De effekten door het
beri jden van de grond
Wel of niet opruimen van de ploegzool
Berijdingsintensiteit
Gronddruk
De invloed van druk op
grond
Verdichtingen
De schadelijkheid van
ploegzolen
Aanwezigheid van
ploegzolen
Ploegzolen bevorderen
verslemping
Een landbouwbedrijf is voor een belangrijk deel een transportbedrijf. Op het land wordt de oogst verzameld
en afgevoerd. Meststoffen worden naar het land gebracht en daar verdeeld. Om diverse redenen wordt over
het land heen en weer gereden om één of andere bewerking uit te voeren, zoals ploegen, eggen, cultivateren,
poten, zaaien, aanaarden, enz. Bij een normale bewerkingswijze voor de verbouw van bieten wordt ongeveer
90% van de oppervlakte vanaf voorjaar tot en met de oogst bereden, bij de aardappelteelt kan dit ongeveer
75% bedragen. Na vijf keer bewerken, bij een werkbreedte van 3 m en een breedte van de trekkerband van 30
cm, bleek ruim 25% van de oppervlakte meer dan éénmaal te zijn bereden en xh van de oppervlakte was
onbereden gebleven (Kouwenhoven, 1967). De berijdingsintensiteit kan dus per bewerking sterk verschillen.
Tijdens het berijden en bewerken
van de grond wordt door de wielen
van trekkers, wagens, enz. druk op de
grond uitgeoefend. Door het trek
kergewicht of de wagenlast kan de.
druk op de band groter zijn, dan de
spanning van de lucht in de band. De
band zal dan vervormen. De band
gaat platter worden (uitwangen).
Hierdoor wordt het draagvlak van de
band met de grond groter tot er weer
een evenwicht is. De druk van de
band op de grond is dan gelijk aan de
bandenspanning vermeerderd met
de druk die nodig is voor het vervor
men van de band. De eronddruk is
gelijk aan 1,1, a 1,3 x de ban
denspanning, afhankelijk van de
stugheid van de band.
Ook door insporen neemt het draag
vlak van de band met de grond toe.
Wanneer de druk van een band op
harde grond b.v. 1,4 kg cm2 be
draagt, dan kan dit op normale
grond 0,75 kg cm2 bedragen door het
grotere kontaktoppervlak, dat ont
staat doordat de band wat in de
grond wegzakt en door het insporen
op zeer natte grond wel 0,65 kg cm2
worden.
De bandenspanning bij trekkers va
rieert van 0.8 bar tot 3.5 bar en voor
landbouwwagenbanden van 1.0 tot
5.0 bar. De gronddruk kan dus onder
deze landbouwwerktuigen variëren
van 0,9 tot 6,6 kg cm2.
Onder de vroegere wagenwielen van
landbouwwagens en mestkarren
moeten veel hogere drukken op de
bodem voorgekomen zijn, door het
ontbreken van het zich onder het
gewicht aanpassend draagvlak van
de huidige luchtbanden.
Wanneer druk wordt uitgeoefend op
grond, dan zal in die grond een
drukverdeling ontstaan zoals in fi
guur 1 is weergegeven.
Sporenpatroon van mest uitrijden na aardappelrooien (foto van J. Lamers,
PAGV).
Natte
grond
P(kg/cm2)
Figuur 1. Drukverdeling onder een
trekkerwiel. (Naar W. Söhjie, 1953)
Lijnen van gelijke druk zijn hier ge
tekend zoals deze onder een trekker
of wagenwiel kunnen optreden.
Door berijden van de grond ontstaan
dergelijke drukgolven in de grond.
Deze zijn vaak voelbaar wanneer
men niet ver van de plaats staat waar
de grond bereden wordt.
Söhne noemde deze figuren "druk-
uien". Wanneer de grond droger en
dus steviger wordt, worden deze
"drukuien" ronder van vorm en gaan
minder diep, figuur 1.
De belasting van het trekkerwiel in
figuur 1 bedraagt 1000 kg en de druk
aan het maaiveld 1,4 kg/cm2 bij de
droge grond. Een druk van 0,1
kg/cm2 komt op droge grond op een
diepte van 75 cm voor en op de natte
grond wordt dat ruim één meter. Dit
verschil is veel groter dan het verschil
in insporing. Hoe natter de gronden
zijn, hoe dieper de verschillende
12
drukken gaan. Als vuistregel voor
normaal vochtige gronden wordt
aangenomen, dat de druk aan het
maaiveld ongeveer gehalveerd is op
den diepte beneden maaiveld gelijk
aan de bandbreedte. Bij normale
trekkerwielen komen dus tussen 25
en 35 cm deze drukken voor.
