Verdrogende gronden en
mogelijkheden tot verbetering
Plaatgronden en
onderbroken
schorgronden
Verbetering van
verdrogende gronden
Methoden van
profielverbetering
Effekt op de
ge wasopbrengsten
Waarop speciaal letten
vóór of na een diepere
grond be werking?
Serie "Bodem"nr. 13
KONSULENTSCHAPPEN VOOR
DE AKKERBOUW EN DE RUND
VEEHOUDERIJ IN ZUIDWEST
NEDERLAND
ZUID WEST BODEM BEST
De belangstelling voor het nemen
van maatregelen ter verbetering van
verdrogende gronden varieert sterk
naarmate er droge of natte jaren
voorkomen. In de jaren 1976 tot en
met 1978 was er duidelijk meer be
langstelling voor dit onderwerp dan
gedurende de vrij natte periode 1979
tot en met 1981.
In dit artikel willen we aandacht
besteden aan verdrogende gronden
en enkele mogelijkheden om deze te
verbeteren. Eén van deze mogelijk
heden is een diepe grondbewerking
met als doel veranderingen aan te
brengen in een ongunstige profiel-
opbouw. Dat is duidelijk iets anders
dan woelbewerkingen met b.v. een
scherpe woeler of een woeler aan de
ploeg met als doel het opbreken van
verdichtingen in de grond zonder de
profielopbouw als zodanig te veran
deren. Over dit laatste onderwerp zal
ii) het vervolg van deze serie een
apart artikel worden gepubliceerd.
Voor een goede vochtvoorziening
van de gewassen is vooral de ont
wikkeling van het wortelstelsel en
met name de bewortelingsdiepte van
belang. Naarmate de beworteling
dieper gaat kan aan een groter
grondvolume water worden onttrok
ken. Verder wordt de afstand van de
onderzijde van de bewortelingszone
tot de grondwaterspiegel kleiner,
waardoor vaak meer water via capil
laire opstijging aan de wortels wordt
geleverd. Wanneer de beworteling
onvoldoende diep is, betekent dit een
verlaging van de opbrengst als ge
volg van een stagnerende vocht
voorziening.
Mits de omstandigheden hiervoor
gunstig zijn, is de bewortelingsdiepte
van b.v. granen en bieten ruim 1
meter. De in de wortelzone beschik
bare hoeveelheid vocht is dan vaak
reeds voldoende om in de behoefte
van het gewas te voorzien.
De verdrogende gronden in het
Zuidwestelijk kleigebied behoren
praktisch allemaal tot de zogenaam
de plaatgronden of onderbroken
schorgronden. Deze gronden komen
verspreid door het hele Zuidwesten
voor. Grotere oppervlakten vinden
we vooral in het Biesboschgebied.
West Zuid-Beveland en midden
Zeeuws-Vlaanderen.
Plaatgronden zijn gronden die op
geringe diepte overgaan in vrijwel
slibloos, humusarm zand. Vaak is dit
zand ook nog grof zand. De overgang
tussen het slibhoudende dek en de
zandige ondergrond is als regel zeer
abrupt. Bij het ontstaan hebben
stroomverleggingen een rol gespeeld,
waardoor plotseling veel fijner ma
teriaal op zand werd afgezet. Door
vroeg inpolderen is het slibhoudende
dek te dun gebleven.
Op beperkte schaal komen plaatse
lijk ook onderbroken schorgronden
voor. Hierbij is er sprake van een
grofzandige tussenlaag die storend
werkt op beworteling en vochtleve-
rantie.
De landbouwkundige gevolgen van
een zandige ondergrond zijn:
a) een ondiepe beworteling. De me
chanische weerstand in dit zand is
namelijk zodanig hoog dat de
wortels van de gewassen hierin
niet kunnen doordringen;
b) een beperkte capillaire opstij
ging. Bij een ondergrond van b.v.
lichte zavel is een capillaire op
stijging van 2 mm vocht per et
maal tot 150 cm boven de
grondwaterspiegel mogelijk. Bij
een ondergrond van grof zee- of
rivierzand kan deze afstand te
ruglopen tot 30 k 40 cm boven de
grondwaterspiegel.
De mate van verdroging van derge
lijke gronden is vooral afhankelijk
van de volgende faktoren:
1. de dikte en de zwaarte van het
slibhoudend dek;
2. de grofheid van de zandige on
dergrond en
3. de hoogte van de grondwater
stand.
Bovengenoemde faktoren zijn tevens
in belangrijke mate bepalend voor
de verbeteringsmogelijkheden.
In principe kan het vochtleverend
vermogen van een verdrogende
grond op de volgende wijze worden
verhoogd:
1. door het verhogen van de hoe
veelheid vocht in de wortelzone,
door middel van het toedienen
van organische mest en de zorg
voor een optimale struktuurtoe-
stand. Op gronden met een goede
struktuur en een hoger organi
sche stofgehalte is bij dezelfde
bewortelingsdiepte meer vocht
beschikbaar dan wanneer de
struktuur en de organische stof-
toestand te wensen overlaat.
