Konklusies Z.L.M.-vraagpunt
'81-'82:
beerd tot onderlinge kavelruil te ko
men?
Kent u de mogelijkheden en de fi
nanciële regeling? Hoe gaat u, indien
er knelpunten op dit gebied bestaan,
die oplossen met uw afdeling?
Antwoord
Vanuit de gebieden waar een her- of
ruilverkaveling is uitgevoerd of in
uitvoering is, blijkt dat men in de
meeste gevallen tevreden is met de
verkaveling. Waar de verkaveling
nog een knelpunt is, streeft men naar
een oplossing door middel van het
voorbereiden van een ruilverkave
ling, of het aanvragen daarvan. Die
gebieden die een verkaveling hebben
aangevraagd hopen zo spoedig mo
gelijk op het voorbereidingsschema
te worden geplaatst, met name West
Zeeuws-Vlaanderen en Sint Philips-
land. Die gebieden die in voorberei
ding zijn hopen op een korte voor
bereiding en een snelle uitvoering. Er
wordt te veel gepraat en op papier
gezet, waar de agrariër niets aan
heeft menen sommige afdelingen.
Men vindt het erg moeilijk om de
knelpunten van de verkaveling op
vrijwillige basis gezamenlijk op te
lossen, middels onderlinge vrijwilli
ge kavelruil. Heel vaak blijkt dat de
belangen te verschillend liggen. In 10
afdelingen meende men, dat indien
er een regeling was dat een kavelruil
tussen twee personen plaats kon vin
den, er meer gebruik van gemaakt
zou worden.
In 27% van de afdelingen is wel eens
geprobeerd tot een onderlinge ka
velruil te komen. In 45% van de af
delingen is dit nog nooit geprobeerd.
In 28% van de afdelingen acht men
het niet nodig op dit gebied aktivi-
teiten te ontwikkelen omdat de ver
kaveling goed is in het gebied die
hun afdeling beslaat.
Op de vraag of men de mogelijkhe
den en de financiële regeling van de
vrijwillige kavelruil kent antwoord
de:
40% van de afdelingen met ja
20% van de afdelingen met nee
12% van de afdelingen met onvol
doende
8% gaf op deze vraag geen ant
woord
Indien er knelpunten op dit gebied
bestaan in de afdeling, dan ziet men
het als h^jtf taak, om goede voor
lichting te geven over de mogelijk
heden die er zijn in afdelingsver-
band. De uitvoering moet aan des
kundigen worden overgelaten samen
met de betreffende deelnemers aan
de vrijwillige kavelruil. Indien men
dit vraagt zou één of meer mensen
uit de afdeling kunnen bemiddelen,
maar het liefst ziet men toch een be
middelaar van buiten het gebied.
Vraag 7
Vergroting met grond biedt voor
slechts enkele individuele bedrijven
een oplossing. Zijn er andere moge
lijkheden om de bedrijfsomvang te
vergroten of bedrijfsaanpassingen te
doen? Welke?
Wat is de reden dat in ons werkgebied
zo weinigen de mogelijkheid kiezen
van een intensievere, meer rendabele
produktietak of -richting?
Antwoord
Door het overgrote deel van de af
delingen wordt intensieve veehou
derij en de teelt van arbeidsintensie
ve gewassen als mogelijkheid ge
noemd om de bedrijfsomvang te
vergroten. Veel diersoorten en alle
denkbare gewassen worden naar vo
ren gebracht. Enkele afdelingen
noemen nog rekreatie, fruitteelt en
melkveehouderij. Het is ook moge
lijk de bedrijfsomvang te vergroten
door het zo goed mogelijk te doen op
zijn eigen bedrijf. Er zijn zeer grote
verschillen in kg-opbrengsten per
dier en per gewas. Om eerst eens alle
energie te besteden aan wat men
doet is erg belangrijk menen ver
schillende afdelingen.
Het ontbreken van een veiling en van
zoetwater is voor velen een rem over
te gaan tot de teelt van intensieve
gewassen. Begrijpelijk lijkt de reden
dat men ouder wordt en geen opvol
ger heeft en dus maar niets nieuws
meer aanpakt. Anderen stellen zo
lang Bedrijfsontwikkeling uit dat het
niet meer hoeft/kan.
Tenslotte zegt een kwart (23%) niet te
willen intensiveren. De redenen van
deze groep zijn ondermeer: nood
zaak niet aanwezig, meer werk dus
minder vrije tijd, geen belangstelling
en (nog) voldoende inkomen.
In verschillende afdelingen werd de
opmerking gemaakt dat de onderne
mer in het Zuid-Westen te veel is in
gesteld op extensieve akkerbouwge
wassen uit traditie. Het is dus ook
een mentaliteitskwestie die bij dit
alles een grote rol speelt.
Vraag 8
Ziet u in uw afdeling het part-time
boeren toenemen of afnemen?
Indien er toename is, hoe staat u daar
dan tegenover? Ziet u andere moge
lijkheden om de niet te benutten ar
beid op een andere manier aan te
wenden?
Antwoord
Verschillende afdelingen zijn het óf
niet eens óf de regionale verschillen
komen tot uiting.
