Zelfvoeding van snijmaïs in opmars!
li n
1
1 1 1 1 1 J
II i
H
TTTT
II
II
-nl
O
door Ing. J. A. Gels, I MAG Wageningen
Zelfvoeding van ruwvoer is een vorm van voerverstrekking
waarbij de koeien het voer gaan vreten vanuit de opslagruimte.
In het algemeen betreft het ingekuilde producten zoals voor-
droogkuil en snijmaïs.
Meestal vindt de zelfvoedering plaats in de open lucht vanuit
sleufsilo's.
In het begin van de zestiger jaren zijn er in ons land proeven
genomen met de zelfvoedering van graskuil, meestal zgn. natte
kuil.
Veel ingang heeft zelfvoedering toen niet gevonden; dat kon ook
niet want er waren toen slechts een gering aantal loopstallen in
ons land.
Voor zelfvoedering dient men over een huisvestingssysteem te
beschikken waarbij de koeien loslopen.
Aan het begin van de zeventiger jaren begon de snijmaïsteelt in
ons land ingang te vinden. Er kwam toen opnieuw belangstelling
voor zelfvoedering.
Onder invloed van gunstige resultaten met zelfvoedering van
snijmaïs in Frankrijk en België, begon men ook in Brabant en
Limburg met zelfvoedering van snijmaïs.
Momenteel komen er in ons land naar schatting tussen de 1000
en 1500 bedrijven voor die een of andere vorm van zelfvoedering
toepassen.
Er zijn diverse manieren waarop in
de praktijk zelfvoedering wordt toe
gepast.
In tabel 1 zijn een aantal varianten
van ligboxenstallen met zelfvoede
ring gegeven.
Ze zijn ingedeeld naar de plaats van
voerverstrekking; of het een binnen -
of buitengebeuren betreft.
Een voergang binnen en zelfvoede
ring van snijmaïs buiten is thans nog
de meest voorkomende vorm.
Ook de andere vormen komen voor.
en waarschijnlijk nog wel meer va
riaties.
Het laatstvermelde staltype is een
stal geheel zonder voergang.
Men past dan uitsluitend zelfvoede
ring van snijmaïs en voordroogkuil
toe.
Sinds 1975 zijn er op het gebied van
volledige zelfvoedering waarnemin
gen en proeven verricht. Dit onder
zoek is uitgevoerd samen met het
Proefstation voor de Rundveehou
derij te Lelystad.
In dit artikel wordt alleen ingegaan
op volledige zelfvoedering.
Voor het welslagen van komplete
zelfvoedering moet aan een aantal
voorwaarden worden voldaan.
De belangrijkste voorwaarde is dat
men over voldoende ruwvoer be
schikt en verder dat de kwaliteit van
het ruwvoer goed is.
•f»l»ndhoud«r
1 '000
'000 I
8980 1
•1st andhouder
?3Q 33Q 330
v-p-j Sp
.i
VOOR AANZICHT
efttandhouder
vreet bera< k 1100-1150
■tachuifbaar tot 900
Sleufsilo voorzien van een kantelschuif ter breedte van de silo, in dit geval 10
m. breed.
Dit laatste geeft bij snijmaïs kuil in
het algemeen geen problemen, maar
bij voordroogkuil soms wel.
Volledige zelfvoedering is echter ook
weer geen uniform systeem.
De verhouding snijmaïs - gras. kan
verschillend zijn bijv. 80-20 of fifty-
fifty.
De wijze van opslag kan ook ver
schillen bijv. gras in een afzonder
lijke silo en snijmaïs eveneens in een
afzonderlijke silo.
Ook kan men beide producten sa
men in één silo inkuilen bijv. gras
onder in de silo en maïs er boven op
en soms ook nog producten als bier
bostel. of aardappelvezels, perspulp
e.d.
In het navolgende wordt alleen in
gegaan op de situatie van 50% gras en
501 maïs. opgeslagen in afzonder
lijke silo's.
Op de Waiboerhoeve te Lelystad is
op het gebied van volledige zelfvoe
dering onderzoek verricht.
Daar is o.a. de benodigde voorhek
lengte of ook wel de vreetbreedte per
dier genoemd nader onderzocht.
Gedurende drie jaar wordt onder
zoek verricht bij de zelfvoedering
van voordroogkuil in kombinatie
met snijmaïskuil.
In tabel 2 zijn een aantal gegevens
vermeld van afd. 2 van de Waiboer
hoeve over de jaren dat door proeven
DOORSNEDE
zijn genomen met volledige zelfvoe
dering.
