De bewaring van consumptieaardappelen CONSULENTSCHAP VOOR DE AKKERBOUW EN DE RUND VEEHOUDERIJ TE GOES Tijdens de bewaring van aardappelen moeten de verliezen aan kwaliteit en gewicht zoveel mogelijk worden beperkt. Hoe langer de bewaarpe riode, des te zwaarder zijn de eisen die aan de bewaring worden gesteld. Tijdens het rooien, het transport en het vullen van de bewaarplaats kunnen veel aardappelen worden beschadigd. Een goed gebouwde be waarplaats met meet- en regel-apparatuur kan hieraan niets meer ver anderen. Zorg daarom o.a. voor een goede afstelling van de rooima- chine en beperk de valhoogte tot maximaal 40 cm. Het vullen van de bewaarplaats Ook al is de bewaarplaats voorzien van een goed beluchtingssysteem, aan het vullen van de bewaarplaats moet de nodige aandacht worden besteed. Voorkom stortkegels. Mits regelmatig verdeeld is een hoeveel heid dan 10 a 15 grond tussen ge zonde aardappelen geen bezwaar. Voor een regelmatige verdeling moet de boxenvuller op tijd worden ver plaatst. Zelfzwenkende boxenvullers bevorderen duidelijk een regelmati ge vulling van de cel maar bij grote bewaarplaatsen kunnen ze slecht werk leveren wanneer ze te lang op dezelfde plaats blijven staan. Het ontstaan van stortkegels wordt dan in de hand gewerkt, waardoor de ven tilatie wordt verstoord. Regelmatige storthoogte Voor een goede luchtverdeling moet de storthoogte van een partij aardap pelen overal hetzelfde zijn. Het "egaliseren" van de partij moet direct na het vullen gebeuren en niet na het droogproces. De storthoogte mag maximaal 4 meter zijn. Bij grotere storthoogten neemt de kans op druk plekken toe. Gerooide natgeregende aardappelen Aardappelen die na het rooien nat geregend zijn mogen niet bij andere partijen worden opgeslagen. Deze zijn namelijk niet of zeer moeilijk houdbaar. Zij gaan spoedig tot rot ting over. Zet deze partijen liever di rect af. De droogperiode Droge en gezonde aardappelen met niet teveel grond behoeven niet te worden gedroogd. Wel de tempera tuur goed volgen, omdat vers ge rooide aardappelen snel in tempera tuur kunnen stijgen. Natte en zieke partijen moeten direct wordt ge droogd. Zodra de grond aan de aardappelen bovenin de cel op 30 a 40 cm. diepte overal winddroog aan voelt, wordt het drogen gestopt. Ventileer alleen met lucht die een drogend effect heeft d.w.z. lucht met een lage luchtvochtigheid. Vaak is dat overdag het geval maar zo nodig wordt dag en nacht geventileerd. Ook met lucht die kouder is dan de aardappelen wordt gedroogd. Venti leren met lucht die warmer is dan de aardappelen geeft condensatie. Al leen door te blijven ventileren zal deze langzaam verdwijnen, maar dit geeft wel grote gewichtsverliezen. Het drogingsproces van natte en zeer natte partijen kan men versnellen door de buitenlucht kunstmatig op te warmen. Maar deze methode mag alleen in extreme omstandigheden worden toegepast. De temperatuur mag niet hoger zijn dan 15 oC in verband met uitbreiding van ziekten. Ook de kiemrust van de aardappelen kan verstoord worden. Zorg ervoor dat tijdens het drogen de tempera tuur van het produkt niet teveel uiteenloopt. De heelperiode Is de partij droog dan treedt de heel periode in. Deze periode heeft tot doel de heling en de verkurking van de wonden te bevorderen. De heling verloopt snel bij een hoge lucht vochtigheid (meer dan 90%) en een temperatuur van ongeveer 15° C. Deze periode duurt in de regel 2 we ken. Veel ventileren is ongewenst. Men moet alleen af en toe even ven tileren voor luchtverversing of als de niet meer dan 2° C kouder is dan de bewaartemperatuur. Gedurende de stilstand van de ven tilator bereikt de lucht rond de aard appelen