"Schaalvergroting in landbouw"
Kleine bedrijven zijn
geen stiefkinderen van
het beleid
A.J.G. Doeleman:
Tentoonstelling in de afdeling Nederlandse Geschiedenis 30 januari - 18 april 1982
Het Landbouwschap kwam begin dit jaar tot de konklusie dat de problemen op de kleine landbouwbedrijven
niet met behulp van een speciaal beleid kunnen worden opgelost; daarvoor zijn er teveel verschillen en lopen
de omstandigheden op de bedrijven te ver uiteen. Betekent dat nu dat de 75.000 kleine(re) boeren in ons land
het de komende jaren zelf maar uit moeten zoeken? "Volstrekt niet", zegt voorzitter A.J.G. Doeleman van de
Commissie Bedrijfsontwikkeling en Agrarische Voorlichting (BOAV) van het Landbouwschap met nadruk.
"Wat we hebben willen zeggen is dat die geschakeerdheid zich niet leent voor een standaardaanpak. Er is een
enorme verscheidenheid in vermogensposities, kosten- en opbrengstsituaties, leeftijdsopbouw, nevenaktivi-
teiten en werkomstandigheden. Sommige kleine bedrijven zijn groot als je kijkt naar hun produktie, andere
daarentegen zijn zover achterop geraakt dat een snelle beëindiging ook om sociale reden veruit de beste
oplossing zou zijn".
Doeleman steekt niet onder stoelen
of banken dat voor de kleine bedrij
ven als groep de vooruitzichten niet
al te gunstig zijn. Maar dat neemt
niet weg dat goede ondernemers in
gunstige omstandigheden ook op
kleine bedrijven erg bevredigende
resultaten kunnen halen. De Com
missie BOAV heeft dan ook gekon-
stateerd dat de boer veel intensiever
betrokken moet worden bij voor
lichting. bijscholing en studieklubs.
Doeleman: "Kijk maar wat ze in de
akkerbouw met de gewasstudieklubs
hebben bereikt of in de tuinbouw
met hun tuinbouwstudieklubs. We
geloven dat je aan de ontwikkeling
van het ondernemerschap nog een
heleboel kunt doen. De boer moet
zich veel meer bewust worden van
zijn eigen mogelijkheden."
Vindt hij niet dat je dan ook het
risiko loopt valse illusie^ te wekken?
Doeleman: "Daar zullen we inder
daad voor moeten waken. Een erg
belangrijk punt is bijvoorbeeld de
vermogenspositie. Investeringen met
veel vreemd vermogen kunnen on^
verantwoord zijn. Je zult dan realis
tisch moeten zijn en harde adviezen
moeten geven. Maar waar ik moeite
mee heb is dat er situaties zijn waar
de mensen willen afhaken terwijl er
best nog mogelijkheden zijn. Het
ontbreekt dan gewoon aan vertrou
wen. Wat dat betreft is het ook erg
belangrijk dat de boer zijn gezin be
trekt bij beslissingen om het bijvoor
beeld in de grove tuinbouw of in de
veredelingssektor te zoeken. De
praktijk heeft geleerd dat een aktivi-
teit waar de vrouw van de boer het
niet mee eens is in de helft van de
gevallen mislukt. Iedere belangrijke
beslissing hoort een gezinsbeslissing
te zijn".
Wat voor steun kunnen de kleine
bedrijven nu verwachten?
Doeleman: "In de Commissie
BOAV zijn we de afgelopen jaren al
bezig geweest het beleid om te bui
gen in de richting van de kleine be
drijven. Een voorbeeld zijn de rente
subsidies. We hebben nu gezegd dat
de kleine boer een beter gebruik
moet gaan maken van allerlei bes
taande voorzieningen en regelingen
en dat met name het onderwijs, de
voorlichting en het landbouwonder
zoek meer op het kleine bedrijf
moeten worden gericht. Daarnaast
heb je ondermeer een goed beëindi-
gingsbeleid nodig dat moet voorko
men dat oudere ondernemers hun
bedrijf langer in stand houden dan
financieel of sociaal verantwoord is.
Ook de werking van de Grondbank
moet worden verbeterd. Een pro
bleem is natuurlijk wel dat veel za
ken door de ekonomische teruggang
er niet eenvoudiger op zijn gewor
den. De overheid zal zich moeten
realiseren wat de gevolgen zijn als
het uithoudingsvermogen van boe
ren en tuinders te zwaar op de proef
wordt gesteld. Wat dat betreft wil ik
heel duidelijk zijn: ik vind dat er op
het ogenblik teveel moet worden in
geleverd en daar maak ik mij zorgen
over".