Men ziet de ontwikkeling in het
part-time boeren als volgt:
- toename 47%
- kleine toename 13%
- blijft gelijk (veel werklozen, wei
nig mogelijkheden elders te wer
ken) 24%
- afname 6%
- niet beantwoord en/of niet van
toepassing 10%
oplossing is (vooral niet voor vee
houders), indien zij geen lid zijn van
de bedrijfsverzorgingsdienst.
Hoewel meerdere afdelingen de
noodzaak wel noemen voor een
mansbedrijven om lid te zijn, zien de
resterenden 72% wel oplossingen:
Men heeft erg veel vertrouwen in
de buren en de familie. Sommige af
delingen zien voor een akkerbouwer
de loonwerker als oplossing, maar
voor een veehouder is de bedrijfs
verzorgingsdienst het enige alterna
tief (de buurman moet zelf ook mel
ken in dezelfde tijd). 7% vindt het
lidmaatschap (te) duur.
De afdeling ziet in 20% van de ge
vallen geen taak voor zichzelf, om
het lid worden van de bedrijfsver
zorgingsdienst te stimuleren.
Nog eens 15% ziet wel een taak in
deze maar doet nog niets. Alle ande
re afdelingen vinden dat zij een taak
hebben om op de mogelijkheden te
wijzen, te adviseren en te stimuleren.
De een doet dit 1 keer per jaar op een
afdelingsvergadering (voor de aan
wezigen dus); de ander doet het re
gelmatiger (zelfs tot een wervingsak-
tie toe).
Vraag 10
Vindt u de opleiding van uzelf en van
de agrariërs in het algemeen vol-
Ook op de Z.L.M.-studiedag werd naarstig gedacht en gesproken over "wat je er
zelf aan zou kunnen doen
Ruim de helft van de afdelingen
vindt (de toename van) het part-time
boeren een slechte zaak. Men noemt
het een noodzakelijk kwaad of een
konkurrentievervalsing ten opzichte
van de hoofdberoepen. Het andere
deel vindt de ontwikkeling niet ne
gatief. Men vindt het begrijpelijk en
laat de ondernemer hierin de vrije
keuze. Part-timer als hobby wordt
afgekeurd; uit financiële noodzaak
of van tijdelijke aard (periode vóór
bedrijfsovername) kan de laatste
groep billijken.
doende? Zo niet, hoe denkt u dit te
kunnen verbeteren?
Wat denkt u in dit verband van
groepsvoorlichting, kursussen, ge
spreksgroepen, lezingen?
Antwoord
7 van de 10 afdelingen vinden de
opleiding voldoende. De meeste
zonder enige restriktie, anderen vin
den de opleiding van ouderen wat
minder dan die van jongeren of me
nen dat de agrarische scholing wel
voldoende is, maar dat die scholing
Door samenwerking tussen boeren en tuinders onderling en/of met loonwerkers
zijn aanzienlijke kostenbesparingen mogelijk
op het gebied van de algemene ont-
Vraag 9
Er is slechts ±15% van de zelfstan
dige ondernemers lid van een be
drijfsverzorgingsdienst in ons werk
gebied.
Welke oplossingen zijn er voor die
mensen die geen lid zijn van de be
drijfsverzorgingsdienst bij ziekte, on
geval, vakantie?
Hebt u als afdeling een taak bij het
stimuleren van de bedrijfsverzor
gingsdienst?
Wat doet u als afdeling daaraan?
Antwoord
18% van de afdelingen beantwoordt
de le vraag niet. 10% zegt dat er geen
Het ondernemerschap dient voortdurend op een zodanig niveau te blijven dat ook
optimaal kan worden ingespeeld op nieuwe ontwikkelingen.
iedereen het, want dit is in zeer veel
gevallen het struikelblok. Op één-
mansbedrijven kan men niet weg;
dat wordt te kostbaar. Vooral jonge
mensen zijn bedrijfsgebonden,
waardoor vergrijzing optreedt.
Daarentegen zouden akkerbouwers
in de winter, in tegenstelling tot vee
houders, vrije tijd voldoende heb
ben. Het stimuleren vindt men goed,
maar ook erg moeilijk; voor sommi
ge in-aktieven zelfs onmogelijk.
Een financiële vergoeding en goed
kopere bedrijfshulp zijn de meest
geantwoorde methoden om motiva
tie en ambitie te stimuleren en tijd
vrij te maken.
Daarnaast zouden meer kursussen
moeten worden georganiseerd en
aan kaderopleiding worden gedaan.
Vraag 12
Komt volgens u "de landbouw"
maatschappelijk voldoende aan zijn
trekken? Wat valt daaraan te verbe
teren en op welke manier (door de
individuele agrarische ondernemer)?
Antwoord
Alle afdelingen zijn het op dit punt
beslist niet met elkaar eens. Terwijl
24% vindt dat de landbouw maat
schappelijk redelijk tot voldoende
aan zijn trekken komt (men moet
niet altijd klagen, was een opmer
king), is het overgrote deel, namelijk
bijna 75%, van mening dat het beslist
onvoldoende is. Twee afdelingen
hebben de vraag niet beantwoord.
