w e zijn bij het gewas aardappelen
dit jaar op veel percelen gekonfron-
teerd met allerlei problemen. Te be
ginnen al bij het klaarmaken van een
goed pootbed en bij het poten met de
rugopbouw. In de loop van het
groeiseizoen kwamen daarbij het
optreden van phytophthora, plaatse
lijk zwartbenigheid en stengelnatrot
en soms rhizoctonia en tenslotte nog
een late luisexplosie. Door dit com
plex van oorzaken is de situatie lang
niet overal ideaal te noemen en tij
dens en kort na het rooien zijn de
knollen extra gevoelig.
B,
D e eerste suikerbieten zullen ver
moedelijk in de tweede helft van
september afgeleverd worden. Per
celen waar de groei niet optimaal
meer is komen het eerst in aanmer
king om te rooien. Vroeg rooien kan
ook van invloed zijn op het eventueel
nog zaaien van een volggewas, zoals
bijvoorbeeld Engels raaigras of win
tertarwe. Gezonde gewassen kunnen
nog veel in gewicht toenemen maar
denk erom dat regelmatig gerooid en
geleverd wordt. Rooien in een erg
laat stadium geeft vaak extra kosten
en rooi verliezen, meer slijtage van de
rooimachines en niet te vergeten on
nodig struktuurbedref van de grond.
D e maand september is altijd een erg drukke periode op het akkerbouwbedrijf. Aardap
pelen, uien en bonen moeten worden geoogst, terwijl de kans bestaat dat de graan- en/of
stro-oogst nog niet geheel zal zijn geborgen. Ook wordt weer een begin gemaakt met de
suikerbietenoogst. Stoppelbewerkingen moeten worden uitgevoerd. De inzaai van Engels
raaigras in open land kan beginnen. Verder moeten reeds voorbereidingen getroffen
worden voor de inzaai van wintertarwe, oogst 1982. Bovendien is deze maand veelal de
meest geschikte tijd voor het uitvoeren van een najaarsbemesting met bijvoorbeeld kali-
zout 60% of van een grondontsmetting.
Akkerbouw
Aardappelen
Risico
Bewaring
Kwaliteit
Uien
Suikerbieten
CONSULENTSCHAP
VOOR DE
AKKERBOUW
EN DE
RUNDVEEHOUDERIJ
TE GOES
De bedrijfsvoorlichters,
ing. J. H. Zwart
ing. R. van der Meer
ing. M. Westhuis.
H et tijdstip van doodspuiten wordt
de laatste jaren vrijwel geheel afhan
kelijk gesteld van het tijdstip waarop
men denkt te gaan rooien. Dat men
rekening moest houden met een kno
laantasting door phytophthora kwam
zelden meer voor. Toch is het goed dit
jaar wel rekening te houden met die
mogelijkheid. Om knolziek te voor
komen of te verminderen moet men
het gewas doodspuiten wanneer 20%
van de planten zijn aangetast door
phytophthora, ook al zijn er per plant
maar enkele zieke blaadjes aanwezig.
En... de eerste meldingen zijn al bin
nengekomen.
Controleer daarom uw gewas! Let er
daarbij op dat de meeste aantasting
momenteel te. vinden is onderin het
gewas. Regenval maar ook dauw
nachten gevolgd door een dag met
weinig of geen zon hebben de laatste
weken de kans op uitbreiding ver
hoogd, vooral ook omdat de mini
mumtemperatuur daarbij boven de
10 *C bleef. Voor meer gegevens over
het doodspuiten van aardappelen
met het oog op de aardappelziekte
mogen wij verwijzen naar een twee
tal artikelen van ir. M. de Boer
(CAD-plantenziekten). Hierbij
wordt o.a. ook gewezen op het risico
van naveleindrot.
►ij een wat late(re) beëindiging
van de graanoogst bespeuren we een
neiging om het doodspuiten van de
aardappelen op te laten schuiven.
Dit jaar hebben de aardappelen het
over het geheel vroeg laten zitten,
zodat het doodspuiten met minder
moeite en kosten gepaard zal gaan.
Het doodspuiten dient tijdig plaats te
vinden anders wordt het risico van
laat rooien steeds groter. Tussen
doodspuiten en rooien moet mini
maal twee weken ruimte genomen
worden. Met het oog op ontvellingen
moeten de .knollen op het moment
van rooien goed afgehard zijn. Zorg
er voor dat er zowel bij het rooien als
bij het transport zo weinig mogelijk
beschadiging optreedt. Men kan dit
bereiken door o.a. met de volgende
faktoren rekening te houden:
De rooi- en opvoerketting mag
niet snel draaien. De snelheid van
de ketting moet in overeenstem
ming zijn met de rijsnelheid.
