"DE AKKERBOUW"
B
M
WIJZER NAAR 1985":
I
H
DEEL MARKIEZAATSMEER ONDER
NATUURBESCHERMINGSWET
Grote verschillen
Het knelpunt
Verder naar 1985
Diskussievragen
In de loop van dit voorjaar is
"Wijzer naar 1985" aan de
pers gepresenteerd en op be
scheiden schaal verspreid. Het
was toen al de bedoeling om in
het komende vergaderseizoen
1981-1982 met elkaar van ge
dachten te wisselen over de
inhoud van deze nota. Met el
kaar wil zeggen: boeren en
tuinders met een bedrijf en
aankomend boerinnen en
tuindersvrouwen en de mede
werkers van de organisaties en
van de Rijkslandbouwvoor-
lichtingsdiensten.
Door de heer ir. J.A.M. Hae-
nen, konsulent bij het Konsu-
lentschap voor de Akkerbouw
en de Rundveehouderij te Ze
venbergen.
ij de sterke uitbreiding van de mechanisatie in de na-oorlogse
periode is in de akkerbouw de oppervlakte per man gestegen van 8 ha in
1955 tot 30 ha nu. Dit komt er in grote lijnen op neer dat het 30 ha
akkerbouwbedrijf wat de produktiefaktor arbeid betreft ongeveer in
dezelfde situatie verkeert als het 8 ha bedrijf in 1955.
In de achter ons liggende jaren is de inkrimping van het personeel
gepaard gegaan met een uitbreiding van het werktuigenpark. Het ak
kerbouw bedrijf is een gezinsbedrijf en nu veelal zelfs een eenmansbe
drijf. Op zijn bedrijf kombineert de akkerbouwer gemiddeld van zijn 30
ste tot zijn 65 ste jaar een periode van 35 jaar de produktiefak-
toren grond, arbeid en kapitaal met als hoofddoel het verkrijgen van
een voldoende hoog inkomen voor hemzelf en zijn gezin.
Wie schrijft, die blijft. Voor de
ondernemer is het nodig de sterke
en de zwakke plekken van zijn
bedrijf te kennen. Op basis hier
van is het voor hem mogelijk te
berekenen c.q. te begroten welke
veranderingen in de bedrijfsvoe
ring perspektief bieden. In dit
verband doet men er goed aan de
mogelijkheden voor het volgen
van ekonomische kursussen (o.a.
E.V.T.O.) en diverse andere
technische kursussen goed te be
nutten.
- et betrekking tot de 3 produk-
tiefaktoren grond, arbeid en kapitaal
hebben in de na-oorlogse periode de
wisselende grond- en pachtprijzen,
de gestegen lonen, de geldinfiatie en
de oplopende rentevoet ook hun in
vloed (gehad) op het bedrijf en het
gezin van.de. Brabantse akkerbou
wer. In dit verband moet wel worden
gesteld dat het bij dit laatste gevaar
lijk kan zijn om met gemiddelde ge
gevens te manipuleren. Ter illustra
tie het volgende.
Er is opgemerkt dat in de Brabantse
akkerbouw het gemiddelde aantal
ha's per arbeidskracht uitkomt op
circa 30 ha. Op basis hiervan zou
men kunnen konkluderen dat bij een
minimale arbeidsbezetting van één
man er op akkerbouwbedrijven klei
ner dan 30 ha een te klein areaal
grond is om op deze bedrijven van de
daar aanwezige bewerkingskapaci-
teit het nodige profijt te trekken.
Deze konklusie is in maatschappe
lijke zin zeker niet algemeen geldig.
Vandaag de dag immers zal een boer
van 55 jaar op een akkerbouwbedrij f
van 27 ha dat bij 25 jaar geleden bij
de toen geldende prijzen heeft aan
vaard, nu wellicht nog een redelijk
fiskaal inkomen hebben. Daarente
gen verkeert een jonge akkerbouwer
op een overeenkomstig bedrijf van
27 ha, zelfs bij een beter bedrijfse
conomisch beheer, vanwege zijn
zwaardere financiële verplichtingen
in vergelijking met voornoemde kol-
lega van 55 jaar veelal in een slech
tere) inkomenspositie. Verder kan
worden gememoreerd dat de laatste
jaren bij de overname van een
vader-zoon bedrijf (tweemansbe-
drijl) van 40 tot 60 ha de zoon een
dergelijk bedrijf meestal als een
mansbedrijf is gaan exploiteren. Bij
zulke jonge akkerbouwers is het
aantal ha's per arbeidskracht uiter
aard heel wat hoger dan het ge
noemde huidige gemiddelde van
rond 30 ha per man.
