De gewichtsverliezen van pootgoed na ontvelling
bij ideale en minder ideale bewaring
Proefopzet
Resultaten
Bespreking resultaten
Oogst zoveel mogelijk onbeschadigd
9
y
p'
y 9
y 8
x
ïng. C.P. Meijers en G. van Veld
huizen (I.B.V.L., Wageningen) en
C. Mulder (P.A.G.V., Lelystad)
Dat pootgoed tijdens de bewaring door ademhaling en verdamping in gewicht achteruitgaat, is elke poot-
goedteler bekend. Ook weet hij wel dat deze verliezen na beschadiging of ontvelling groter zijn. Dat in een
nieuw onderzoek weer de gewichtsverliezen tijdens de bewaring zijn nagegaan, had in feite een andere reden.
Door de onderzoeker in de regio Noord-Holland van het PAGV werd nl. in een oriënterend proefje
vastgesteld dat zowel bij Bintje als Alcmaria na ontvelling en bij een minder goede bewaring niet alleen meer
rot, maar ook minder kiemen per knol werden gevormd. Ook weed een wat lagere opbrengst genoteerd.
Deze waarneming was de aanleiding om in een gezamenlijk onderzoek van PAGV en IBVL in 1979 een
bewaarproef te beginnen, waarin naast Bintje en Alcmaria, ook het ras Astarte was opgenomen. Deze proef
werd het jaar daarop met dezelfde rassen herhaald.
In beide jaren werd uitgegaan van
pootgoedgewassen, waarbij per ras 2
herkomsten werden vergeleken.
Meestal werden de gewassen vooraf
loofgetrokken of doodgespoten,
maar in enkele gevallen werd groen
gerooid.
De knollen werden voorzichtig met
de hand gerooid, waarna de helft
dezelfde of volgende dag kunstmatig
werd ontveld. Dit ontvellen gebeur
de in een langzaam draaiende korf,
waarvan de staven met rubber waren
bekleed. Er werd op deze wijze een
mate van ontvelling van 50-60% na
gestreefd.
De niet op deze manier behandelde
knollen vertoonden nauwelijks of
geen ontvelling. Er werden nog een
tweetal varianten in deze proef op
genomen nl. het al dan niet behan
delen van de knollen met TBZ-stuif-
ter voorkoming van droogrot (dosis
1 Zi gr middel per kg, toegediend na
het vaststellen van het begingewicht)
en de wijze van bewaren. Wat dit
laatste betreft werd de helft van de
proefpartijen ideaal bewaard en de
andere helft uiteraard minder ideaal.
De ideale bewaring bestond uit het
aanhouden van een heelperiode van
2-4 weken bij 15 gr.C., gevolgd door
3 weken bij 10 gr.C., met daarna een
bewaring bij 5 a 6 gr.C. tot rond 1
maart.
De minder ideale bewaring werd
verkregen door de aardappelen bij
wisselende temperaturen op te slaan.
Het eerste proefjaar gebeurde dit in
een niet-geventileerde bewaarcel,
waarvan de deur op een kier bleef
staan. Tijdens de wintermaanden
was de bewaartemperatuur toch lan
ge tijd rond de 5 gr.C. In het tweede
proefjaar werden de knollen in een
niet-geïsoleerde kapberg opgeslagen.
Hierbij werden veel sterker wisse
lende temperaturen genoteerd.
De bewaring van deze knollen had
plaats in plastik kistjes, elk met een
inhoud van 5-6 kg (75 knollen). De
proeven werden in 3-voud aange
legd. De bewaarduur was in beide
jaren van eind juli tot rond 1 maart
van het volgende jaar (ongeveer 7
maanden). Behalve de maandelijkse
gewichtsverliezen, werd aan het eind
van het bewaarseizoen de kieming
genoteerd, alsmede het optreden van
rot. Van de niet met TBZ behandelde
knollen werd een deel voorgekiemd
en uitgeplant om de opkomst en op
brengst na te gaan. De opbrengsten
zijn echter in de proef met Astarte
niet bepaald, omdat behalve nacöt-
vorstschade (in 1980) ook de unifor
me opkomst en ontwikkeling geen
verschillen deed vermoeden.
De maandelijkse gewichtsverliezen
zijn per ras en herkomst weergege
ven in de tabellen 1 t/m 6. In fig. 7
zijn deze resultaten over beide
proefjaren per ras nog eens samen
gevat, terwijl in fig. 8 per ras de toe
name in gewichtsverlies na de eerste
maand is weergegeven.
Invloed behandeling met
TBZ-stuif
In beide proefjaren trad, ook bij de
niet met TBZ behandelde objekten,
vrijwel geen rot op. Zoals uit onder
staand overzicht blijkt heeft de be
handeling met TBZ geen invloed ge
had op de gewichtsverliezen. De
vermelde verschillen van 0.1-0.2%
vallen nl. weg, indien het gewicht
van het stuifpoeder (0.15%) bij die
van de met TBZ behandelde knollen
wordt opgeteld (de behandeling had
immers plaats na de bepaling van het
begingewicht).
