MEER AANDACHT GEWENST
VOOR DE VRAAG HOEVEEL
LANDBOUWGROND NODIG IS
Werk Jachtraad van
toenemend belang
De financiële positie van de landbouw in
1979/1980 verslechterd t.o.v. 1978/1979.
ACS-ambassadeurs bekeken
geschiktheid "Wageningen"
voor vestiging Technisch
Centrum
Ganzen
Egypte Voedselimport
Scheidende hoogleraar dr. ir. F. Hellinga:
"Er is alle reden toe om meer aandacht te besteden aan de vraag
hoeveel landbouwgrond er in Nederland moet zijn en hoe goed dat land
voor beoefening van de landbouw ingericht dient te zijn. Steeds duide
lijker blijkt immers dat de ruimteclaims voor verschillende activiteiten
in ons land, bijvoorbeeld voor de recreatie, de landschapsbouw en de
woningbouw, uitsluitend verwezenlijkt kunnen worden ten koste van
het aanwezige landbouwland. Anders gezegd: in ons areaal landbouw
grond zit de rek van de Nederlandse ruimte", aldus een uitspraak van
prof. dr.ir. F. Hellinga tijdens zijn afscheidsrede als hoogleraar in de
cultuurtechniek aan de Landbouwhogeschool in Wageningen., op 5
november 1981.
Twijfels
Hellinga toetste in zijn rede de be
hoefte aan voldoende, goed inge
richte landbouwgrond aan de doel
stellingen van de landbouw in Ne
derland: de produktie van voedsel
het verschaffen van werkgelegen
heid, het bijdragen aan het nationale
inkomen en het bijdragen aan het
beheer van de groene ruimte.
De eerste drie doelstellingen lijken
volgens Hellinga onverkort te pleiten
voor zoveel mogelijk, zo goed moge
lijk ingericht land. De vierde doel
stelling echter - het beheer van de
groene ruimte - leidt, nu de intensi
vering van het grondgebruik meer en
meer in conflict komt. met behoud
van natuurwaarden, tot de wens dat
de inrichting en uitbreiding van
landbouwland wordt gematigd.
Toch plaatste Hellinga ook vraagte
kens bij de functionele doelstellingen
voedselproduktie en werkgelegen
heid. Er bestaat immers onzekerheid
over de gewenste omvang van de
voedselproductie vanwege het feit
dat er overschotten worden gepro
duceerd. Die onzekerheid roept te
vens de vraag op of de werkgelegen
heid gebaat is met veel goed land-
/bouwland. Veel, goed ingericht
landbouwland kan wel leiden tot
veel werkgelegenheid, maar als daar
tezelfdertijd overproduktie uit volgt
met de daaraan verbonden prijsaf-
brokkeling en te lage inkomens, dan
zou Nederland met dat vele goed in
gerichte land zijn doel voorbijschie
ten.
Structuurschema
Volgens Hellinga zou de vraag hoe
veel goed ingericht land wij nodig
hebben voor een deel beantwoord
kunnen worden aan de hand van het
pas gepubliceerde Structuurschema
Landinrichting. Daarin wordt voor
een belangrijk deel van de land
bouwgrond de mogelijkheid voor
zien van een goede inrichting, te be-
Bij zijn afscheidskollege kreeg de heer Hellinga^ (r) de versierselen, behorend
bij het kommandeurschap in de Orde van Oranje Nassau opgespeld door de
sekretaris-generaal van het Ministerie van Landbouw en Visserij, mr. G.J. van
Dinter (1)
reiken door ruilverkaveling of an
derszins. Voor een kleiner deel van
de landbouwgrond wordt matiging
bepleit van de inrichtingseisen om
zodoende het behoud van natuur^ en
landschapswaarden te verzekeren.
Hellinga vroeg zich af of niet nog een
ander inrichtingsmodel in beschou
wing zou kunnen komen. Daarin zou
al het land, waarvoor een normaal
landbouwkundig gebruik is voor
zien, in principe in aanmerking
moeten komen voor goede inrich
ting.
Aan het slot van zijn rede sprak
Hellinga er zijn verwondering over
uit dat er in Nederland zo weinig
overeenstemming bestaat over de
hoeveelheid landbouwgrond die no
dig is. Ofschoon veel boeren zitten te
springen om grond Zijn wij het met
ons allen allerminst eens over de
vraag of de Markerwaard al dan niet
moet worden ingepolderd. Ander
zijds bestaat in de Nederlandse sa
menleving een zekere bereidheid om
zuinig te zijn met het bestemmen van
bestaande landbouwgrond voor an
dere doeleinden. Er lijkt ten aanzien
van het vraagstuk van de benodigde
hoeveelheid goed landbouwland een
status quo te bestaan.
Onderzoek
Volgens Hellinga is meer onderzoek
nodig ter beantwoording van het
door hem aangeroerde vraagstuk. In
dat onderzoek zullen ook de ontwik
kelingen in de landbouw- en voed
selproduktie van andere landen be
trokken moeten worden. Een land
bouw als de onze ondervindt bij
voorbeeld indirect de gevolgen van
de toenemende woestijnvorming en
erosie, die zich vooral in de ontwik
kelingslanden voordoen. Verder
maken de omvangrijke importen van
veevervoer en van energierijke
grondstoffen het nodig om te letten
op de voedsel- en landbouwsituatie
in de landen waaruit deze produkten
afkomstig zijn.