Het behoeft eigenlijk geen nader be
toog dat op dergelijke bedrijven de
jonge akkerbouwers bij hun bedrijfs-
exploitatie ondermeer al door de
sterk gestegen grond- en pachtprij
zen en de huidige hoge rentevoet
thans voor aanmerkelijk hogere fi
nanciële lasten staan dan indertijd
hun vaders of, oudere kollega's nu,
op overeenkomstige bedrijven.
n het Brabantse kleigebied neemt
het akkerbouwbedrijf de domine
rende plaats in. Op deze bedrijven
zijn de ondernemers wat hun inko
men betreft uiteraard afhankelijk
van de akkerbouw.
Op de Brabantse zandgronden is het
aantal gespecialiseerde akkerbouw
bedrijven beperkt. Naast deze be
drijfsmatige akkerbouw komt er in
dit gebied op naar verhouding meer
bedrijven een oppervlakte van enige
hektaren akkerbouw voor. Deze
laatste akkerbouw wordt gemaks
halve ook wel getypeerd als per-
ceelsmatige akkerbouw.
Met betrekking tot de akkerbouw in
de komende jaren mag men ver
wachten dat als gevolg van verdere
kostenstijgingen de marge tussen
kosten en opbrengsten kleiner zal
worden. De inkomens zullen onder
verdere druk komen te staan. Het
gevolg hiervan zal zijn dat in de
grondgebonden akkerbouw de bru-
togeldopbrengst per ha zal moeten
stijgen om in de toekomst de kosten
de baas te blijven.
Beeld uit deze tijd.
f/
et verleden kunnen we niet
beïnvloeden, maar wat de toekomst
betreft liggen er mogelijkheden.
Voor een efficiënte exploitatie
van het akkerbouwbedrijf moe
ten de externe produktie-om-
standigheden heden goed in orde
De struktuurnota voor de Bra
bantse Land- en Tuinbouw
"Wijzer naar 1985" kunt u be
stellen door overmaking van
5,— op gironummer 11.56.100
t.n.v. De Provinciale Direktie
voor de Bedrijfsontwikkeling,
Postbus 1158, 5004 BD Tilburg
onder vermelding: "Wijzer naar
1985".
Indien u de struktuurnota de ko
mende winter wilt behandelen op
bijeenkomsten (kring, afdeling,
gezinsdag, k.v.o. etc.) kunt u kon-
takt opnemen met de Konsulent-
schappen en Sekretariaten van uw
standsorganisaties.
zijn. De ruilverkavelingen in uit
voering bieden aan de grondge
bonden akkerbouw in dit opzicht
een gunstig perspektief.
Grond is op veel bedrijven in het
minimum. Meerdere akkerbou
wers hebben aangetoond dat in
tensivering van het bodemge-
bruik door de akkerbouwmatige
teelt van tuinbouwgewassen in
sommige gevallen een rijker
bouwplan kan geven.
Om de stijgende kosten het hoofd
te bieden, dient de akkerbouwer
zijn grond optimaal te benutten.
De grond behoort er op de in het
algemeen (te) kleine bedrijven bij
te liggen als een tuintje. De te te
len gewassen kunnen dan met een
betere benutting van de zonne-
energie optimale opbrengsten
geven. De tarwetelers hebben dit
al enigermate waargemaakt want
door "de tarwe met het oog te
volgen" is het nivo van de korre
lopbrengst flink gestegen. Bij een
juiste verzorging is eenzelfde ef-
fekt als bij tarwe ook haalbaar bij
andere gewassen.
Kostenbesparing in de vorm van
arbeid vervangen door werktui
gen is op het individuele akkér-
bouwbedrijf vrijwel niet meer
mogelijk. Onderlinge samenwer
king zoals bij het transport van
geoogste produkten komt bij ak
kerbouwers vrij algemeen voor.
