) gaf, met name in de le snede, wel iets hogere op brengst maar niet van betekenis! Na inzaai met BG 5 kwam relatief veel Engels raaigras voor. Na 2 jaar was het al nagenoeg allemaal Engels raai. Het advies voor zowel weiden als maaien blijft dan ook de eenvoudige BG-mengsels (1, 2, 3 en 4). Bij een goede zaaitechniek (vlaszaaimachi- ne) is 25 kg zaad per ha voldoende, mits op tijd in het najaar gezaaid. Grasland inzaaien, hoe en waarmee? Vanaf 1980 worden diverse mengsels op diverse diepten ingezaaid. Vooral kombinaties van Engels raai met ti- mothee en klaver om zo smakelijker gras te krijgen en enige risikosprei- ding toe te passen. Daarbij zijn de volgende indrukken verkregen: bij gelijktijdig zaaien komt klaver sneller op dan Engels raai en timothee. Ondanks de goede opkomst is klaver nauwelijks tot ontwikkeling gekomen. De timothee liep in de loop van het jaar na herin- zaai terug en werd vervangen door Engels raai. In 1981 zijn ook 4 door zaaivelden aangelegd. De voorlopige resultaten daarvan zijn niet hoopvol. Deze proeven worden dit jaar voort gezet. Het in 1978 gestarte onderzoek naar de invloed van bloten op opbrengst en botanische samenstelling is vorig jaar vrijwel afgesloten. Niet gebloot grasland geeft nauwelijks minder opbrengst (157 kg ds/ha minder in 1978 t/m 1980, 79 kg ds/ha meer in 1981). De voederwaarde en de op name van ds en VEM is duidelijk hoger, zoals onderstaand is weerge geven. De gedachte dat jongvee vanaf 3 a 4 maanden beter niet meer op volledig roostervloer moet worden gehouden bleek op Cranendonck niet juist. In een vergelijkingsproef met 52 dieren (van 7 tot 14 maanden oud) en 2 rantsoenen (graskuil, snijmais) bleek geen verschil in groei, ontwikkeling, tochtigheidsgedrag en bevruchtings resultaten. Wel waren de met voor- droogkuil gevoerde dieren op volle dig roostervloer erg smerig. VEM/kg ds vre (g/kg) Gebloot Niet gebloot 929 172 155 opname, kg ds 9,9 8,9 VEM- opname 920 790 snijmais Cranendonck (zand) t /ha ds 3 humus 0 - 60 c rn Een extra VEM-opname aan voor- droogkuil van gebloot land van 130 VEM per dag komt overeen met 1,4 kg krachtvoer/koe/dag! In de bota nische samenstelling zaten geen ver schillen. Op de norm voeren? In Denemarken wordt de melkvee houders geadviseerd, de koeien een vaste krachtvoergift te geven. Ook in andere landen is onderzoek naar de krachtvoergift gedaan: de resultaten wijzen echter niet alle in deze ricö- ting. Om onder Nederlandse om standigheden hierover informatie te verkrijgen, is in december 1981 een drie jaar durende proef met de ge hele melkveestapel begonnen. De helft wordt op de norm volgens het koppelingsprojekt gevoerd: de an dere helft is in een hoog- en een laagproduktieve groep verdeeld die elk een vaste krachtvoergift per dier per dag krijgen. De resultaten van 1 jaar wijzen naar een zeer gering ver schil in melkproduktie tussen de 2 groepen. Deze proefperiode is echter nog te kort om zelfs maar een voorlo pige konklusie te trekken! Kalveropfok in open of gesloten stal? Dit onderzoek is tijdens het stalsei- zoen 1980 - 1981 begonnen. Direkt na de geboorte worden de kalveren om en om naar de gesloten en open stal overgebracht. De eerste 10 dagen in een eenling box, dan in groepshokken en na spenen in ligboxen met een rooster vloer in de loop-vreetruimte. De winter van 1980 - 1981 was vrij zacht zonder erg lage temperaturen. De minimumtemperatuur in de ge sloten stal lag 8 a 9 gr.C. hoger dan buiten, in de open stal slechts 2 3 gr.C. hoger. In deze stal heeft het op bepaalde momenten gevroren, over igens zonder dat dit problemen gaf. De eerste resultaten, van augustus 1980 - juli 1981, staan in onder staande tabel. Resultaten van jongvee-opfokproeven: neemt er ook nota van? Drijfmest