heel snel de temperatuur van de aardappelen en de relatieve luchtvochtigheid die overeenkomt met het evenwichtsvochtgehalte van de aardappelen. Dit voorkomt ver- Nieuwe akkerbouwschuur met bewaarplaats-bedrijf AHendriks te Lamswaarde. temperatuur te hoog oploopt. Ven tileer echter niet met lucht die war mer is dan de aardappelen want dit geeft condensatie. De koeling Na de heelperiode moet de tempe ratuur van de aardappelen zo spoe dig mogelijk maar heel geleidelijk naar beneden tot de gewenste be waartemperatuur. Om de vereiste temperatuur te bereiken, maakt men gebruik van koude buitenlucht. Deze lucht moet minstens 20° C lager zijn dan de temperatuur van de aardap pelen. Mede door een goede ventila torcapaciteit en een gering aantal draai-uren, zijn de gewichtsverliezen zoveel mogelijk te beperken. Goede resultaten worden meestal verkregen door in de vroege morgenuren of 's nachts te ventileren. Grote tempera tuurverschillen wordt ontraden om dat dit extra gewichtsverliezen tot gevolg heeft. De aardappelen be stemd voor de industrie moeten een aangepaste bewaartemperatuur heb ben. Deze wordt doorgaans door de afnemer bepaald. De bewaartemperatuur De gewenste bewaartemperatuur is afhankelijk van de bestemming van de aardappelen. Na het droogblazen en de heelperiode moet men streven naar de volgende bewaartemperatu- ren: consumptieaardaappelen 4- 6° C chipsaardappelen 7 - 12° C aardappelen voor de frites- en droogindustrie 5 - 8 C Gewichtsverliezen In de eerste maand van bewaring moet men bij consumptieaardappe len rekenen op een gewichtsverlies van 1 - 3% en daarna (temperaturen 4-8° C) op ca. l/2% voor elke volgende maand. Als kieming optreedt of temperaturen rond de 10° C aange houden worden, moet op 3A-% verlies per maand gerekend worden. De bewaarperiode Als de juiste bewaartemperatuur is bereikt, breekt de bewaarperiode aan. De temperatuur moet nu con stant blijven om de aardappelen in hun kiemrust te houden. De aardap pel is een levend produkt die warmte en vocht produceert. Daarom is het noodzakelijk regelmatig te ventile ren en zo de ontwikkelde warmte af te voeren. De ventilatie-uren moeten tot een minimum beperkt worden om extra gewichtsverlies te voorko men. Men zal zoveel mogelijk ge bruik moeten maken van lucht, die der gewichtsverlies. Na het ventile ren moeten de luchtaan- en afvoero- peningen en deuren goed worden afgesloten. Dit voorkomt dat het produkt na het afkoelen door hogere buitentemperaturen weer wordt op gewarmd. Dit zou extra ventileren betekenen en daardoor meer ge wichtsverliezen tot gevolg hebben. In de praktijk komt het nog veelvuldig voor dat de luiken niet op tijd wor den gesloten. Indien mogelijk venti leren bij mist en regenachtig weer en bij gelijknatige lage temperaturen. Ventileren bij helder, zonnig weer en lage relatieve luchtvochtigheid geeft veel gewichtsverliezen. Per dag loopt de temperatuur in de cel ca Vi° C op, afhankelijk van de isolatie en de buitentemperatuur. Dit betekent dat wanneer de temperatuur tot 4° C is gedaald, het ongeveer 8 dagen zal duren eer een temperatuur van 6° C is bereikt. Wanneer enkele dagen niet wordt geventileerd, is duidelijk waarneem baar dat de temperatuur bovenin de partij hoger is dan onderin. Bij vorstperioden kan het nodig zijn om intern te ventileren. De bewaartem- peraturen dagelijks controleren. Bij voorkeur wordt hiervoor elektroni sche meetapparatuur gebruikt. Condensatie in de bewaarplaats. Condenstatie in een bewaarplaats is er altijd geweest, alleen door toepas sing van "moderne" isolatiemateria len o.a. bekleed met aluminiumfolie is het eerder en beter zichtbaar. Condensatie wordt veroorzaakt