Richtlijnen voor de stikstofbemesting in 1982 voor het Zuidwestelijk kleigebied Wel of niet opruimen van ploegzolen Geen modern verschijnsel Zuivel Voeding bundtelt artikelen Doorsnede van een aardappelrug op kalkrijke zavelgrond met een ploegzool op ca. 30 cm diepte, (foto van G.A. van Soesbergen, STIBOKA). 1 grenslaag voorjaarsbewerkingsdiepte (met frees bewerkt voor het po ten) 2 sterk verdichte plek, ontstaan door wieldruk bij het poten 3 matig dichte plekken, ontstaan bij de voorjaarsbewerking 4 verdichte laag onder de bouwvoor (ploegzool). Let op de extra diepe verdichting onder het wielspoor in de ploegzool. door de scheurvorming in de grond, dan zal de waterafvoer niet of veel minder belemmerd worden en ook de wortels kunnen gemakkelijk een doorgang vinden. Hoe zwaarder de gronden, hoe groter het zwel- en krimpvermogen meestal zal zijn. In deze zwaardere gronden treden wel verdichtingen op en kunnen ook ploegzolen voorkomen, maar door de sterke scheurvorming worden de ze verdichtingen gebroken en ont staan prisma's of andere struktuure- lementen, die zelf wel verdicht zijn en waar geen wortel ingaat, maar waarlangs de wortels naar de onder grond kunnen passeren. Het zijn vooral de lichtere gronden en gronden zonder zwel- of krimp- verschijnselen, waarin hinderlijke verdichtingen kunnen ontstaan. De konklusie is, dat in gronden waar ploegzolen worden gevonden altijd weer ploegzolen zullen terugkomen, ook nadat deze intensief opgeruimd zijn. Op slempgevoelige gronden komen ploegzolen vaak voor en kunnen daar erg hinderlijk zijn voor een goede wortelontwikkeling en wate rafvoer. Omdat de gronden slemp- gevoelig zijn, moet men erg zuinig zijn op het organische stofgehalte in de bouwvoor van deze gronden. Dus nooit dieper gaan ploegen om daar door de aanwezige ploegzool op te Het najaar van 1981 was over het al gemeen zeer nat. Vooral in de maan den oktober en december werden bij na rekordhoeveelheden neerslag ge registreerd. In de afgelopen maand januari viel een normale hoeveelheid neerslag en februari is tot nu toe droog. Door het natte najaar is het meeste wintergraan laat gezaaid, na melijk pas in november of december. Vaak zijn na het zaaien nog verslem- ping en wateroverlast voorgekomen. Daar staat tegenover dat de vorstpe riode van januari en februari en de vrij droge opdooi die daarop volgde erg gunstig zijn geweest voor de struk- tuur van de bouwvoor. Vooral van het geploegde land is de bouwvoor mo menteel in een goede konditie. Met name door het natte najaar zijn de stikstofgehaltes in het profiel dit voorjaar weer laag tot zelfs zeer laag. Het niveau is vrijwel vergelijkbaar met de gehaltes van februari 1981. De uiteindelijke stikstofbehoefte is vorig jaar nog in ongunstige zin beïnvloed door de extreme regenval in de maand maart, met als gevolg struktuurverval en stikstofverliezen. Er is uiteraard geen reden om nu al aan te nemen dat dit weer zal ge beuren. Bij het opstellen van de richtlijnen is uitgegaan van de situatie van dit moment en verder van gemiddeld te verwachten omstandigheden. Wij ken deze in de loop van het groeisei zoen, in gunstige of ongunstige zin, in belangrijke mate af van normaal dan kan dit vaak alsnog gekorrigeerd worden. Richtlijnen voor kleigronden De cijfers in de kolommen geven de gemiddelde stikstofbehoefte aan in kg per ha ruimen, want er ontstaat onder de diepere bouwvoor na verloop van tijd toch weer een nieuwe ploegzool. Deze bewerking heeft dus op slemp gevoelige gronden geen zin. Alleen op zware kleigronden kan het ver diepen van de bouwvoor nuttig zijn. Het breken van de verdichte laag heeft wel zin. De ploegzool wordt gebroken tot brokstukken of kluiten, die op de plaats blijven waar de ver dichte laag was. De oorspronkelijke grote dichtheid van de ploegzool wordt nu teruggevonden in de brok stukken of kluiten gemaakt van