Wat vindt u van de kritiek die er hier
en daar op de nu uitgestippelde
beleidslijn voor de kleine bedrijven is
geuit?
Doeleman: "Die kritiek is voor een
belangrijk deel kritiek op het over
heidsbeleid. Er zijn inderdaad te
weinig mogelijkheden voor een echt
sturend en wervend beleid. Maar wat
we kunnen doen zullen we ook moe
ten doen. Er is ook meer samenspel
nodig tussen de landbouworganisa
ties en de vaktechnische organisaties.
De landbouworganisaties zijn vaak
nogal beleidsmatig bezig. Ze zouden
meer gezamenlijke verantwoorde
lijkheid moeten nemen".
De Commissie heeft een steunbeleid
voor kleine bedrijven, zoals dat de
huidige regering in Frankrijk voor
ogen staat, van de hand gewezen.
Kunt u aangeven waarom?
Doeleman: "Omdat we domweg niet
geloven dat je een bedrijf in stand
kunt houden door inkomenstoesla
gen of door hogere prijzen voor klei
ne bedrijven. Zo'n bedrijf glijdt op
den duur toch af en bovendien zou
zo'n beleid de kansen verkleinen van
ondernemers die nog wèl aktief
nieuwe dingen willen proberen".
Hoe staat u tegenover part-time
bedrijven?
Doeleman: "We hebben het part-ti
me bedrijf niet in een bepaalde hoek
willen duwen. Een van de essentiële
dingen is dat het eigen vermogen in
stand blijft. Dat kan soms heel goed
door op een of andere manier iets bij
te verdienen. Maar ik vind dat je
daar je beleid niet op mag richten.
Vandaar dat we ook voor het kleine
bedrijf streven naar een volwaardige
bedrijfsopzet."
Wat gaat er nu verder gebeuren?
Doeleman: "We hebben met onze
nota over de kleine bedrijven een
paar dingen willen bereiken. Een
daarvan was dat we het kleine bedrijf
bij de overheid, bij de organisaties,
bij de politici èn bij de kleine boeren
zelf onder de aandacht willen bren
gen. Daarin zijn we voor een deel al
aardig geslaagd. Verder hebben we
een aantal beleidslijnen willen vast
leggen die nu verder moeten worden
uitgewerkt. We zullen nu per sektor
moeten kijken waar de knelpunten
liggen en waar kan worden gestimu
leerd. Tenslotte hopen we de onder
nemers op de kleine bedrijven er van
te overtuigen dat ze ook zelf een
hoop kunnen doen. De boer moet
zich gewoon realiseren dat hij met
een beetje durf, initiatief en vindin
grijkheid erg ver kan komen.
Sinds 1975 geeft het Rijksmuseum elk jaar een foto-opdracht uit.
Die opdracht betreft een bepaald aspekt van ons maatschappelijk
leven. Het werk van de fotografen die zo'n opdracht uitvoeren,
wordt in de afdeling Nederlandse geschiedenis tentoongesteld.
Over hetzelfde onderwerp wordt dokumentatie materiaal verza
meld. Is de tentoonstelling afgelopen dan behoort dat geheel van
aanwinsten, de 100 foto's en de dokumentatie, tot het bezit van het
Rijksmuseum. Volgende generaties kunnen ervan profiteren.
Dit keer is het thema "schaalvergroting" gekozen, een verschijnsel
dat op vele onderdelen van de moderne maatschappij zijn stempel
heeft gedrukt. De schaalvergroting op elk gebied fotografisch vast
leggen zou een onmogelijke opgave zijn. Daarom is gekozen voor
twee gebieden waarin de schaalvergroting zeker zichtbaar werd:
landbouw en visserij. Ondanks deze begrenzing hebben de foto
grafen de omvang van de opdracht toch al in de gaten moeten
houden. Zo is bijvoorbeeld een belangrijk facet als de tuinbouw
onder glas, buiten beschouwing gebleven.
Kors van Bennekom heeft de schaalvergroting zichtbaar gemaakt in
de akkerbouw en veeteelt. Hij heeft daarbij niet alleen gelet op
ontwikkelingen in de richting van schaalvergroting maar ook op
restanten van wat er vroeger was. Dit maakt op de tentoonstelling
de spektakulaire groei van "de kleine naar de grote, schaal" zeer
duidelijk. Het geheel illustreert op verrassende wijze dat abstrakte
begrip: schaalvergroting.
12