Gloednieuwe
proefaceommodatie voor
rundvee te Wageningen
Afgestudeerden Landbouwhogeschool
schiepen duizend arbeidsplaatsen door
'voor zichzelf' te beginnen.
Voor onderwijs en onderzoek:
Mestprobleem doelmatig
opgelost
Investering 10.000 gulden
per dier
Uniek
Enquête wijst uit:
Arbeidsplan.
Jonge afgestudeerden
Landbouwproductie
Relatie
Programma 1982-1983
R.M.A.S. te Goes
Eind vorig jaar werd te Wageningen, in opdracht van de Landbouwho
geschool, een gloednieuwe rundveestal gerealiseerd, ten behoeve van
onderwijs en onderzoek voor diverse vakgroepen van de Hogeschool.
Deze proefaceommodatie beslaat een oppervlakte van 1700m2 en is
voorzien van roostervloeren met daaronder uit kalkzandsteenblokken
vervaardigde drijfmestkelders, waarvan de capaciteit zo'n 1200 m3 be
draagt.
De bouw is in exact zes maanden
gerealiseerd door Aannemingsbediji
Klaassen uit Elburg. De kosten van
het complex belopen 1,3 miljoen
gulden. Het ontwerp is afkomstig
van de Rijksdienst voor de IJssel-
meerpolders, terwijl bij de uitvoering
nauw is samengewerkt tussen de
Rijksdienst, de afdeling Gebouwen
en Terreinen van de Hogeschool en
de Rijksgebouwendienst welke
laatste tevens de directie voerde.
Momenteel, drie maanden nadat de
stal feitelijk geheel operationeel is,
herbergt men hier zo'n 130 koeien.
In de nieuwe proefaceommodatie be
schikt men over uiterst moderne
computerapparatuur, waardoor men
in staat is aanzienlijk sneller dan
voorheen tal van gegevens te verza
melen in het kader van onderzoekin
gen voor velerlei disciplines. Zo ver
richt men onderzoek voor allerlei
vakgroepen van "Wageningen", on
der meer die voor veehouderij/vee
fokkerij, bloedgroepen onderzoek,
parasitologie (maag- en darmonder-
zoek), zuivel-technologie (melkwin-
ning, melkhygiëne, kaasbereiding) en
tropische veehouderij.
De verzorging van zo'n 130 koeien
eist vanzelfsprekend een adequate
oplossing van het mestprobleem.
Gegeven de productie per koe per
dag van ca. 50 liter mest wordt dan
ook tegenwoordig bijna 95 procent
van alle nieuw te bouwen rundvee
stallen uitgevoerd met een rooster-
vloer met onderliggende drijfmest
kelders. De nieuwe proefaccomoda-
tie vormt daarop geen uitzondering.
Volgens de heer H. van Dijk, de be
drijfsleider, is duidelijk dat de com
binatie van roostervloeren met drijf
mestkelders alleen al qua arbeids
kosten te prefereren valt boven
dichte vloeren. De drijfmestkelders
in het nieuwe complex, in totaal drie,
hebben een capaciteit van ca. 1200
rn3 en behoeven volgens de heer Van
Dijk slechts eens per 3 maanden te
worden geleegd. Dankzij het gebruik
van een mixer worden de vloeibare
en vaste mest zodanig gemengd, dat
de substantie in een minimum aan
tijd kan worden afgezogen. De drijf
mestkelders, 2.20 m. breed en 1.50 m.
diep, zijn uitgevoerd in kalkzand
steenblokken (type D35) over een
totale wandlengte van 65 m. Uit on
derzoek blijkt dat kalkzandsteen niet
alleen goed bestand is, juist op de
langere duur, tegen het bijzonder
bijtende karakter van de mest, waar
bij het geen verschil maakt of er al
dan niet een afwerklaag op is aange
bracht. De heer Van Dijk wijst er op
dat de dichtheid van de wanden eer
uiterst belangrijke factor is: "Zekei
als men het uitstromen van de mesi
wil voorkomen - de grondverontrei-
niging kan aanzienlijk zijn - voldoet
een kalkzandsteenwand uitstekend.