Het gemiddelde aantal koeien is
vermeld, evenals de gemiddelde
productie per koe, het percentage
wintermeik en de gemiddelde hoe
veelheid krachtvoer per koe in de
winter- en in de zomerperiode.
Gedurende deze drie proefjaren
werd alle krachtvoer in de melkstal
verstrekt.
Op het bedrijf waren toen geen ge
programmeerde krachtvoerautoma-
ten aanwezig.
Op de krachtvoeropname wordt ver
der op nog nader ingegaan.
Behalve op de Waiboerhoeve wor
den ook waarnemingen verricht op
een aantal praktijkbedrijven.
Zoals al vermeld zijn er op de Wai
boerhoeve proeven genomen met
verschillende vreetbreedtes per koe
nl. 10, 15 en 20 cm./dier.
In tabel 3 zijn diverse gegevens ver
meld, als een gemiddelde over de
drie proefjaren zowel bij 10 als 20
cm. vreetbreedte per dier.
Het verschil in vreetbreedte werd bij
deze proeven als volgt gerealiseerd.
Bij 20 cm. vreetbreedte hadden 100
koeien toegang tot twee silo's van elk
10 m. breed. De ene silo was gevuld
met voordroogkuil en de andere met
snijmaïs; 100 koeien hadden totaal
20 m. vreetbreedte.
De 10 cm. vreetbreedte werd gerea
liseerd door 100 koeien de ene dag
op de silo met snijmaïs toe te laten en
de andere dag tot de silo met voor
droogkuil. 100 Koeien hadden één
silo van 10 m. breed ter beschikking.
De droge stof opname bij 20 cm.
vreetbreedte is hoger dan bij 10 cm.
per dier terwijl opname van snijmaïs
over de drie proefjaren gemiddeld
hoger is dan van voordroogkuil.
De opname van gras behoeft echter
niet lager te zijn dan van snijmaïs. De
grasopname is geheel afhankelijk
van de kwaliteit van de voordroog
kuil. Er is een jaar geweest dat de
grasopname hoger was dan van de
snijmaïs maar toen was het een erg
goede graskuil.
De vreetduur is wat langer bij 20 cm.
dan bij 10 cm. vreetbreedte; ca. ruim
een uur .per dag. bij een totale
vreetduur van ongeveer 4 uur per et
maal. Kennelijk staan de koeien bij
20 cm. vreetbreedte wat kalmer te
vreten dan bij 10 cm. voerheklengte.
Dit blijkt ook uit de opnamesnel
heid. Bij 10 cm. vreetbreedte is de
opnamesnelheid groter dan bij 20
cm. per dier. Verder wordt snijmaïs
wat sneller opgenomen dan gras.
Als men de koeien gelijktijdig tot
twee voersoorten toelaat is het totaal
aantal vreetbeurten groter dan bij
het toelaten tot één voersoort.
Gaat men in een normale stal twee
keer per dag voeren dan vreten de
meeste koeien ook slechts twee keer
per dag.
In de weide waar de koeien volko
men vrij zijn om te vreten wanneer ze
willen gaan ze 6 a 7 keer per dag
vreten.
Het lijkt er op dat de situatie bij
zelfvoedering meer overeenkomt
met de situatie in de weide.
Dit kan ook gelden voor voorraad-
voedering doch dan zijn de dieren
wat de voeropname betreft wat ster
ker afhankelijk van de boer; De boer
moet namelijk zorgen dat er steeds
voldoende smakelijk voer voor de
koeien beschikbaar is aan het voer-
hek.
Op afb. 1 ziet U de bezettingsgraad
aan het voerhek in de silo bij de
zelfvoedering van snijmaïskuil.
De bezetting is bij 10 cm. vreet
breedte een groot gedeelte van de
dag bijna 100%.
Bij 20 cm. vreetbreedte is de bezet
ting gemiddeld genomen lager.
Tijdens en rond het melken zijn
geen waarnemingen verricht omdat
dit geen goed beeld zou hebben ge
geven.
Wellicht is het goed om nog op te
merken dat er geen verschil in
groepsfraktie is waargenomen noch
over de dag gezien noch tussen de
verschillende vreetbreedtes.
Het percentage jonge dieren was ge
durende het gehele etmaal op gelijke
wijze vertegenwoordigd in de groep
als het percentage oudere dieren.
Er zijn dus geen aanwijzingen dat
In 1977/78 en in 1978/79 zijn extra
wachttijden ingevoerd om de dieren
meer gelegenheid te geven het
krachtvoer op te nemen. Dit heeft
wel geholpen doch is niet afdoende.
