De nieuwe Rassenlijst R B D, N, O E Als in de derde week van december de 57e Beschrijvende Rassenlijst voor Landbouwge wassen verschijnt, zullen daarin een groot aantal veranderingen te vinden zijn in vergelij king met de vorige Rassenlijst. Er zijn nieuwe rassen opgenomen, maar ook rassen verdwenen. Opbrengst- en eigenschappentabellen, alsmede de rasbeschrijvingen zijn bij gesteld en aangevuld overeenkomstig de nieuwste resultaten van het onderzoek. Uit het feit dat er van de laatste Rassenlijst ruim 22.000 exemplaren zijn verkocht blijkt dat de rassenkeuze als een heel belangrijke zaak wordt gezien. Terecht, want rassenkeuze speelt een grote rol in de bedrijfsvoering in de landbouw. Rasverschillen in ekonomische opbrengst en oogstzekerheid kunnen van grote invloed zijn op de bedrijfsresultaten. Door de komst van de Gemeenschappelijke EEG-rassenlijst voor Landbouwgewassen kunnen vele - niet op de Nederlandse Rassenlijst geplaatste - rassen wel in Nederland worden verhandeld. Dit betreft ongeveer 2500 rassen, een veelvoud van de 430 beschreven rassen in de Nederlandse Rassenlijst van 1981. Deze 2500 rassen zijn toegelaten in één of meer van de acht andere lidstaten van de EEG, uitsluitend op grond van hun kwaliteiten in die betreffende lidstaten. Daarom is het van belang in de Beschrijvende Rassenlijst voor Landbouwgewassen te kunnen lezen welke rassen voor Nederlandse omstandigheden worden aanbevolen op grond van meerjarig officieel onderzoek hier te lande en wat de resultaten van dat onderzoek zijn. Speciale proeven Welke rassen komen op de Rassenlijst? Het rassenonderzoek Voorbeproeving Interprovinciale proefvelden RIVRO-serie Praktijkbeoordeling De Gemeenschappelijke EEG-rassenlijst voor Landbouwgewassen Bereiken alle goede rassen Nederland? Is de rassenlijst wel een waarborg voor een juiste rassenkeuze? Ing. K. Roodenburg RIJKSINSTITUUT VOOR HET RASSENONDERZOEK VAN KULTUURGEWASSEN (RIVRO) te Wageningen tijd een aantal herhalingen waar, evenals bij de voorbeproeving en de RIVRO-serie, geen ziéktenbestrij- ding wordt toegepast, waar dus eventuele resultaten van resistentie- veredeling niet door een paraplu van bestrijdingsmiddelen worden geca moufleerd. .assen van wintertarwe en win- tergerst worden aan kunstmatige vriesproeven onderworpen. Ze wor den medio oktöber gezaaid in kistjes, na nieuwjaar in een vriescel geplaatst en aan lage temperaturen blootge steld. In 1979 bleek weer een goede overeenstemming tussen de aldus vastgestelde kouderesistentie en de wintervastheid te velde. Door middel van schotproeven wordt ieder jaar de schotresistentie van 12, én van de voorwaarden om op de Rassenlijst geplaatst te worden is dat een ras voldoende kuituur- en ge bruikswaarde heeft, eenvoudig ge zegd dat het een goed ras is voor de Nederlandse landbouw, een goed ras voor de boer. Als algemene richtlijn geldt hierbij dat het beter moet zijn dan de rassen die al op de Rassenlijst staan. Een verbetering kan zijneten hogere opbrengst, maar kan ook be trekking hebben op bijv. betere kwaliteit, een breder resistentiepa troon tegen ziekten of een grotere oogstzekerheid. Er is vrijwel geen ras dat in alle ei genschappen uitblinkt. Het kiezen van een ras is altijd het zoeken naar een compromis. Rassen, die als de beste uit de ver schillende kweekprogramma's zijn gekomen, en waarvan de kweker meent dat ze een verbetering van het bestaande sortiment kunnen zijn, stuurt hij voor onderzoek naar het RIVRO. Naast rassen van Nederlandse oor sprong worden uiteraard ook bui tenlandse rassen voor onderzoek in gezonden. Zo goed als Nederlandse kwekers er belang bij hebben dat hun rassen in het buitenland ver kocht worden, willen kwekers uit andere landen graag hun aandeel hebben in de Nederlandse markt. Bovendien heeft de Nederlandse kweker of vertegenwoordiger er in hoge mate belang bij een buiten lands ras dat goed is in de handel te brengen. Anders komt immers een kollega er wel mee. Er zijn dan ook in de Rassenlijst buitenlandse rassen vermeld, die een belangrijke plaats in het sortiment innemen. Van sui kerbieten