omdat er aanslibbing van de mest op
de wanden plaatsvindt, zodat de po
reuze gedeelten geheel worden op
gevuld". Zijn conclusie is dezelfde-
als die van de IMAG (Instituut voor
Mechanisatie, Arbeid en Gebouwen
te Wageningen), die in 1974 al on
derzoek verrichtte naar de dichtheid
van kalkzandsteenwanden voor
drijfmestkelders. Het is volgens de
heer Van Dijk een groot misverstand
te menen dat de kalkzandsteenwan
den voor een goede dichtheid voor
zien zouden moeten zijn van een
pleisterlaag. "Dit is volstrekt onno
dig. Bovendien kost pleisterwerk
toch al gauw zo'n 14 gulden per
vierkante meter", aldus de heer Van
Dijk. In geval de kelders bedreigd
zouden worden door een hoog
grondwaterpeil, kan de dichtheid
van de wanden worden versterkt
door een grotere wanddikte, meent
de heer Van Dijk.
Rekent men de totale kosten van het
nieuwe project uit per dier, dan
spreekt men eigenlijk over een be
drag van 10.000 gulden."Dit klinkt in
de oren van de doorsnee veehouder
natuurlijk volstrekt belachelijk", zegt
de heer Van Dijk (ter vergelijking: in
de praktijk van de veehouderij geldt
als norm een bedrag van ca. 4000
gulden). Hij wijst er wel op, dat zijn
nieuwe rundveestal in dienst staat
van de wetenschap, waarbij het ren
dement natuurlijk uiterst moeilijk
kan worden vergeleken met de
praktijk van de veehouderij. Daarom
heeft hij ook méér personeel (totaal
8) nodig om de dieren optimaal te
kunnen verzorgen en te observeren in
het kader van onderzoeken.
De nieuwe proefaceommodatie voor rundvee van de Landbouwhogeschool te
Wageningen.
De heer Van Dijk meent dat zijn
nieuwe accommodatie alleen al vol
strekt uniek is door de beschikking
over zeer geavanceerde computer-ap-
paratuur, die het hem mogelijk maakt
tal van belangrijke onderzoekgege-
vens automatisch te registreren. Bij
voorbeeld: het gewicht van zijn koei
en en de temperatuur van de melk.
Daarnaast is het nu mogelijk gewor
den de krachtvoerverstrekking per
dier volledig te automatiseren. De
voedermachine "herkent" de koeien
door middel van een speciaal hals
plaatje. Overigens heeft de heer Van
Dijk in zijn stal ook video-apparatuur
laten installeren, waarmee zijn dieren
bij wijze van spreken dag en nacht, 24
uur, kunnen worden geobserveerd.
"Nu al kan ik zeggen dat de bijzon
dere inrichting en de nieuwe appara
tuur mij en mijn medewerkers enorme
tijdsbesparingen opleveren; ik kan
met een man minder volstaan, terwijl
wij toch 25 dieren méér dan vroeger
kunnen verzorgen", aldus de heer
Van Dijk
Om een antwoord te vinden op de vraag of het uo^nwoordig nog
mogelijk is een eigen bedrijf te beginnen heeft het Nederlands Instituut
van Landbouwkundige Ingenieurs (NILI) een enquête gehouden onder
Wageningse ingenieurs die zefstandig ondernemer zijn geworden.
Van de 55 afgestudeerde Wageningers die aan de enquête meewerkten
vinden er 4, met name in de sfeer van de veredelings- en kweekbedrijven,
dat het niet meer mogelijk is om zelfstandig ondernemer te worden,
anderen verhullen niet dat het moeilijk is, maar de overgrote meerder
heid zegt dat het nog best kan.
Een gat in de markt dus voor (Wageningse) afgestudeerden die een
beetje durf hebben, er niet tegenop zien iets van de grond af op te
bouwen en die er weinig voor voelen maandenlang als werkzoekende
ingeschreven te staan.
Er werden door het NILI.95 enquê
teformulieren uitgezet. Er kwamen
55 bruikbare formulieren terug. Uit
de gegevens blijkt in ieder geval dat
afgestudeerde Wageningse inge
nieurs die zich in Nederland als zelf
standig ondernemer vestigden ruim
1000 arbeidsplaatsen hebben ge
schapen. Het mes snijdt derhalve aan
twee kanten. Het NILI stuurt er dan
ook op aan afgestudeerden te stimu
leren zich zelfstandig te vestigen,
omdat daardoor niet alleen meer
Wageningse ingenieurs aan de slag
kunnen, maar ook voor anderen de
kansen toenemen om een nieuwe
werkkring te vinden.