2. Door het verdiepen van de bewor
teling. Op o.a. de plaatgronden
wordt de zandige ondergrond
doorwortelbaar als men er slib- of
humushoudende bovengrond
doorheen mengt. Het mengen
van een plaatgrond heeft als ge
volg:
a) De bovengrond wordt ver
schraald. Dit kan een aan
trekkelijk nevenaspekt zijn als
de bovengrond in de uitgangs
toestand te zwaar is. Bij een
lichte bovengrond is deze ver
schraling nadelig.
b) Door verdieping van de wor
telzone wordt de hoeveelheid
hangwater, die voor de wor
tels bereikbaar is, vergroot.
c) Er is meer kans op capillair
kontakt met het grondwater,
omdat de wortels dieper de
grond ingaan.
3. Door het verhogen of op peil
houden van de grondwaterstand.
Bijvoorbeeld door het neerslago
verschot dat in de winter valt,
door middel van kunstwerken
vast te houden en/of door het in
laten van zoet buitenwater. Het
vasthouden van het neerslago
verschot uit de winter wordt in de
praktijk vaak sterk bemoeilijkt
door hoogteverschillen in het
landschap. Liggen de verdrogen
de gronden hoog dan vindt vaak
afzuiging plaats naar lagere ge
bieden. Voor een optimale peil-
beheersing in de zomer moet het
eigenlijk mogelijk zijn om zoet
buitenwater in te laten. In grote
gebieden in het Zuidwesten is
deze mogelijkheid helaas niet
aanwezig.
Voor de meeste verdrogende gron
den zal de optimale situatie pas be
reikbaar zijn bij een kombinatie van
de onder 2 en 3 genoemde maatre
gelen. Zolang er voldoende capillair
kontakt blijft tussen de onderkant
van de wortelzone en het grondwater
is er geen verdroging.
De mogelijkheden voor menging en
ook de wijze van bewerken worden
vooral bepaald door de zwaarte van
de slibhoudende bovengrond. Voor
al op de akkerbouwbedrijven mag de
bovengrond na de bewerking niet te
licht worden. De grens waaronder
het slibgehalte niet mag dalen, is
moeilijk aan te geven. Bedrijfstype,
bouwplan, het beschikbaar zijn van
dierlijke organische mest e.d. zijn
faktoren die deze grens mede beïn
vloeden. Beneden 14 k 15% afslib-
baar ontstaat gevaar voor verstuiving
en het vóórkomen van het vrijleven-
de wortelaaltje Trichodorus Teres.
Daling beneden deze grens is als re
gel niet aan te bevelen.
In de loop der jaren zijn al diverse
methoden ter verbetering van plaat
gronden uitgeprobeerd, zoals diep-
ploegen, mengwoelen, mengfrezen
en spitfrezen. Het mengfrezen en
spitfrezen geven de beste resultaten.
Door een bewerking met een meng-
motor of een spitfrees worden de
slibhoudende bovengrond en de
zandige ondergrond meer of minder
intensief met elkaar vermengd. De
grond wordt hierdoor tot op bewer
kingsdiepte doorwortelbaar. Bij
diepploegen en mengwoelen is de
verdeling van boven- en ondergrond
meestal onvoldoende voor een goede
doorworteling.
grond intensief kan mengen. In
Nederland zijn slechts enkele van
deze machines beschikbaar, na
melijk bij de Koninklijke Neder
landse Heidemaatschappij en bij
Scaldis B.V. te Borssele.
Deze machines zijn vooral ge
schikt voor die gronden waarbij
een intensieve menging nodig is.
Dit zijn de gronden met een
zwaardere bovengrond. Een der
gelijke bewerking vraagt zeer veel
vermogen; bij een werkdiepte
van 100 cm wordt per ha 10.000
m3 grond verzet. De kosten van
een dergelijke bewerking bedra
gen 2.500,— per ha.
B. Spitfrezen
Spitfrezen zijn veel eenvoudiger
gekonstrueerd. Deze machines
worden als aanbouwwerktuig
achter een trekker gebruikt. Door
middel van roterende spaden
wordt de grond los gemaakt en
enigszins gemengd. De bewer
kingsdiepte is als regel 60 a 90 cm.
Enkele typen kunnen ook tot 100
k 110 cm. Door de minder inten
sieve menging wordt de boven
grond ook minder verschraald.
Deze machines zijn meer geschikt
voor de lichtere gronden. De
kosten van het spitfrezen zijn
sterk afhankelijk van de bewer
kingsdiepte en de intensiteit van
de bewerking. Gemiddeld is spit
frezen goedkoper dan het werken
met een grote mengrotor. Diverse
loonbedrijven hebben inmiddels
spitfrezen beschikbaar.
In de praktijk wordt spitfrezen
ook wel toegepast op gronden
met een lichtzavelige onder
grond. Dergelijke profielen zijn,
mede doordat weinig scheurvor
ming optreedt, van nature vrij
dicht. Door spitfrezen worden
dergelijke gronden goed losge
maakt. Het effekt op wat langere
termijn is echter twijfelachtig. De
losgemaakte grond houdt extra
vocht vast en is onstabieler. Na de
bewerking is deze grond daar
door juist extra gevoelig voor het
ontstaan van nieuwe verdichtin
gen.