en snijmais worden over wegend buitenlandse rassen ver bouwd, bij wintertarwe bestaat on geveer de helft van het areaal uit Nederlandse rassen, terwijl bij aard appelen vrijwel uitsluitend Neder landse rassen een rol spelen. Wij zijn er van overtuigd dat het veelbelovende materiaal uit heel Eu ropa op de proefvelden van het RI VRO terecht komt en de kans krijgt te bewijzen wat het onder Neder landse omstandigheden waard is. Het is de taak van het RIVRO door middel van rassenonderzoek uit te zoeken welke van deze nieuwe kweekprodukten in aanmerking ko men om op de Rassenlijst te worden geplaatst en daardoor te worden aan bevolen voor de Nederlandse boer. HH ij het bespreken van het rassen onderzoek zal ik mij beperken tot het kuituurwaardeonderzoek en in het bijzonder toelichten hoe het kui tuurwaardeonderzoek bij granen verloopt. ili i tii Hoofdgebouw van het Rijksinstituut voor het Rassenonderzoek van kuituurgewassen. e voorbeproeving dient om op een snelle manier een groot aantal kandidaatrassen te toetsen op hun praktijkwaarde. Alleen voor het meest belovende materiaal is plaats voor verdere beproeving. In de voorbeproeving worden de rassen, in vergelijking met enkele standaard rassen beproefd, zowel op "de Ho ge Bom" te Bennekom (zandgrond) als op "de Meerhof' te Dronten (kleigrond). Daarnaast leggen de kwekers of vertegenwoordigers met de door hen ingezonden rassen, eveneens in vergelijking met stan daardrassen, minimaal twee op brengstproefvelden aan, die ook door onderzoekers van het RIVRO worden bezocht. Op grond van de resultaten - met de inzenders is er een uitwisseling van alle gegevens - wordt vastgesteld wat er verder met een ras gaat gebeuren. Jaarlijks komen ongeveer 125 rassen van granen in voorbeproeving. Over ongeveer 75% van deze rassen valt na 1 jaar het oordeel negatief uit. Het onderzoek wordt er niet mee voort gezet. De overige 25%, ongeveer 30 rassen dus, gaan over naar een vol gend beproevingsstadium, naar de zogenaamde RIVRO-serie of naar de interprovinciale proefvelden. Rassen die het wel goed gedaan hebben, doch niet helemaal de top halen, krijgen een herkansing en worden op de RIVRO-serie geplaatst. Ze worden meestal in drievoud uitgezaaid op de beide proefboerderijen van het RI VRO. Tevens krijgen deze rassen een plaats op een ring van proef velden van kwekers, de zoge naamde Gemeenschappelijke Graanproefvelden, ongeveer 10 per gewas. De resultaten van deze proefvelden worden eveneens uitgewisseld en dienen als basis voor overleg over de verdere be proeving van de rassen. winter- en zomertarwerassen onder zocht. Door het Instituut voor Plantenziek- tenkundig Onderzoek wordt jaarlijks van de nieuwe rassen van enkele ge wassen de vatbaarheid voor bepaalde ziekten door kunstmatige infektie vastgesteld. Het Instituut voor Graan, Meel en Brood TNO verricht het onderzoek naar de geschiktheid voor de brood bereiding. ngeveer 10% van de rassen uit de voorbeproeving komt rechtstreeks of via de RIVRO-serie toe aan het on derzoek op uitgebreide schaal, na melijk de interprovinciale proefvel den. Hier worden de rassen uitge breid onderzocht in vergelijking met de rassen van de Rassenlijst en ou dere in onderzoek zijnde rassen. De interprovinciale proefvelden worden aangelegd, onderhouden en geoogst door de regionale proefboerderijen. In 1981 lagen er bijv. van wintertar we 20 van zulke proefvelden. Tijdens het (voor)onderzoek kan blijken dat een ras speciaal geschikt is (of juist niet geschikt is) voor een bepaalde grondsoort, bijv. klei- of zandgrond of voor een bepaald ge- bruiksdoel bijv. brouw- of voergerst. Hiermee wordt dan in het verdere onderzoek en bij eventuele opname in de Rassenlijst rekening gehouden. De rasvergelijking van bijv. winter tarwe op de interprovinciale proef velden gebeurt bij verschillende teeltmaatregelen, zoals stikstofhoe- veelheden, behandeling met cycocel, ziektenbestrijding. Er zijn echter al I aast de.resultaten van genoemde onderzoekingen wordt getracht zo veel mogelijk andere informatie te verkrijgen. Op de RIVRO-proefbe- drijven worden