De druk van de trekkerwielen 1 t/m 4
in figuur 2 is gelijkgehouden en be
draagt 1,4 kg/cm2 aan het maaiveld,
bandbreedte en aslast nemen toe.
Door bredere banden wordt bij een
zelfde druk per cm2 de invloed van de
druk tot een grotere diepte merkbaar.
Vergelijking van wiel 3 en 5 bij de
zelfde aslast geeft nog wel dezelfde
diepte voor de 0,1 kg druklijn, maar
de druklijnen van 0,2 kg en meer gaan
voor de smalle bandbreedte dieper.
De figuren 1 en 2 van Söhne laten
duidelijk de grote diepten zien waar
op nog merkbare drukken optreden
door het berijden van grond.
Een volledig met water verzadigde
grond is niet te verdichten. Alle po
riën in de grond zijn dan met water
gevuld. Het water en de vaste bes
tanddelen van de grond zijn niet sa
mendrukbaar. Is de grond zeer
droog, dan is de grond ook niet ge
makkelijk te verdichten, de grond-
deeltjes schuiven minder gemakke
lijk langs elkaar, de haakweerstan-
den zijn dan het grootst. Door vocht
toe te voegen gaan de gronddeeltjes
beter langs elkaar schuiven. Een
hekpaal wordt pas goed vastgezet,
wanneer de grond met water wordt
aangeplempd. Wanneer de grond
natter wordt, is de grond sterker te
verdichten, doordat de gronddeeltjes
door het smeermiddel water steeds
beter langs elkaar willen glijden. De
lucht wordt tijdens het verdichten uit
de poriën gedreven. Hoe vochtiger
de grond is, hoe gemakkelijker grond
kan worden verdicht.
Op lichtere gronden ontstaan met
een zelfde druk hogere dichtheden.
Opvallend is, dat zandgrond (bollen-
grond) even gevoelig is voor verdich
ting als lichte zavel. Bij sterke ver
dichting is het aantal nog overge
bleven poriën gering en dit zijn dan
zeer fijne poriën. De grotere poriën
verdwijnen het eerst bij verdichten.
Deze worden vanzelfsprekend het
makkelijkst dichtgedrukt. Minder
poriën en vooral kleinere poriën be
tekent, dat er minder plaats is voor
lucht en vocht in een zelfde volume
grond. Bij sterke verdichting wordt
dan ook het vochtgehalte lager.
Verdichte gronden maken vaak de
indruk van droog te zijn, terwijl zij
verzadigd zijn met water. Er staan
plassen op het land en de ondergrond
is droog hoort men vaak in de prak
tijk. Men heeft dan met dit ver
schijnsel bij verdichte ondergrond te
maken.
Boels en Wind (1975) vonden op 40%
van onderzochte percelen in het
Zuidwesten een zogenaamde ploeg
zool (druklaag), die de afvoersnel-
heid voor neerslag kan beperken. Op
bouwlandgronden in Groningen
werd in 1977 bij 92% van de percelen
op lichte zavel een ploegzool gevon
den en op zware zavel had 80% en op
lichte tot zware klei had 40% van de
percelen een meer of minder duide
lijke ploegzool (Pelgrum, 1977).
Naarmate de grond lichter is, zullen
verdichtingen gemakkelijker ont
staan.
Tot op ploegdiepte worden de jaar
lijks terugkerende verdichtingen
weer door de grondbewerkingen
meer of minder opgeruimd, behalve
op onze graslanden. Hier kunnen
sterke verdichtingen voorkomen di-
rekt onder de zode beginnend. De
ontstane verdichtingen onder de
ploegdiepte blijven na het ploegen
bestaan en vormen in de loop der
jaren steeds een sterkere ploegzool
(druklaag). De drukuien van Söhne
(figuur 1 en 2) laten zien, dat druk
ken van meer dan 0,5 kg cm2 ge
makkelijk tot onder de bouwvoor
plaatsvinden. Hoewel de druk af
neemt met de diepte, neemt het
vochtgehalte van de grond meestal
toe met de diepte. Bij lagere drukken
kunnen daardoor toch verdichtingen
optreden. Ook is bekend, dat door
herhaling van dezelfde druk op de
grond de verdichting toeneemt.
Door geringe drukken kunnen daar
door op een diepte van 30 tot 70 cm
onder maaiveld op den duur toch
sterke verdichtingen ontstaan.
Banden
Draagver
Bandbreedte
Kg/cm2
spanning
mogen per band
in cm
atm.
in kg
1
trekkerwiel
0.84
300
18
1.4
2
trekkerwiel
0.84
500
23
1.4
3
trekkerwiel
0.84
750
28
1.4
4
trekkerwiel
0.84
1000
33
1.4
5
wagenwiel
3.00
750
18
2.5
6
wagenwiel
4.00
1500
23
3.5
Figuur 2. Lijnen van gelijke druk veroorzaakt door trekkerwielen en wagen
wielen onder normale omstandigheden, (volgens W. Söhne, 1953).