Ook over eventuele verbeteringen op
dit gebied wordt nogal verschillend
gedacht.
Heel pessimistisch ziet 25% geen op
lossing om maatschappelijk meer
aan zijn trekken te komen. De tijd
ontbreekt ervoor en ook is dit als in
dividu niet aan te pakken. Vier af
delingen zeggen trouwens helemaal
geen behoefte te hebben aan meer
maatschappelijke inbreng.
De rol van de Vereniging van Be
drijfsvoorlichting en de studieklubs
wordt meerdere malen genoemd.
Maar ook bedrijfsekonomisch zou
den kursussen gehouden moeten
worden. Plaatselijk voorlichtingsa
vonden, dus in klein verband zouden
een paar afdelingen meer willen
zien.
7% vindt alle opleiding en scholing
nog maar niets in vergelijking met de
praktijkervaring, die voor het boeren
veel belangrijker is.
Vraag 11
a. Vindt u dat in uw afdeling de
agrariër en zijn gezin zich vol
doende interesseert voor of aan
dacht besteedt aan het maat
schappelijk leven in het dorp, de
streek, de provincie, op het gebied
van de politiek, het verenigings
leven, de kerk en dergelijke?
b. Zo niet, hoe vindt u dan dat dit
gestimuleerd kan worden?
c. Wat demkt u daarmee te kunnen
bereiken?
d. Denkt u dat u en uw bedrijfsge-
noten voldoende in de gelegenheid
zijn om dit te volbrengen?
e. Zo niet, wat kan hier dan aan ge
daan worden?
Antwoord
55% van de afdelingen zegt dat er (in
principe) vqjdoende interesse is,
hoewel er in veel gevallen bij gezegd
wordt dat die belangstelling op poli
tiek terrein te wensen overlaat.
25% vindt de interesse onvoldoende.
De resterende afdelingen zeggen dat
het een persoonsgebonden kwestie
is, waarbij de één ergens belangstel
ling voor heeft en er dan ook tijd en
aandacht aan besteed, terwijl de an
der nergens aan doet en er dan ook
geen tijd voor maakt/ heeft.
Over die faktor tijd heeft bijna
wikkeling beslist hoger zou moeten
zijn.
3 van de 10 afdelingen vinden de
opleiding dus onvoldoende.
Iedereen beseft dat stilstaan achter
uitgang is, waardoor bij- en vervolg-
scholing niet alleen nutting maar ook
noodzakelijk is. Kursussen en ge
spreksgroepen worden in het alge
meen als zeer goede mogelijkheden
genoemd om bij te blijven. Er zijn
ook voldoende gelegenheden om
hieraan deel te nemen. Degenen, die
dit het meest nodig zouden hebben,
zijn echter soms moeilijk te stimule
ren.
1. Alle afdelingen vinden dat bij het huidige landbouwbeleid de
kg-opbrengsten per dier en per produkt uitgangspunten zijn voor
het individuele bedrijf, mits dit niet ten koste gaat van de kwaliteit.
2. Goed onderwijs, goede voorlichting en onderzoek zijn de peilers die
voor de Landbouw naast goed ondernemerschap van de indivi
duele boer of tuinder belangrijk zijn.
3. Door samenwerking tussen agrariërs onderling en/of met loon
werkers zijn nog aanzienlijke kostenbesparingen mogelijk voor het
individuele bedrijf.
4. Veel ondernemers hebben onvoldoende inzicht in de kostenfakto-
ren van hun bedrijf. Hieraan dient meer aandacht te worden be
steed.
5. Alle afdelingen vinden dat de kwaliteit van de produkten nog
opgevoerd kan worden en dat hier een gezamenlijke taak ligt van de
producent tot aan de konsument.
6. Een verdere bundeling van de afzet acht men behalve voor de
fruitteelt op dit moment niet noodzakelijk.
7. Mogelijkheden om de knelpunten in de verkaveling op volledig
vrijwillige basis op te lossen vinden de meeste afdelingen erg
•moeilijk. Alle pogingen dienaangaande dienen te worden voortge
zet en gestimuleerd.
8. Men vindt de mentaliteit in het Zuid-Westen ongeschikt om te
verwachten dat veel bedrijven over zullen gaan op intensieve vee
houderij. Het gebrek aan zoet water belemmert in hoge mate de
overgang naar arbeidsintensieve gewassen.
9. Het part-time boeren ziet de helft van de afdelingen als konkur-
rentievervalsend, de andere helft vindt dat de mens daarin de vrije
keus moet hebben. Men verwacht een flinke toename.
10. Bij bedrijfshulp heeft men erg veel vertrouwen in buren en familie.
Uitbreiding van de bedrijfsverzorgingsdiensten wordt noodzakelijk
geacht.
11. De agrarische opleiding van boer en tuinder wordt voldoende
geacht, aan de algemene ontwikkeling van de agrarische stand dient
meer te worden gedaan.
12. Alle mogelijkheden die er zijn om "de Landbouw" naar buitem te
presenteren moeten worden aangegrepen.