Verder gaande samenwerking
bijvoorbeeld gezamenlijke ex
ploitatie van de werktuigen komt
minder voor. Intensievere sa
menwerking zal in de toekomst
waarschijnlijk op meer akker
bouwbedrijven ingang vinden en
dit levert mits goed opgezet
voordeel op aan de deelnemende
partners.
De gewassen op het akkerbouw
bedrijf zijn grotendeels bestemd
voor menselijke konsumptie. Het
is duidelijk dat hiervoor aan de
geoogste produkten hoge(re)
kwaliteitseisen worden gesteld.
Wel dient hier nog te worden op
gemerkt dat het voor de akker
bouwers niet alleen gaat om te
produceren, maar ook om te ver
kopen. Producent en afnemer
hebben elkaar nodig en een ge
lijkwaardige positie van akker
bouwer en van afnemer zijn bij de
prijsvorming vereist.
Bij wintertarwe is de korre-
lopbrengst de laatste 5 10
jaar door AKTIEVE GE
WASVERZORGING sterk
toegenomen. Hoe kan bij
konsumptie-aardappelen een
soortgelijke verbetering van
opbrengst en kwaliteit door
AKTIEVE GEWASVER
ZORGING worden verkre
gen?
Nauwer kontakt tussen pro
ducenten en de handel en de
verwerkende industrie is wen
selijk. Hoe kunnen aardappel
telers in dit opzicht hun aan
bod meer gaan bundelen om
met betrekking tot de verwer
kende industrie en handel een
gelijkwaardige partner te zijn?
Hoe kunnen we door de akti-
viteit DIE SCHRIJFT, DIE
BLIJFT, de sterke en de
zwakkere plekken in de be
drijfsvoering opsporen?
Bij beschikking van 21 september 1981 heeft de staatssekretaris van
Kuituur, Rekreatie en Maatschappelijk Werk besloten, dat de aanwij
zing als beschermd natuurmonument in overweging is van het "Mar-
kiezaatsmeer-Zuid" (ca. 160 hektaren) waarbij de rechtsgevolgen van
de aanwijzing onmiddellijk in werking treden. Dit gebied bestaat uit een
koniplex hoger gelegen gronden, schorren en slikken en de daarbij
behorende krekenstelsels, gelegen in de gemeente Woensdrecht.
Het aan te wijzen Natuurmonument
maakt deel uit van het Markiezaats-
meer. Dit vormt samen met de aan
grenzende Oosterschelde
een sa-
Beeld uit vaders tijd.
menhangend geheel en heeft een
hoge natuurwetenschappelijke
waarde.
Ook na de sluiting van de Markie-
zaatskade ten behoeve van de Schel-
de-Rijnverbinding zal het Markie-
zaatsmeer van groot belang zijn om
zijn natuurwetenschappelijke bete
kenis en uit een oogpunt van na
tuurschoon.
Als gevolg van de afsluiting zullen de
waarden van het "Markiezaatsmeer-
Zuid" worden bedreigd door bij
voorbeeld ontginning van de dan
droogvallende gronden en de in
vloed van de rekreatie. Bescherming
van deze waarden door middel van
het publiekrechtelijk instrument van
de Natuurbeschermingswet wordt
derhalve urgent geacht. Om die re
den is bij dezelfde beschikking be
sloten. dat de rechtsgevolgen die de
wet aan de aanwijzing als beschermd
natuurmonument verbindt, terstond
in werking treden. Dit houdt onder
meer in dat het thans reeds is verbo
den om zonder een vergunning op
grond van de Natuurbeschermings
wet handelingen te verrichten die de
in de beschikking omschreven we
zenlijke kenmerken van het gebied
kunnen aantasten.
De mogelijke aanwijzing als staats-
natuurmonument van de staatsei
gendommen in het Markiezaatsmeer
is eveneens in voorbereiding. Over
de bescherming van de terreinen en
wateren die liggen binnen de door de
gemeente Bergen op Zoom geplande
stadslokatie vindt overleg plaats met
die gemeente.
5