deze laag. Ook hebben de brokstukken of kluiten van die laag nog de stevig heid of sterkte van de oorspronke lijke ploegzool. Doordat de kluiten nu tegen en op elkaar steunen, zullen de ontstane holten daartussen min der gemakkelijk worden dichtge- drukt. Gronden die zwel- en krimp vermogen hebben, veroorzaken hiermee zelf het breken van de ver dichte laag en heffen door de scheurvormingen de storingen van de verdichte laag op. Het doel van een bewerking van de ploegzool is dus het tot stand brengen van een kunstmatige scheurvorming. Regelmatig ondergronden is bij gronden met duidelijke en hinder lijke ploegzolen wenselijk gebleken. Dat na een graangewas de omstan digheden meestal het gunstigst zijn voor het ondergronden is vanzelf sprekend. De voorkeur wordt echter gegeven.aan ploegen en ondergron den, omdat bij deze bewerking min der kans is op vermenging van de bouwvoor met de ondergrond. Veel zavelgronden hebben vaak sterk slempgevoelige materiaal in de on dergrond, wat dus vooral niet in de Toelichting en aanvullende opmerkingen In de praktijk kunnen diverse situa ties voorkomen die aanleiding zijn om de genoemde giften iets te verla gen of te verhogen. - Op een ondiep doorwortelbare grond zullen vooral de giften voor granen en bieten iets hoger moe ten zijn. Dit zelfde geldt bij veel verslemping of een slechte struk- tuur. - Na een goede groenbemester kan de N-gift voor bieten met 20 a 30 kg worden verlaagd. Ook na het toedienen van organische mest is de stikstofbehoefte als regel iets lager. - Het advies voor aardappelen is gebaseerd op de teelt van late konsumptie-aardappelen van het ras Bintje. Bij de meeste andere rassen en ook bij vroeger rooien ligt de optimale N-gift lager. - Laat gezaaide wintertarwe moet zo mogelijk vroeg worden be mest. Verder dient men vooral bij wintertarwe het gewas geregeld te volgen. Blijft het gewas te schraal, dan kan b.v. reeds bij het begin van de lengtegroei (in de 2e helft van april) worden bijbemest. Op een goed gezond en niet te gul gewas kan een late extra gift (be gin juni) nog een opbrengst- en kwaliteitsverhogend effekt geven. In deze gevallen komt men op een systeem van 3 x bemesten in plaats van 2 x. Bij een vlotte ge- wasgroei en een gulle stand kan een volgende gift wat uitgesteld en/of verlaagd worden. Een door ziekten aangetast gewas geeft een lager stikstofrendement. - Hoge stikstofgiften in het voor jaar, vooral als deze kort vóór of kort na het zaaien of poten wor den gegeven, kunnen bij bieten, uien en aardappelen zoutschade geven. De kans op zoutschade is het grootst op de lichtere op- drachtige gronden. De stikstof kan dan beter in twee keer wor den gestrooid. De tweede gift kan bij bieten in het 4 6 bladstadium worden gegeven, bij uien niet la ter dan 10 a 12 cm gewaslengte en bij aardappelen pas na de knol zetting, dus in de tweede helft van juni. J. Kodde, C.A.R. Goes ing. J.J. Kroon, C.A. Barendrecht ing. A.M. van der Veeken, C.A.R. Zevenbergen bouwvoor moet worden gebracht. Voor zandgronden is dit ook erg be langrijk met het oog op het organisch stofgehalte. Juist bij de gevoelige gronden is het wenselijk de bouwvo- ren ondiep te houden, om het voor deel van groenbemesters zo groot mogelijk te maken. De organische stofgehalten en de toevoer met vers organisch materiaal in de bouwvoor blijven dan zo hoog mogelijk. Het zou wenselijk zijn, om het model van de ondergronders aan een onder zoek te onderwerpen, om na te gaan met welk model en op welke wijze de beste grondlegging en verbrokkeling van de verdichte laag (ploegzool) kan worden verkregen. Het behoeft ons nu niet meer te ver bazen, dat in 1913 al een diepe grondbewerking op zandgronden werd aanbevolen om: "den harden ploegzool, die zich in onze zandgron den op een diepte van 15 20 cm bevindt, op te ruimen met een mo dernen ijzeren ploegen of een