Gemiddeld gewichtsverlies in beide
proefjaren na 7 maanden bewaring
RAS MET TBZ GEEN TBZ
Bintje 7.1 7.2
Alcmaria 8.4 8.5
Astarte 11.7 11.9
Omdat we dus geen rekening behoe
ven te houden met een invloed van
de TBZ-behandeling, beperken we
ons bij de bespreking van de overige
resultaten tot de effekten van de
ontvelling en wijze van bewaren.
De invloed van de ontvelling en
wijze van bewaren
Üit de fig. 1 t/m 7 komt duidelijk naar
voren dat de gewichtsverliezen na
ontvelling sterk toenemen. De ver
schillen tussen niet en wel ontveld
zijn bij de ideale bewaring minder
groot dan bij de wisselende bewaar-
temperaturen, zoals blijkt uit onder
staande samenvatting.
ook in de daaropvolgende maanden
(fig. 8).
Voor Bintje liepen de gemiddelde
gewichtsverliezen per maand na de
eerste maand uiteen van 0.3 tot 0.4%
bij ideale bewaring en van 0.4 tot
0.8% bij een minder ideale opslag.
Voor Astarte lagen bij ideale bewa
ring deze verliezen al op een niveau
van 0.6 tot 1% en bij wisselende
temperaturen ten dele zelfs boven de
1% per maand.
Kieming, stand van het gewas
en opbrengst
De waarnemingen omtrent de kie
ming, ontwikkeling van het gewas en
de opbrengsten gaven slechts geringe
verschillen te zien. Na goed voorkie-
men blijkt de nadelige invloed van
de ontvelling of wijze van bewaren
vrijwel geheel zo niet helemaal te
worden opgeheven.
Deze bewaarproeven hebben in feite
wat het doel van dit onderzoek be-
Gem. gewichtsverlies in beide proefjaren na 7 maanden bewaring
Niet ontveld Ontveld
RAS IDEAAL WISSELENDE IDEAAL WISSELENDE
TEMPERATUREN TEMPERATUREN
Bintje 4.8
Alcmaria 5.8
Astarte 9.2
7.0
8.2
12.0
6.5
8.2
11.6
10.5
11.9
14.6
Vergelijking van de fig. 1 t/m 3 met
die van 4 t/m 6 leert ons dat door de
sterker wisselende temperaturen in
het seizoen 1980/81, de volgorde van
de lijnen van weinig naar meer ge
wichtsverlies anders is. De ideale
bewaring met niet-ontvelde knollen
geeft duidelijk het geringste ge
wichtsverlies te zien. In het eerste
proefjaar volgt daarop de bewaring
met (overigens niet sterk) wisselende
temperaturen in combinatie met
geen ontvelling. In het tweede
proefjaar echter is de invloed van de
wijze van bewaren zodanig groot, dat
in doorsnee de ontvelde, maar ideaal
bewaarde knollen minder gewichts
verlies ondergingen dan de niet-
ontvelde knollen bij wisselende tem
peraturen.
De kieming tijdens de bewaring
In beide jaren kiemden begin maart
de bij 5 a 6 gr.C. bewaarde knollen,
zij het dat dit voor Astarte in veel
mindere mate het geval was dan voor
de beide andere rassen. Doordat in
het eerste proefjaar de bewaring bij
wisselende temperaturen toch gro
tendeels bij vrij lage temperaturen
plaats had, waren de knollen toen
nauwelijks gekiemd. Dit was wel het
geval bij de rassen Bintje en Alcma
ria in het tweede proefjaar: Astarte
vertoonde toen echter alleen witte
puntjes. We moeten er dan ook van
uit gaan dat in het laatste proefjaar
de grotere gewichtsverliezen bij be
waring met wisselende temperaturen
bij de rassen Bintje en Alcmaria me
de een gevolg zijn van meer kieming.
De gewichtsverliezen per ras en
maand
Uit het voorgaande is duidelijk ge
worden dat de gewichtsverliezen in
deze proeven het laagst geweest zijn
bij Bintje. Voor Alcmaria lagen ze
gemiddeld iets hoger, maar voor As
tarte duidelijk veel hoger. Vooral in
de eerste "maand" (deze periode liep
in feite uiteen van 4-6 weken) zijn de
verliezen bij Astarte erg hoog ge
weest. Maar ze bleven dat bij dit ras
treft (de invloed van de ontvelling op
de kieming en de opbrengst) geen
verrassende resultaten opgeleverd.
Het verrassende zit in de gekonsta-
teerde verschillen in gewichtsverlies
per ras. Ophuis (1957) vond in zijn
proeven dat de gewichtsverliezen bij
pootgoed de eerste maand 3-5% be
lopen en voor elke volgende maand,
zolang althans geen kieming op
treedt, op '/2-%% gesteld kunnen
worden. Bij 7 maanden bewaring
komen we dan op zo'n 7 a 8%. Met
uitzondering van de meest ongunsti
ge kombinatie van faktoren (ontveld
èn minder goed bewaard) blijven de
gewichtsverliezen voor Bintje en
Alcmaria tot dat niveau beperkt. Bij
de meest gunstige kombinatie (niet
ontveld en ideaal bewaard) blijven
de gewichtsverliezen bij deze rassen
daar zelfs ver onder. Maar bij Astarte
zijn deze verliezen ook bij de meest
gunstige kombinatie hoger. Deze
waarnemingen staan niet op zichzelf.