praktijkbanen en -percelen met nieuwe rassen aange legd. Bij verbouwers, die gebruik ma ken van de mogelijkheid om rassen in praktijkbeproeving te nemen voordat ze in de Rassenlijst zijn opgenomen, worden inlichtingen ingewonnen. In het Ontwerp voor de Rassenlijst wordt het oordeel gevraagd over nieuwe rassen. Er komt elk jaar een groot aantal gegevens beschikbaar, zowel over de opbrengst als over andere belang rijke eigenschappen. Aan de resulta ten wordt in de vorm van Resultaten Rassenproefvelden en Rassenbe- richten zo spoedig mogelijk brede bekendheid gegeven. Blijkt een ras tegen te vallen dan is er geen noodzaak de beproeving voort te zetten; het kan dan beter plaats maken voor een nieuw, meer belo vend ras. In het algemeen wordt na 3 jaar interprovinciaal onderzoek de beslissing genomen of een ras al dan niet op de Rassenlijst wordt ge plaatst. Een langere beproevings- duur heeft het nadeel dat een goed ras te lang aan de praktijk wordt onthouden. Reeds bij de voorbeproeving of een jaar later worden beslissingen geno men over het beëindigen van de be proeving van rassen die tijdens deze beperkte beproeving minder goed hebben voldaan. Dit houdt een zeker risiko in dat goede rassen ten on rechte worden afgewezen. Wij ach ten dit risiko echter niet groot; echte toppers zullen niet gauw over het hoofd worden gezien. Het risiko dat een minder goed ras op de Rassen lijst geplaatst wordt is gering, gezien de uitgebreide beproeving. Boven dien zal door de voortgezette be proeving spoedig blijken welke ras sen het goed blijven doen in latere jaren onder andere omstandigheden van klimaat- en ziektedruk. Er is reeds gesteld dat 10% van de rassen in voorbeproeving de interprovin ciale proefvelden bereikt. Hiervan komt ongeveer 20% op de Rassen lijst, zodat uiteindelijk slechts 2% van de rassen die in voorbeproeving worden gegeven de eindstreep haalt. Een ras dat op de nationale ras senlijst van één van de lidstaten is geplaatst kan, na een wachttijd van 2 jaar, opgenomen worden in de Ge meenschappelijke EEG-rassenlijst voor Landbouwgewassen. Andere lidstaten kunnen bezwaar maken tegen deze opname, bijv. als de kul- tuurwaarde slechter is dan die van het slechtste toegelaten ras. Nederland heeft op grond van kul- tuurwaarde nooit gebruik gemaakt van deze mogelijkheid. Het is iedereen toegestaan de rassen van de Gemeenschappelijke EEG- rassenlijst te verbouwen; zaaizaad- of pootgoedteelt kan echter alleen geschieden van rassen die in Neder land zijn ingeschreven in het Neder lands Rassenregister. Het zal duidelijk zijn dat het on doenlijk is alle rassen van de Ge meenschappelijke EEG-rassenlijst in de Nederlandse Rassenlijst te be schrijven. 'De Rassenlijst beveelt alleen rassen aan waarvan door onderzoek is vast gesteld dat ze van belang zijn voor de Nederlandse landbouw. Wanneer een ras niet op de Neder landse Rassenlijst is geplaatst houdt dat in dat het (nog) niet van grotere waarde wordt geacht voor de Ne derlandse boer dan de wel opgeno men en aanbevolen rassen. r wordt wel eens verondersteld dat niet alle rassen die het in naburige landen goed doen in Nederland in onderzoek worden genomen. Ik heb er reeds op gewezen dat dit niet uit gesloten maar heel onwaarschijnlijk is. Een groot aantal rassen, dat in het buitenland goed is, is in Nederland in onderzoek geweest en om duidelijke redenen niet verder beproefd. Hier zijn verschillende voorbeelden van te geven. In 1979 werd in Z.W.-Nederland ongeveer 200 ha van het Franse ras Gamin verbouwd. Bij beproeving door het RIVRO was in de vries proeven gebleken dat dit ras duide lijk minder wintervast was dan de rassenlijstrassen, hoewel het in zach te winters nog wel kan overleven en dan goed opbrengsten kan geven. Toen er in de winter 1979/80 sprake was van enige vorst winterde het ras op veel praktijkpercelen uit. Het Duitse ras Vuka, dat momenteel hier en daar in de praktijk wordt verbouwd heeft een goede bakkwa- liteit. In 1972-1974 werd Vuka door het RIVRO onderzocht; het ras 6

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1981 | | pagina 6