op maisland: lang niet alles komt in de plant terecht. Tabel 1 Gemiddelde gewichten in kg en groei per dag (g) per dier Staltype Gesloten Open Ventilatie Mechanisch Natuurlijk Aantal kalveren 50 48 Geboortegewicht 41 41 Speengewicht 71 72 Gewicht na 100 dagen 101 98 Leeft, bij spenen 63 65 (dgn) Groei: geboorte - 600 570 100 dagen(g/dag) Verloop laktatiewaarde in 1979, 1980 en 1981. vet eiwit in grammen De groei per dag in de gesloten stal is iets hoger, maar niet wezenlijk ver schillend van die in de open stal. De gewenste groei in deze periode is echter 650 g/dag. De reden voor het achterblijven in groei zijn de in bei de stallen bij vrij veel kalveren opge treden longaandoeningen. In beide stallen zijn daar ongeveer 29 kalve ren voor behandeld. Daarom kun nen uit bovenstaande cijfers (nog) geen konklusies worden getrokken. Nadat de infektie is verdwenen zal het onderzoek worden vervolgd. Jongvee-opfok: ligboxen of rooster vloer? Grote drijfmestgiften op snijmaispercelen. Vanaf herfst 1982 worden giften van 50, 100, 150, 200, 250 en 300 ton runderdrijfmest/ha gegeven en de gevolgen ervan nagegaan voor op brengst en kwaliteit van de mais en samenstelling van het grondwater. Tot en met 1980 zijn ds-opbrengsten bij de verschillende drijfmestgiften bepaald (zie tiguur). Hieruit blijkt dat een te overvloedige bemesting schadelijk werkt op de opbrengst. In de toekomst zou de 50 100 150 200 250300 runderdrijfmest tl ha/jr grens waar schade begint op te tre den, naar lagere mesthoeveelheden kunnen verschuiven als gevolg van toenemende verrijking van de grond met zouten uit de drijfmest. Uit waarnemingen van regenval en op brengsten bleek ook dat bij 200 mm neerslag in het groeiseizoen 10 ton ds/ha werd geoogst, bij de optimale 450 mm neerslag was dit 15 ton ds/ha! Het beregenen van mais in perioden van droogte zou daardoor wel eens ekonomisch aantrekkelijk kunnen zijn! Uit gegevens van o.a. de afgelopen winter blijkt dat van de toegediende minerale drijfmest - stikstof een flink percentage, variërend van 25% (50 ton/ha) tot 60% (300 ton/ha) niet in de bodem is teruggevonden, maar door uitspoeling en vervluchtiging is verloren gegaan! Ook nu bleek weer dat met giften van meer dan 100 ton/ha een verrijking van de onder grond met minerale stikstof, fosfor, kalium en organische stof optrad. Loont de bestrijding van wortelaal- tjes? Uit praktijkcijfers bleek dat als op een perceel vaker mais geteeld wordt, het aantal wortelaaltjes toe neemt. De vraag is in hoeverre deze schade veroorzaken en/of bestrij ding ervan loont. Toepassing van de aaltjesbestrijdingsmiddelen Vydate (100 kg/ha, vollevelds) en Curater (25 kg/ha in de rij) leverde geen duidelijke opbrengstverhoging op. Er is dan ook geen enkele reden deze middelen in de maisteelt te gebrui ken. Een voorlopig resultaat van een meerjarige proef over grondbewer king en zaaibedbereiding is dat de ploeg met vorenpakker het geschiktst is als zich onder de bouwvoor (t.g.v. o.a. drijfmest en kalk uitrijden) moeilijk op te heffen verdichtingen bevinden. Het bovenstaande is een greep uit het onderzoek dat afgelopen jaar op Cranendonck plaatsvond ten behoeve van de Zuid-Neder landse melkveehouderij. Alle verslagen hiervan en het verslag van de bedrijfsresultaten staan vermeld in het jaarverslag 1981 van ROC-Cranendonck. Bestel len door 6,— over te maken op rekeningnummer 14.79.01.464 (Rabobank Soerendonk) ten na me van ROC-Cranendonck te Soerendonk. Door de heer ir. C. Spek, ingenieur Veehouderij bij het Konsulentschap voor de Rundveehouderij en de Ak kerbouw te Waalre. 2.050 hoog 1.850 - 2.050'good 1.650 - 1.850 gealddold 1.U50 - 1.650 loog 1.h50 sl-cht 9

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1982 | | pagina 9