Zijn pleidooi voor "landgebruikstu
die" sloot Hellinga af met drie dui
delijke vragen, die met de resultaten
van zulke studies voor een groot deel
beantwoord kunnen worden:
1. hoe schaars is nu werkelijk de
ruimte in Nederland, of: hoeveel
rek biedt de landbouw aan andere
ruimtelijke bestemmingen?
2. hoe valt te rijmen dat veel land
bouwbedrijven behoefte hebben
aan meer land, terwijl de bedrijf
stak als geheel nauwelijks gehoor
vindt voor een claim op het nog -
schaars - beschikbare potentieel
landbouwgrond?
3. tenslotte de vraag van de boeren
zoon, die - met zijn ouders over
leggend over zijn toekomst toch
wel moet weten of de ouderlijke
boerderij blijvend gerekend kan
worden tot de categorie "vol
doende, goed ingericht landbouw
land".
Bij het Landbouw-Economisch Instituut is een publikatie verschenen
over de financiële positie van de landbouw met gegevens over de ver
mogenspositie, de inkomens, de investeringen en de financieringsmid
delen van de landbouwers in 1979/1980, met vergelijkbare cijfers over
drie voorafgaande jaren.
De waarde van alle bezittingen, exclusief die van gepachte grond en
gebouwen, bedroeg gemiddeld per bedrijf (op bedrijven waar bij een
doelmatige bedrijfsvoering werk is voor minstens een halve arbeids
kracht) 885.00,— Voor 78% was dit eigen vermogen, terwijl 22%
bestond uit financieringen van andere vermogensverschaffers (waarvan
16,4% van banken en 3,1% van familieleden). De waarde van de ge
pachte grond en gebouwen bedroeg gemiddeld per bedrijf 385.000,—
De inkomens
In 17 waren de inkomens belangrijk
lager dan in 1978/79. Het onderne
mersinkomen inkomen dat de
boer door inzet van eigen arbeid en
eigen vermogen uit zijn bedrijf heeft
verkregen) was ruim 10.000,— la
ger.
Het besteedbaar inkomen onder
nemersinkomen vermeerderd met de
berekende vergoeding voor arbeid
van meewerkende gezinsleden en
met inkomsten van buiten het bedrijf
en verminderd met de betaalde be
lastingen en premies voor de volks
verzekeringen) was in 1979/80 ge
middeld 2.000,— lager dan in
1978/79. Zonder de verlaagde af
schrijvingen als gevolg van de aan
passing van de waarde van de ge
bouwen en werktuigen vanwege de
WIR, zou dit gemiddeld nog ruim
3000,— lager zijn geweest. De
spreiding van de inkomens was groot
zoals uit onderstaande tabel blijkt.
Deze publikatie kan uitsluitend
worden besteld door overschrijving
van 25,25 op girorekening no.
41.22.35 t.n.v. het Landbouw-Eno-
nomisch Instituut te Den Haag. Ver
meld dient te worden: "Zend Publi
katie nr. 3.104".
De investeringen
De stijgende lijn in de jaarlijkse in
vesteringen heeft zich voortgezet (in
1976/77 in totaal 3,8 mld.; in
1977/78/ 3,8 mld.: in 1978/79/ 4,2
mld.; en in 1979/80 4,7 mld.).
Vooral het investeringsbedrag in ge
bouwen dat in 1978/79 reeds 1,6
mld. bedroeg groeide in 1979/80 tot
bijna 2 mld. Deze toename is mede
beïnvloed door de WIR.
Voor het gemiddelde bedrijf bete
kende dit een stijging van de jaar
lijkse investeringen van 53.500,—
in 1978/79 tot 61 61.400,- in
1979/80. Hiervan had 19.800.-
(in 1978/79) resp. 25.600,- (in
1979/80) betrekking op investerin
gen in gebouwen.
De financieringsmiddelen
De beschikbaar gekomen eigen fi
nancieringsmiddelen (besparingen,
afschrijvingen en vermogensmuta
ties) bedroegen in 1979/80 2,7 mld.
(waarvan 0,6 mld. aanspraken op
WIR-premies). Dit was 0,1 mld.
minder dan in 1978/79, vooral als
gevolg van lagere besparingen. In
1979/80 moest dan ook voor het eerst
meer vreemd vermogen worden aan
getrokken dan er aan eigen financie
ringsmiddelen beschikbaar kwam om
naast de aflossingen de toegenomen
investeringen te financieren. In totaal
werd in 1979/80 voor bijna 2,8 mld.
aan nieuwe leningen opgenomen
gemiddeld 36.200,— per bedrijf)
tegen ruim 23 mld. in 1978/79
gemiddeld 29.500,— per bedrijf).
