(n<\>
Loonwerkers onmisbaar
voor land-en tuinbouw
Wachten op jong 'leven
zuidelijke landbouw maatschappij
Ministerraad akkoord met
ontwerp-mestkalverenbesluit
Nieuwe maten
Vanuit de Z.L.M. gezien-
Tarieven
Betaalde boerenhulp
ü-«Jor/fc
m
VRIJDAG 19 FEBRUARI
68e JAARGANG NO. 3620
land- en
tuinbouwblad
Het duurt niet lang meer of ons schapenbestand zal weer worden uitgebreid met een groot aantal dartele lammeren. De eerste
zijn er overigens al. Vroege lenteboden! Voor deschapenhouderen of zijn. vrouw breekt weer een drukke tijd aan want wil men
verlies van lammeren en ooien zoveel mogelijk beperken dan is de aanwezigheid bij de geboorte beslist noodzakelijk. In de
warme stal wordt de komst van het jonge leven rustig afgewacht....
Overgangstermijn met 1 jaar verlengd
De Ministerraad heeft in zijn vergadering van 12
februari 1982 zijn goedkeuring gehecht aan een
ontwerp-mestkalverenbesluit, dat konkrete eisen
stelt ten aanzien van de lichtdoorlatende oppervlak
te van stalwanden en -daken en aan de omvang van
de boxen, waarin de dieren gehuisvest zijn.
Ondanks bezwaren uit het bedrijfsleven is groten
deels vastgehouden aan de oorspronkelijke voor
stellen. Wel is om bedrijfsekonomische redenen de
aanvankelijk voorgestelde overgangstermijn, be
doeld om de kalvermester wiens stallen en boxen
niet aan onderstaande eisen voldoen de tijd te geven
zijn bedrijf aan de eisen aan te passen, met één jaar
verlengd.
Ingevolge het nieuwe ontwerp-besluit is het verboden:
- mestkalveren te houden in stallen waarvan de licht
doorlatende oppervlakte van het dak of van de buiten
wanden. dan wel van het dak of de buitenwanden sa
men, minder is dan 1/50 deel van de vloeroppervlakte
van de stal;
- mestkalveren met een gewicht van meer dan 100 kg te
houden in boxen die binnenwerks minder dan 70 cm
breed en 170 cm lang zijn;
- mestkalveren met een gewicht van ten hoogste 100 kg
te houden in boxen die binnenwerks minder dan 60 cm
breed en 160 cm lang zijn.
Zes jaar lang, gerekend vanaf één jaar na bekendmaking
van het ontwerp-besluit in het Staatsblad, zal het nog zijn
toegestaan met boxen van kleinere maat te werken.
De laatste weken is er veel gesproken en geschreven over
de positie van de loonwerkers. "Loonwerkers in moei
lijkheden" en "Loonwerker is geen brandweer" geven
aan dat de loonwerkers maar ook de boeren en tuinders,
zich bewust zijn van de problemen waarmee veel loon-
werkbedrijven te kampen hebben. In de Gewestelijke
Raden van Brabant en Zeeland zijn de nieuwe advies-ta
rieven voor 1 982 aan de orde geweest. In Brabant ismen
akkoord gegaan met de nieuwe (hogere) tarieven met
uitzondering van de voorgestelde speciale tarieven voor
grote dure bietenrooiers en drijfmestverspreiders. Men
vindt dat de aanschaf van deze machines niet gestimu
leerd moet worden door hogere tarieven vast te stellen.
Vooral niet omdat het geleverde werk niet veel verschilt
van de goedkopere machines.
In Zeeland is men nog verder gegaan en zijn de voorstel
len, zoals die door de tarievencommissie zijn berekend,
afgewezen. Het bestuur van het Landbouwschap in Zee
land is van mening dat verschillende berekeningen die als
basis worden gehanteerd voor de tariefberekening niet in
alle gevallen zijn aangepast aan de realiteit van dit mo
ment.
De ervaringen, in de praktijk opgedaan, bevestigen het
standpunt van het bestuur van het Landbouwschap. Het
blijkt immers dat meerdere loonwerkers voor verschillen
de werkzaamheden lagere tarieven berekenen dan offi
cieel is vastgesteld. Belangrijk voor het bestuur van het
Landbouwschap is het dat er verantwoorde tarieven
vastgesteld worden die iedereen ook accepteert en han
teert. Het nogal ingrijpende besluit van het Landbouw
schap is zeker niet tegen de loonwerker bedoeld. Het
uitgangspunt is dat de klant er van verzekerd is dat de
advies-tarieven naar beide kanten verantwoord zijn.