Een opvallend gegeven uit de en
quête van het NILI is de toename
van het aantal jonge afgestudeerden
dat een eigen bedrijf begint: 64 pro
cent van de bedrijven die bij de en
quête betrokken waren is eerst na
1976 opgericht. Volgens veel onder
vraagden is met name de verslechte
ring van de arbeidsmarkt reden ge-
wèest zelf iets te proberen.
Een ander gegeven is, dat 75 procent
van de ondervraagden te kennen
geeft, dat er tijdens de studie aan de
Landbouwhogeschool onvoldoende
aandacht is gevestigd op de moge
lijkheid een eigen bedrijf te begin
nen. Wil men de zelfstandige vesti
gingvan afgestudeerden bevorderen,
dan zou - volgens voorstellen van de
ondervraagden - de Landbouwho
geschool daar meer aandacht aan
moeten geven in colleges en cursus
sen. Er zou binnen de Landbouwho
geschool een betere en positievere
voorlichting gegeven moeten worden
over de plaats van het bedrijfsleven
in de Nederlandse samenleving.
In percentages uitgedrukt zijn de
meeste zelfstandig gevestigde Wage
ningse ingenieurs te vinden in de
sector van het landbouwproductie-
bedrijf (29 procent); 15 procent is
werkzaam in de sector van de advi
sering over landschapsplanning en
landschapsarchitectuur, 13 procent
in de sector van management, organi
satie en marketing en 13 procent in
de sector van het handels- en pro
ductiebedrijf. De resterende percen
tages zijn te verdelen over het vere-
delingsbedrijf (7 procent), het
kweekbedrijf (5 procent), advies- en
ingenieursbureaus op het gebied van
taxatie en beheer (4 procent), land
bouwtechniek (2 procent) en milieu
zaken (7 procent).
Profijt
De helft van de ondervraagden vindt
dat hun studie aan de Landbouwho
geschool wel degelijk van belang is
geweest voor hun huidige 'bedrijvig
heid'. Met het nodige voorbehoud
zegt zelfs 80 procent in meer of min.-
dere mate profijt te hebben van de
Wageningse studie. Een enkeling
veronderstelt dat hij zijn beroep ook
had kunnen uitoefenen als afgestu
deerde van een hogere agrarische
school. Ontevreden is het merendeel
over de aandacht die door de hoge
school is gevestigd op de mogelijk
heid een eigen bedrijf te beginnen;
volgens hen is de aandacht te veel
gericht op functies in het weten
schappelijk onderzoek.
De ondervraagden pleiten ervoor
met name de colleges bedrijfskunde
bedrijfseconomie en marktkunde in
praktische richting uit te bouwen,
multidisciplinaire collegereeksen op
te stellen en stafmedewerkers aan te
trekken uit de praktijk.
Van de vóór 1971 zelfstandig begon
nen ingenieurs blijkt dat 18 procent
hulp te hebben gehad van de hoge
school. Soms bestond die uit morele
steun van een hoogleraar, soms uit
een intensieve relatie met een insti
tuut. Bij de later afgestudeerden was
er nauwelijks meer sprake van hulp
en medewerking bij de start van het
bedrijf. Nu de bedrijven er eenmaal
zijn, blijkt dat 40 procent van de on
dervraagden een relatie met de
Landbouwhogeschool en/of land
bouwkundige instituten hebben.
De Rijks Middelbare Agrarische
School te Goes heeft een boekje
doen verschijnen waarin het onder
wijsprogramma voor het studiejaar
1982-1983 is opgenomen. In de bro
chure wordt naast de doelstelling van
de school ook aandacht geschonken
aan de toelatingsvoorwaarden en de
duur van het kursusjaar. Voorts
worden vele aspekten van de ver
schillende studierichtingen zelf
nader toegelicht.
Exemplaren van het programma zijn
bij de school aan de Ravelijn de
Groene Jager 8 te verkrijgen (tel.
01100-28035).
12