Op 4 november j.l. bezocht een delegatie van ambassadeurs uit
de zgn. ACS-Staten (staten in Afrika, het Caribische gebied en
de Stille Zuidzee) de Landbouwhogeschool en een aantal land
bouwinstellingen te Wageningen. Reden -voor dit oriënterend
bezoek, dat plaatsvond op initiatief van het ministerie van
landbouw en visserij, is de mogelijke vestiging in Wageningen
van een technisch centrum voor landbouwsamenwerking en
plattelandsontwikkeling. De instelling van dit technische cen
trum is voorzien in de Lomé-Conventie, een verdrag van sa
menwerking dat de Europese Gemeenschap heeft gesloten met
61 Afrikaanse, Caribische en Stille-Zuidzeelanden. Het techni
sche centrum moet de ACS-Staten een betere toegang ver
schaffen tot informatie, onderzoek, opleiding en vernieuwingen
op het gebied van landbouw en plattelandsontwikkeling.
De minister van landbouw en visserij, drs. J. de Koning, en de
Staatssekretaris van buitenlandse zaken, mr. H. v.d. Broek heb
ben de delegatie vervolgens in Den Haag ontvangen.
Ministerie tijdens voorzitterswisseling:
"Het werk van de Jachtraad zal in toenemende mate van belang zijn
voor mijn beleidsvoering. Als voorzitter van deze raad zult U worden
gekonfronteerd met een op handen zijnde wijziging van de Jachtwet,
onder meer noodzakelijk geworden door de totstandkoming van diverse
internationale regelingen. Tevens heeft Uw voorganger in principe
reeds het initiatief genomen om de positie van de jacht in het totaal van
de beheersmaatregelen in ons landelijk gebied te analyseren. Ook dit
zal zijn uitwerking hebben op het te voeren beleid".
Inkomens-
Percentages van het totaal aantal bedrijven
Ondernemers inkomen
Besteedbaar inkomen
(in guldens)
76/77
77/78
78/79
79/80
76/77
77/78
78/79
79/80
Minder dan 0
17
12
13
18
4
5
6
5
0 tot 10000
13
9
7
11
8
4
3
4
10000 tot 20000
19
14
12
13
14
8
9
10
20000 tot 30000
17
14
18
14
20
14
13
13
30000 tot 40000
9
15
13
14
16
15
14
17
40000 tot 50000
7
11
9
9
9
14
13
13
50000 tot 60000
5
7
7
7
9
12
10
10
60000 tot 80000
4
9
11
7
8
14
15
15
80000 tot meer
9
9
10
7
12
14
17
13
Totaal
100
100
100
100
100
100
100
100
Gemidd.per bedrijf 3O900 33100 34800
24200 x
27600 xx
44300 46100 48700
43300 x
46700 xx
x: zonder WIR-effekt; xx: met WIR-effekt.
Deze uitspraak van minister drs. J. de
Koning (landbouw en visserij) werd
gedaan bij monde van de plv. direk-
teur-generaal voor Landinrichting,
Grond- en Bosbeheer, drs. H.J. Tan
kink bij gelegenheid van de voorzit
terswisseling van de Jachtraad op 4
november 1981.
De bewindsman was verhinderd
persoonlijk de overdracht van het
voorzitterschap van de heer H. Kik
kert aan mr. H. Rijpstra (Commissa
ris der Koningin in Friesland) bij te
wonen.
De heer Tankink bracht de toezeg
ging van de bewindsman over om op
de voorstellen van de nieuwe voor
zitter betreffende intensivering van
onderzoek voor het wildbeheer zo
veel mogelijk positief te reageren en
sprak het vertrouwen uit dat de
Jachtraad zal blijven funktioneren in
het belang van landbouw, natuurbe
scherming en jacht.
Tenslotte liet de minister weten met
belangstelling uit te zien naar het op
handen zijnde advies van de Jacht
raad over het toekomstige beheer van
de in ons land overwinterende gan
zen.
Teneinde aan de toenemende be
hoefte aan levensmiddelen tegemoet
te komen, heeft de Egyptische rege
ring onlangs drie overeenkomsten
aangegaan met respektievelijk
Frankrijk, Australië en Argentinië.
Frankrijk zal Egypte daarbij meel,
tarwe, suiker, vlees, zuivelprodukten
en levend vee voor in totaal 4,5 mil
jard frank leveren over de komende
drie jaren. Ook Argentinië zal gedu
rende de eerstvolgende drie jaar
aanzienlijke leveranties doen, onder
meer 32.000 ton vlees per jaar, terwijl
Australië over een periode van vijf
jaar verspreid 1,5 miljoen ton tarwe,
vlees en zuivelprodukten aan Egypte
gaat leveren.
Ofschoon het land over een opper
vlakte van ruim 1 miljoen km2 be
schikt, is slechts een betrekkelijk
klein deel hiervan bewoond, name
lijk iets meer dan 55.000 km2, en nog
veel minder bebouwbaar, mede
waardoor het land op geen stukken
na zijn ruim 35 miljoen inwoners kan
voeden, vandaar de noodzaak van
levensmiddelenimport. Momenteel
is het zo, dat naar betrouwbare ra
mingen ongeveer 40% van alle le
vensmiddelen ingevoerd moeten
worden.
11