doordat (vooral stilstaande) lucht tegen koudere oppervlakken afkoelt. Hoe groter het verschil in tempera tuur tussen binnen- en buitenlucht, hoe meer condensatie er optreedt. Condensatie treedt op tegen wand, dak- en deurconstructies, in isolatie materialen en in de bovenste laag aardappelen. Condensatie zien we soms na het binnenbrengen van de aardappelen in de bewaarplaats. Vers gerooide aardappelen produce ren namelijk de eerste weken veel vocht en warmte, zodat bij koude nachten de lucht boven het produkt afkoelt en veel condensatie optreedt. Condensatie wordt ook veroorzaakt wanneer tijdens de koel- en bewaar periode met buitenlucht wordt ge ventileerd die warmer is dan de tem peratuur van de aardappelen en bij het opwarmen van aardappelen. Ook het bewaren bij hogere tempe raturen geeft meer condensatie, evenals in grote bewaarplaatsen met dakisolatie en in bewaarplaatsen die maar gedeeltelijk zijn gevuld. Het voorkomen en bestrijden van condensatie Belangrijk is dat allereerst gezorgd wordt voor een goed gesloten en goed geïsoleerde bewaarplaats. Wat de isolatie betreft is minimaal 8 cm dik polyurethaan of 12 cm dik po lystyreen gewenst. Condensatie is te bestrijden door in tern te ventileren. In de praktijk wordt hiervan nog te weinig gebruik gemaakt. Zodra intern ventileren niet meer helpt, is de "beste" oplos sing gebruik te maken van een af- zuigventilator. De ventilator moet niet te dicht bij het produkt maar zo hoog mogelijk in de gevel worden geplaatst. De capaciteit van de bij voorkeur thermostatisch geregelde afzuigven- tilator is 1 m3 lucht per ton aardap pelen per etmaal bij een weerstand van 80 Pa. Goede ervaringen zijn er verder met het toepassen van een laag stro op de aardappelen en het gebruik van vochtabsorberende houtwolcementplaten, maar beide mogelijkheden hebben ook hun be zwaren. Een afzuigventilator betekent niet dat de luchtafvoeropeningen kunnen vervallen. De regeling van de ventilatoren Handbediening met een minimum thermostaat Bij deze zogenaamde handregeling moet het in- en uitschakelen van de ventilatoren zowel aan het begin als op het einde van elke ventilatieperio- de met de hand geschieden. Op deze wijze is het niet mogelijk vari alle ge schikte ventilatieuren gebruik te ma ken, zodat bij het bewaren van aard appelen en uien veel fouten worden gemaakt. Minimum en maximum thermostaat (half automatisch) Hierbij wordt de maximum ther mostaat meestal 2° C lager gesteld dan de temperatuur van de aardap pelen. Zodra de buitentemperatuur beneden de ingestelde temperatuur daalt, worden de ventilatoren inge schakeld. Ze worden weer uitge schakeld zodra de buitentempera tuur boven de ingestelde waarde komt. De aanwezigheid van de max imum thermostaat houdt niet in dat de minimum thermpstaat kan wor den gemist. De laatste is immers no dig voor het uitschakelen bij te lage buitentemperaturen (vorst). Hoe lager men de maximum ther mostaat t.o.v. de aardappeltempera- tuur instelt, des te langer duurt het eer de buitenlucht deze temperatuur bereikt en des te korter is de ventila- tieperiode. De minimum thermostaat kan men afhankelijk van de gewenste be waartemperatuur bijvoorbeeld af stellen op 5 6° C. De weersberichten geven aan welke temperaturen wor den verwacht. Differentiaal en minimum thermostaat (vol automatisch) Deze automatische regeling heeft één buitentemperatuurvoeler en één produktvoeler. Tevens zijn er in- stelknoppen voor de gewenste pro- duktietemperatuur en een tempera tuur differentie met de buitenlucht. De werking is zodanig dat de venti latoren worden ingeschakeld zodra de temperatuur buiten lager wordt dan de temperatuur in de aardappe