30 en 50 cm onder maaiveld een be
ginnend herstel van de ploegzool ge
vonden (Ovaa, 1978).
Verdichtingen van de grond kunnen
zowel in de bouwvoor als dieper in het
profiel optreden door het berijden van
de grond. Wanneer in het voorjaar bij
de zaaibedbereiding over de grond
gereden wordt met b.v. kooiwielen
zal, ondanks de geringe druk per cm2,
toch een verdichting kunnen optre
den, doordat het vochtgehalte ook in
de bouwvoor met de diepte toeneemt.
Er vindt, ondanks de afname van de
druk met de diepte, onder de bewerk
te laag een verdichting plaats, waarbij
dan nog vaak een versmerende wer
king van de tanden extra bijkomt. Na
een neerslagperiode moet men dus
goed opletten: wanneer de boven
grond voldoende opgedroogd is, kan
de ondergrond nog te nat zijn en dan
kunnen gemakkelijk door het bewer
ken van de grond hier de verdichtin
gen worden gevormd.
Er ontstaat dan een zogenaamde
voorjaarsrijplaat, waardoor vertak
kingen bij bieten kunnen ontstaan.
Zolang in Nederland nog trekker
wielen bij ploegen door de voor rij
den, moeten we bedacht zijn op
ploegzolen. Er ontstaat dan een ver
dichting en soms zelfs versmering
van een bereden ondergrond, bedekt
met een bouwvoor.
Belemmering van de wortelontwik
keling kan worden veroorzaakt door
een mechanische weerstand en ook
door zuurstofgebrek. Het is duide
lijk, dat onder natte omstandigheden
in een verdichte laag de met lucht
gevulde poriën snel in het minimum
komen. Onder droge omstandighe
den is het de mechanische weerstand
van de verdichte laag, de laag is te
hard voor de wortel en onder natte
omstandigheden heerst er luchtge-
brek. De wortel zal een andere weg
moeten zoeken. Behalve dat er af
wijkende wortelbedden kunnen
ontstaan, wordt ook de waterafvoer
uit de bouwvoor belemmerd.
Bij aanwezigheid van een verdichte
laag (ploegzool) werd een langere
wachttijd gevonden voor de grond
bewerkbaar is, zie tabel 2.
Doordat waterstagnatie op kan tre
den onder in de bouwvoor, doordat
de ploegzool het water vertraagd
doorlaat, zal op slempgevoelige
gronden de interne verslemping on
der in de bouwvoor beginnen. Door
het hoge vochtgehalte direkt boven
de ploegzool, gaat de grond daar
vloeien. Door deze verslemping
wordt de doorlatendheid nog veel
minder en wordt het effekt versterkt.
De interne verslemping van de
bouwvoor bouwt zichzelf op, vanaf
de onderkant van de bouwvoor.
Nagegaan is in 1979 het voorkomen
van verdichtingen in een deel van de
Hoeksche Waard, tabel 1.
Tabel 1. Gemiddeld percentage per
celen met verdichtingen na minder
dan 12, 12 tot 21, 22 tot 44 en meer
dan 44 jaar bouwlandgebruik (n.g.v.
Stiboka 1979)
Drainafvoer
mm per etmaal
Aantal dagen om een werkbare situatie te bereiken
met dichte laag
zonder dichte laag
3.5
7.0
10
7
6
3.5
Tabel 2. Aantal dagen na neerslag wanneer een werkbare situatie optreedt
Mate van
verdichting
Aantal ic
ren bouwlanc
gebruik
minder dan 12
12 tot 21
22 tot 44
meer dan 44
geen verdichting
zwakke verdichting
matige verdichting
sterke verdichting
41
30
13
16
25
25
30
20
17
33
39
11
3
23
43
31
Uit tabel 1 blijkt, dat in het betref
fende gebied de tendens bestaat, dat
verdichtingen toenemen naarmate
de grond langer als bouwland wordt
gebruikt, dus veel bereden is.
Op zandgronden waar door middel
van frezen de grond tot 70 cm was
losgemaakt, werd na zes jaar een
volledige ploegzool teruggevonden.
Op zavelgrond werd na 3 jaar tussen
Ploegzolen kunnen dus bezwaarlijk
zijn voor een goede wortelgroei, be
lemmeren een vlotte waterafvoer en
bevorderen hiermee - interne ver
slemping. Ploegzolen zijn niet altijd
bezwaarlijk. Gronden die zwel en
krimp vertonen hebben een meer of
minder sterke scheurvorming. Wan
neer de ploegzool gebroken wordt