I.h.a. kan men stellen dat het niet
mogelijk is om hoogproduktieve
dieren tijdens het melken voldoende
krachtvoer te doen opnemen.
Men zal deze dieren op een andere
wijze van krachtvoer moeten voor
zien.
In een stal met voergang kan dit in de
voergoot mits alle koeien een vreet-
plaats hebben en dieren ingedeeld
zijn in productiegroepen.
In de voergoot kan men dan een ba
sisrantsoen geven en dit naar be
hoefte aanvullen in de melkstal. Dit
laatste betekent echter wel een extra
belasting van de melker!
Op bedrijven waar men geen pro-
duktiegroepen heeft of waar de
vreetbreedte beperkt is of allebei, zal
het krachtvoer aan de hoogproduc-
tieve dieren op een andere wijze
moeten worden verstrekt.
Tegenwoordig kan dit op een uitste
kende wijze doen via geprogram
meerde krachtvoerdoseerapparaten
in de stal, waarbij de koe is voorzien
van een halsband met een zender.
De krachtvoerautomaten kunnen in
de stal worden geplaatst rechtstreeks
onder de opslag of ergens anders en
dan via een vijzel worden gevuld
vanuit een opslagsilo.
Bij zelfvoedering zijn de krachtvoer-
doseerautomaten soms buiten ge
plaatst. In gevallen waar zowel bui
ten als binnen apparaten stonden
opgesteld is de ervaring opgedaan
dat de buitenopstelling beter vol
doet.
Behalve een juiste krachtvoervoor-
ziening heeft het geprogrammeerde
systeem het voordeel, zo is de erva
ring op sommige bedrijven, dat het
niet opnemen van het krachtvoer een
aanwijzing is dat er iets met de koe
aan de hand is, bijv. tochtigheid of
ziekte.
afb. 3 Als de koeien de keuze hebben om in binnenof buitenboxen te gaan
"liggen, verkiezen ze meestal de buitenboxen.
jongere dieren worden verstoten
door oudere dieren zelfs niet bij een
vreetbreedte van 10 cm. per dier.
In het algemeen zal een vreetbreedte
van 20 cm. dier ruim voldoende zijn.
Zoals al is vermeld werd bij de proe
ven op de Waiboerhoeve alle
krachtvoer in de melkstal verstrekt.
Bij de proeven met zelfvoedering
waren de koeien ingedeeld naar 3
krachtvoer niveau's.
Een laag niveau waarbij de oude
koeien niet meer dan 3 kg. kregen en
de vaarzen niet meer dan 2 kg.
krachtvoer. Bij deze groep met laag
krachtvoerniveua die niet in tabel 1
voorkomt kwamen vrijwel geen rei-
ten voor!
Bij de hogere krachtvoerniveau's
komen belangrijke percentages die
ren voor die het krachtvoer niet op
kunnen nemen tijdens het melken.
In tabel 1 zijn de percentages van de
dieren vermeld met een reit, alsmede
de grootte van de voerreit.
In 1976/77 zijn twee keer het per
centage dieren bepaald met een reit.
Het blijkt dat bij het hoogste kracht-
voerniveau alle dieren het kracht
voer niet op kunnen nemen tijdens
het melken.
Vaak komt dit bij de krachtvoerop
name eerder tot uiting dan in het ge
drag van de koe of bij de melkgift.
Zoals reeds is vermeld kan een
vreetbreedte van 20 cm. dier als vol
doende worden geacht.
In feite mag bij de bepaling van deze
20 cm. per dier uitgaan van de
melkgevende koeien.
De droogstaande dieren kunnen i.h.a.
tijdens de melktijden voldoende
ruwvoer opnemen en dit geldt ook
voor het jong vee.
Jongvee van 1 jaar en ouder kan
goed op zelfvoedering worden ge
houden.
Bij voorkeur laat men droogstaand
melkvee en jongvee alleen toe tot de
grassilo om te voorkomen dat de
dieren in een te goede conditie raken.
Goede ervaringen zijn opgedaan met
het houden van droogstaande koeien
en jongvee in één groep en die tijdens
de melktijden toe te laten tot de
zelfvoederingssilo.
Een ander punt waarvoor iets kan
worden vermeld is de mestafvoer.
Bekend is dat bij zelfvoedering een
arbeidsbesparing wordt verkregen
bij het voeren, want de koeien gaan
zelf het voer halen.
13