len en stoppen wanneer de produkt- temperatuur de gewenste tempera tuur heeft bereikt. Het is gewenst enkele graden verschil tussen de produkt- en buitenvoeler aan te houden om voortdurend in- en schakelen van de ventilatoren te voorkomen. De minimum thermostaat zorgt voor uitschakeling bij te lage buitentem peraturen. Deze regeling is dus ge heel geautomatiseerd. Bij nieuw bouw wordt steeds meer voor deze regeling gekozen. Het verschil in kosten tussen half- en volautomati sche regeling is erg gering! De bediening van luchtaan- en luchtafvoeropeningen De luchtaan- en luchtafvoeropenin gen moeten tijdens het ventileren geopend en daarna direct gesloten worden. Hierdoor wordt voorkomen dat het produkt na het koelen door hogere buitentemperaturen weer wordt opgewarmd. Omdat het be dienen van de openingen in hand werk moeilijk tijdig is uit te voeren, moeten ze van eenvoudige regel- kleppen worden voorzien. Deze slui ten na het wegvallen van de lucht druk bij het uitschakelen van de ventilatoren elke opening direct af. Voor de luchtaan- en luchtafvoero peningen bestaat de mogelijkheid deze automatisch te laten regelen. Dit wordt ook in Zeeland reeds in een aantal bewaarplaatsen toege past. De meting van temperaturen Bij de bewaring van aardappelen moet steeds de juiste temperatuur van het produkt bekend zijn om te kunnen beoordelen of ventileren zinvol is. Daarvoor moeten goede thermometers met een duidelijke af leesbare schaalverdeling worden ge bruikt. Meestal zijn dit steekthermo- meters met een insteeklengte van ongeveer 1 meter. Om teleurstellin gen door te grote afwijkingen bij het bewaren te voorkomen, is het nood zakelijk deze thermometers ieder jaar te ijken bij verschillende tempe raturen. Dit is mogelijk met behulp van een geijkte thermometer met een ijkcertificaat. Voor grotere bewaarplaatsen zijn elektronische temperatuurmeetin- strumenten efficiënter. Deze bestaan uit een centraal opgesteld instru ment, waarop een aantal voelers kan worden aangesloten. De voelers worden bij het vullen van de be waarplaats in het produkt gelegd of gestoken en door een kabel verbon den met het meetinstrument. Het meetinstrument heeft voor iedere voeler 'n instelknop. Door deze knop in te drukken kan direct de tempe ratuur van het produkt op die plaats worden afgelezen. Het meetinstru ment wordt opgesteld in het kantoor of bij de schakelinrichting van de ventilatoren. Bij iedere bewaarplaats moet men niet alleen de binnentem- peratuur in het midden van de partij en bij de buitenwand, maar ook de buitentemperatuur direct kunnen aflezen. Daarnaast moet men voor controle nog beschikken over één steekther- mometer of meetvoeler per 100 m2 oppervlakte van de bewaarplaats. Door de temperatuur te registreren verkrijgt men goede overzichten van het temperatuur verloop. De luchtvochtigheid Bij het drogen van aardappelen moet het vrije vocht, dat aan de buitenzij de van de aardappelen zit, worden afgevoerd. Hoe groter de ventilatie- capaciteit en hoe droger de ventila tielucht, des te sneller dit vocht is verdwenen. De afvoer van vocht uit de aardappelen via de celwanden en de schil is echter vrijwel constant, ongeacht de ventilatiecapaciteit! Alleen het aantal uren ventileren en de luchtvochtigheid is wel van grote invloed op het uitdrogen van de aardappelen. De relatieve luchtvochtigheid (r.v.) in de bewaarplaats moet ongeveer 90-95% zijn. Het evenwichtsvochtge halte van aardappelen ligt namelijk bij circa 92% r.v. De gewichtsverlie zen onderin de cel zijn in de regel hoger dan bovenin. Dit komt omdat (vervolg zie pag. 7) 6

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1982 | | pagina 6