Het effekt van mengfrezen en spit
frezen op de groei en de opbrengst
van de gewassen is sterk afhankelijk
van de uitgangssituatie, de wijze van
bewerking en het groeiseizoen. In de
praktijk zijn zeer gunstige maar ook
teleurstellende ervaringen bekend.
Gemiddeld verkrijgt men de beste
resultaten met diepwortelende ge
wassen zoals granen en bieten. De
vochtwinst is bij deze gewassen het
grootst. Vrij ondiepwortelende ge
wassen zoals aardappelen en uien
ondervinden naar verhouding meer
nadeel dan voordeel van de door de
bewerking armer geworden boven
grond.
In 1967 gaf een gewas suikerbieten op een proefveld van het I.C.W. te
Wageningen op Zuid-Beveland de volgende opbrengsten:
objekt
kg bieten
in
kg suiker in
tarra
onbehandeld
diepploeg
mengrotor
42.661
43.668
54.725
100
102
128
7.203 100
7.593 105
9.071 126
7,2
9,0
5,5
Op dit zelfde bedrijf gaf op
volgende opbrengsten:
een
ander perceel het gewas zomergerst de
objekt
kg korrel
in
kg stro in
1000 korrelge
wicht in
onbehandeld
mengrotor
5.820
6.580
100
113
5.470 100
6.340 116
100
92
Door de proefboerderij "Westmaas"
is in het najaar van 1979 een proef
aangelegd te Werkendam. Het pro
fiel bestond uit een kleidek van
afslibbaar en 35 cm dik op grof zand.
De grond is tot 95 cm diepte ge
freesd. In 1980 gaf het gewas winter
tarwe de volgende opbrengsten:
Korrelopbrengst in kg/are bij 16% vocht
N-trap
onbehandeld
gefreesd
N 1
26,0
62,9
N 2
26,2
60,5
N 3
29,2
67,6
gemiddeld
27,1
63,6
Afhankelijk van het type machine
onderscheiden we mengfrezen en
spitfrezen.
A. Mengfrezen
Mengfrezen is een bewerking met
een zogenaamde mengrotor. Dit
is een zeer grote machine die tot
op een diepte van 100 k 120 cm de
Vooral omdat het gewas op het ge
freesde objekt nog kon profiteren
van de neerslag na half juni en op het
ongefreesde objekt zich niet meer
herstelde, was het opbrengstverschil
hier zeer gropt.
Gezien de vrij sterk wisselende re
sultaten met een diepere grondbe
werking, is een grondig vooronder
zoek noodzakelijk om teleurstellin
gen te voorkomen. Daarnaast vraagt
de grond na de bewerking extra zorg
gezien de gewijzigde profielopbouw.
Punten waarop speciaal moet wor
den gelet zijn:
De zwaarte en de dikte van het
slibhoudende dek. Dit is in be
langrijke mate bepalend voor het
resultaat en voor het type machi
ne dat moet worden gebruikt.
De samenstelling van de onder
grond. De grofheid van het zand
en het al dan niet voorkomen van
slibhoudend materiaal dieper in
het profiel.
De diepte van de voorjaars- en
zomergrondwaterstand. Bij een
zware bovengrond kan mengfre
zen op een hangwaterprofiel ook
nog wel verantwoord zijn. Op de
lichtere gronden is dit meestal al
leen het geval als na de bewerking
capillair kontakt met het grond
water mogelijk wordt.
Het vaststellen van de juiste be
werkingsdiepte. Deze is vooral
van bovengenoemde faktoren af
hankelijk.
Een diep bewerkte grond is ge
voeliger voor verslemping, ver
dichting en wateroverlast. De
ontwatering moet in orde zijn om
teleurstelling te voorkomen.
De bouwvoor is na de bewerking
verschraald. Dit vraagt een extra
bemesting vooral met fosfaat en
met organische stof. Daarnaast
zal men bij het spuiten met bo
demherbiciden en bij de grond
bewerkingen terdege rekening
moeten houden met de lichtere
en veel lossere bouwvoor.
Het laten bewerken van kleine
proefstroken, waarbij deze kui
tuurmaatregelen niet voldoende
kunnen worden aangepast, loopt
vaak op mislukkingen uit door
b.v. een onvoldoende bemesting,
spuitschade of te diep zaaien. Bij
het bewerken van een geheel
perceel kan men zich voldoende
op de nieuwe situatie instellen en
behoeven deze teleurstellingen
niet voor te komen.
Verspreid over het Zuidwesten komt
een vrij grote oppervlakte verdro
gende plaatgronden voor. Vooral bij
een vrij zware bovengrond en/of een
niet te diepe grondwaterstand kan
mengfrezen of spitfrezen de gewas
opbrengsten duidelijk verhogen.
Een investering die het produktie-
vermogen van de grond voor langere
termijn of zelfs blijvend verhoogt is
snel verantwoord. Om teleurstellin
gen te voorkomen zijn een goed
vooronderzoek en aangepaste kui
tuurmaatregelen na de bewerking
vereist.
J. Kodde,
specialist bodemaangelegenheden
C.A.R. - Goes