onder- grondsploeg" (ter Haar, 1915). Ploegzolen zijn dus geen modern verschijnsel. Ze zijn altijd weer op nieuw ontstaan, maar door het dieper kunnen ploegen en door de bredere banden op onze trekkers zijn ze nu wat dieper in het profiel te vinden. Ir. C.B.H. Schneider CAD voor Bodemaangelegenheden in de Landbouw te Wageningen Kostenvergoeding bij onderling gebruik van landbouwwerktuigen 1982 Onlangs heeft het Konsulentschap voor Landbouwwerktuigen en Ar beid te Wageningen voor de vijfde maal het vlugschrift kostenvergoe ding bij onderling gebruik van land bouwwerktuigen 1982 uitgebracht. In de adviezen die aan de berekening ten grondslag liggen is rekening ge houden met: afschrijving, rente en onderhoud; verzekering en stalling. De kostenberekeningen zijn geba seerd op de voor 1982 verwachte aankoopprijzen. Het vlugschrift is ingedeeld in drie hoofdstukken, nl. Algemeen, Akkerbouw en Weide- bouw en Veehouderij. Een of meer exemplaren van dit vlugschrift (nr. 340) zijn te verkrijgen bij de regionale konsulentschappen of bij het CLA te Wageningen, Post bus 43, 6700 AA Wageningen, tel. 08370-19119. Ondanks alle uitspraken en soms felle diskussies hebben zuivelpro- dukten een goed imago bij de konsument. Ook vele gerenom meerde wetenschappers komen tot de konklusie dat zuivelpro- dukten maar moeilijk gemist kun nen worden en zeker gerekend kunnen worden tot de basisvoe dingsmiddelen. Met andere woor den, zonder melk en melkproduk- ten valt het niet mee dagelijks aan een volwaardige voeding te ko men. Een en ander valt op te merken uit de brochure "Zuivel Voe ding, Ad Notam", die Het Ne derlands Zuivelbureau heeft uit gebracht. Aanleiding voor het uitbrengen van deze brochure was het driejarig bestaan van de informatiekrant "Zuivel Voe ding". Deze krant wordt in een oplage van 19.000 exemplaren, vier maal per jaar toegezonden aan met name artsen en diëtisten en allen die zich met voorlichting over voeding bezig houden. Een onderzoek heeft aangetoond dat die toezending op prijs wordt gesteld. Die waardering was ook al gebleken uit de vele vragen om artikelen die er in gepubliceerd werden. Het ging daarbij om ge ruchtmakende onderwerpen als cholesterol, de voeding van kwetsbare groepen, voedings voorlichting, botontkalking en zoutgebruik. KONSULENTSCHAP VOOR DE AKKERBOUW EN DE RUNDVEEHOUDERIJ TE GOES Evenals vorige jaren zijn er weer richtlijnen opgesteld voor de stikstofbemesting in het komende seizoen. Deze richtlijnen zijn hoofdzakelijk gebaseerd op bemonsteringen op standaardpercelen. Daarnaast is nog gebruik gemaakt van de uitslagen van binnengekomen praktijkpercelen. Deze stikstofadviezen zijn algemene richtlijnen, gebaseerd op gemiddelde omstandigheden. Uit de ervarin gen van de afgelopen jaren is enerzijds gebleken dat deze richtlijnen de gemiddelde situatie .vrij goed aangeven. Anderzijds dat de variatie in stikstofbehoefte van perceel tot perceel door diverse faktoren zoals zwaarte grond, profielopbouw, voorvrucht e.d. erg groot kan zijn. Voor konkrete informatie per bedrijf en per perceel, waarbij ook deze faktoren in het advies zijn opgenomen, is het vereist om zelf grondmonsters te laten nemen. De hoogte van de stikstofgift is mede afhankelijk van de voorraad in het profiel. gewas in 1982 voor v r u c h t tweede gift aardappelen bieten graan wintertarwe 70 90 90 40 - 60 zomertarwe 50 70 70 30 - 50 haver 40 60 60 30 - 50 wintergerst 50 70 70 30 - 50 zomergerst 40 60 60 0 late consumptie-aardappelen - 280 260 pootaardappelen 125 115 suikerbieten 150 - 160 zaaiuien 140 150 140 Bij de gift voor aardappelen is geen rekening gehouden met de invloed van hoge N-giften op het optreden van knolmisvorming, groeischeuren en door was. Heeft men hiermee nogal eens problemen dan moet de N-gift ongeveer 50 kg lager zijn. 13

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1982 | | pagina 13