Noodzaak is dat de loonwerkers onderling afspraken ma
ken dat de tarieven gezamenlijkgehanteerd worden en niet
tegen elkaar worden gebruikt. Het is onverantwoord dat
loonwerkers elkaar beconcurreren door voor lagere tarie
ven te werken. Dat is funest, zeker wanneer het rende
ment toch al terug loopt door de hoge brandstofprijzen en
machine- en loonkosten. De voorzitter van de BOVAL in
Friesland is van mening dat bedrijven met een goed en op
tijd bijgehouden boekhouding, met een gepaste perso
neelsbezetting en een inventaris die past bij de omzet,
een kans van slagen hebben. Wij willen dat graag on
derschrijven en daaraan toevoegen dat vooral de inven
taris en de personeelsbezetting alleen op verantwoorde
wijze aangepast kunnen worden aan de vraag wanneer
boer en tuinder bereid zijn daar aan mee te helpen. Meer
overleg tussen de loonwerker en de klant is bijzonder
hard nodig. Op deze wijze kan er zeker nog veel bereikt
worden om gezamenlijk de kosten te verlagen. Gelukkig
zijn daarvan goede voorbeelden in de praktijk aanwezig.
Op de studiedag bleek dat een groot aantal deelnemers
de noodzaak van de samenwerking tussen loonwerkers
en de boeren duidelijk inziet. Wanneer wij het hebben
over het maken van afspraken zullen in de eerste plaats
ook de loonwerkers het onderling eens moeten zijn. He
laas ontbreekt het daar nog al eens aan. Teveel is men
eikaars concurrent. Je kunt het de boer en tuinder niet
kwalijk nemen dat men daar gebruik van maakt. Het gaat
niet alleen om lagere prijzen maar vooral om het op tijd
geholpen worden of het uitkijken naar de loonwerker die
de nieuwste machines inzet. Het gevolg daarvan is dat er
te hoge en luxe investeringen worden gedaan om zoveel
mogelijk klanten te trekken. Op het eerste gezicht lijkt het
voor de boer en tuinder gunstig dat er soms een levendi
ge of moeten we zeggen moordende, concurrentie bes
taat tussen- loonwerkers onderling. Steeds duidelijker
wordt echter dat dit een korte termijn visie is. Ook al
kennen wij voorbeelden van goede samenwerking tussen
boeren onderling, toch zal de loonwerker een onmisbare
schakel blijven bij de bedrijfsorganisatie in de land- en
tuinbouw.
De kapaciteit en daarmee ook de prijs van de machines is
zo hoog geworden dat alleen grote kombinaties deze
machines op rendabele wijze in kunnen zetten. De beste
exploitatievorm daarvoor is de loonwerker of de werktui-
genkoöperatie. De vraag die ons bezighoudt is hoe de
positie van de loonwerker verbeterd kan worden. In de
nota van het Landbouwschap over de loonwerker worden
enkele voorstellen gedaan. Men wijst daarbij op goede
voorlichting en verbetering van de vakbekwaamheid.
Daarbij is vooral belangrijk dat er voldoende bedrijfs
economisch inzicht is. Waar de loonwerkers nogal pro
blemen mee hebben is de betaalde burenhulp. Vooral
boerenzoons proberen bij de buren dikwijls tegen lagere
tarieven wat extra's bij te verdienen. Om dit tegen te gaan
wordt er over een vestigingswet gesproken. In deze wet
telijke regeling zou1 een bepaling opgenomen kunnen
worden dat loonw ik alleen uitgeoefend mag worden
door bedrijven met als hoofdberoep loonwerker. In het
Landbouwschap wordt over deze vestigingswet zeer ver
schillend gedacht zodat hierover het laatste woord nog
niet is gezegd. Het Landbouwschap is verder van mening
dat loonwerkers zoveel mogelijk gebruik moeten kunnen
maken van bestaande regelingen.
Met de BOVAL zijn wij van mening dat de loonwerkers te
veel worden uitgesloten van regelingen waarvoor onder
nemers in de land-en tuinbouw wel in aanmerking ko
men. O.a. de regeling voor samenwerking en de G.B.K.
(de zwemvesten regeling). Het is moeilijk, ook voor het
Landbouwschap, directe bouwstenen aan te dragen
waardoor de loonwerkers hun positie kunnen verbeteren.
Goed ondernemerschap en goede onderlinge samen
werking vormen de basis waarop de loonwerkers moeten
bouwen. De ondernemers in de land-en tuinbouw heb
ben veel belang bij een gezonde loonwerkersstand. Dat is
zeker ook de mening van de Gewestelijke Raden van het
Landbouwschap in Brabant en Zeeland.
Doeleman