Ook de Haan (1975) vond bij zijn
bewaaronderzoek met meer uitge
rijpt materiaal bij diverse voor de
zetmeelindustrie geteelde rassen na 5
maanden opslag met Astarte over
eenkomende verliezen.
Gewichtsverliezen worden, afgezien
van rot, veroorzaakt door ademha
ling en verdamping. Kieming, ver
groot vooral de verliezen door ver
damping. De ademhalingsintensiteit
is minimaal bij ca. 5 gr.C. Het is
echter de vraag of dit voor alle rassen
geldt.
Direkt na de oogst, vooral bij be
schadiging of ontvelling, is de adem
halingsintensiteit een veelvoud van
die na ongeveer een maand. Ook de
verdamping, die voor het grootste
deel verantwoordelijk is voor de ge
wichtsverliezen, is die eerste maand
het grootst. Die eerste maand be
paalt dan ook voor een groot deel het
totale gewichtsverlies. Als we een
verschil in ademhalingsintensiteit
zouden uitsluiten, moeten de grotere
verliezen bij Astarte aan meer ver
damping worden toegeschreven.
Dan blijven nog de vragen in hoe
verre de herkomst (grondsoort), ver
schil in rijpheid bij rooien (Astarte is
laat rijp) of eventueel de schil (dikte,
aantal en grootte van de lenticellen)
van invloed zijn op de mate van ge
wichtsverlies. Het lijkt in elk geva^
nodig meer onderzoek in deze rich
ting te doen, daar de eerder vermelde
vuistregel niet voor alle rassen blijkt
op te gaan.
Uit een bewaarproef met de rassen Bintje, Alcmaria en Astarte (pootgoedge
wassen), kwam naar voren dat de gewichtsverliezen bij laatstgenoemd ras
beduidend hoger zijn dan voor de beide eerstgenoemde rassen. Het is niet
duidelijk waaraan dit moet worden toegeschreven. De gewichtsverliezen ble
ken bij Bintje en Alcmaria te beantwoorden aan de reeds ca. 25 jaar gehan
teerde vuistregel van 3-5% in de eerste maand en 'A-%% voor elke volgende
maand. Voor Astarte bleek deze richtlijn in beide proefjaren niet op te gaan.
Verder illustreren de resultaten van deze proef nog weer eens het grote belang
voor de pootgoedteler om de knollen zoveel mogelijk "onbeschadigd" te oog
sten en deze daarna goed te bewaren. Bij aanhouden van een goede heelperiode
en daarna weinig schommelende bewaartemperaturen worden de geringste
gewichtsverliezen genoteerd. Na goed voorkiemen, blijkt de mate van gewichts
verlies de opkomst en opbrengst niet of nauwelijks te beïnvloeden.
Literatuur
Haan. P.H. de (1975) "Bewaarproeven met fabrieksaardappelen".
Onderzoek 1975. Uitg. van de St. voor de Akkerbouwproefboerderijen op
zand- en dalgrond in Midden- Oost- en Noord-Oost Nederland. Blz. 85-96.
Ophuis, B.G. (1957)"De invloed van de ventilatiecapaciteit op dè gewichts
verliezen bij luchtgekoelde bewaring van aardappelen".
IBVL-Publikatie nr. 17, aug. 1957.
•varliaa bij
co—O'O
Go---O* II
I anB>. 1979/6
F* OawlcMavarliaa t>« B.ntia N2 hora or
(IwD.lMO'ti
io
r 9
10
a'
o-"®"'
x'
c
i
2
n
2
n
y io
y
y
A
X
oS
y 6
i
I
rif 2 GawtcM avert bij Alcmaria bij 2 *arkom»ta« I an H1979/60
Fif 3 Gawicfttavariiaa Aicmona »>j 2 barfcomatan <Ianl).«
12
12
s
B'
O'
Oo-' jX
jX
J
i
n
F if 3 Oawicntavartiaa bij A at art a ba 2 harkomatan (I anl) 1979/60
a bij Aatarta l-i2 iar«ematan Ca»»!!'.
18
1»
14
X
OU
s'
o''pU
X*
J
yy
ïyy
yy
o
3
I
9
n
2
2 9 4 3 6 7 1 2 I 4 S 7
Moondan bawortng
18
P
X
11
o' y ii
p
y'
y'
V'
X'
f y
c/ X S 7
~X 6
j!y
y^^x s
yX
i 1
i
2 2 4 5 6 7
Fig 7 Gam gawicbtsvariia* m i. p
mat 18; Dvhgnoeioa O
Fif 6 Gam toaaama in fatal
y
1224567 122456
3 o- -o*Ontvaid
2.23
2.00
VOO
a 73
O.SO
0.23
2 2 4 3 6 7
Maandan bawanng
2 2 4 3 6 7
IWTJI
ALCMARIA
«8
2 9 4 3 6 7
2 2 4 3 6 7
Maan dan bawanng
21