Tracht zo lang mogelijk grond op
de opvoerketting te houden.
De opvoerketting zo weinig mo
gelijk laten schudden. -
De maat van de zeefketting af
stemmen op de grondomstandig-
heden.
gelen die genomen moeten worden
om de aardappelen zo weinig moge
lijk te beschadigen. Het zal dit jaar
niet overal even gemakkelijk zijn.
Denk hierbij maar eens aan de
plaatselijk aanwezige kleine smalle
ruggen (en dus brede geulen vanwe
ge afspoeling), diepe en brede sporen
van de spuitmachine en ook aan de
minder goede struktuur van de grond
in de ruggen. In alle opzichten zullen
we niets moeten nalaten om een zo
goed mogelijk kwaliteitsprodukt te
oogsten. Voor het behoud van een
goede afzet op zowel de binnen
landse als de buitenlandse markt en
naar de aardappelverwerkende in
dustrie kunnen alleen aardappelen
van uitstekende kwaliteit worden
aangeboden.
Zo kan bewaring van knollen, aan
getast door phytophthora, natrot,
e.d. problemen veroorzaken. Kon-
troleer uw produkt tijdens de oogst en
de eerste weken van de bewaring dit
jaar extra goed. Aan de situatie aan
gepaste maatregelen zijn vooral kort
De hoogste voederwaarde per ha wordt behaald als de korrel van de snijmaïs hard-deegrijp is.
Indien mogelijk niet rooien als
droge, scherpe kluiten voorko
men.
Valhoogte niet groter dan 40 cm
aanhouden.
Stortbak en transportbanden niet
steeds leegdraaien.
Gebruik passende spoor- en
bandbreedte (max. 25 cm) ter
voorkoming van beschadiging
van de ruggen en knollen.
E r zijn nog wel een aantal maatre-
na de oogst erg belangrijk. Partijen
aardappelen waar zieke knollen in
voorkomen, dienen direkt goed
drooggeblazen te worden zelfs ten
koste van wat vochtverlies. Gezonde
partijen zo weinig mogelijk ventile
ren gedurende de "heelperiode"
want een ware regel is dat vochtver
lies is gewichtsverlies en vaak ook
kwaliteitsverlies. Bewaarplaatstem-
peratuur van ca. 15 8C met een rela
tieve luchtvochtigheid van 90-100.
Enige ventilatie is toch nodig voor
het uitwendig drogen van het pro-
Voorzichtigheid bij het transport is zowel uit verkeerstyechnisch oogpunt als
uit het oogpunt van de zorg voor het produkt geboden.
niet en verdienen daarom de voor
keur.
O ok bij dit produkt is de behan
deling bij oogst en transport van
groot belang voor het behoud van
goede kwaliteit. Zoveel als mogelijk
dient bolbeschadiging bij het rooien
en verwerken voorkomen te worden.
Een produkt met slechte huidvast
heid is niet geschikt voor langdurige
bewaring. Bij de traditionele oogst-
wijze duurt de velddroogperiode
doorgaans 2-3 weken. Ongunstig
weer kan dan vrij veel kwaliteitsach
teruitgang veroorzaken, waarbij
kleurverlies en kale uien het meest
opvallend zijn. Mede door deze om
standigheden is er een toenemende
belangstelling voor een methode van
oogsten zonder velddroogperiode, de
zogenaamde één fase-oogst. Alleen
regelmatig afrijpende gewassen zon
der dikhalzen komen hiervoor in
aanmerking. Loofklappen/maaien,
10-12 cm boven de bol, als 75% van
het (gestreken) loof afgestorven is.
De- ventilator moet voldoende capa
citeit bezitten en de beschikbare
luchtverhitter moet de buitenlucht
10 ®C kunnen opwarmen. De
temperatuur van de drooglucht mag
maximaal 25 "C bedragen. Voor
meer uitgebreide gegevens mag
worden gewezen op Nieuwsbrief no.
4, augustus 1981 van de S.N.Ui.F.
Voorkom bij het inbrengen in de be-
waarruimte vorming van stortkegels
omdat daardoor de ventilatie onvol
doende is. Veel ventileren is nodig.
Wanneer de halzen niet meer rollen
tussen duim en wijsvinger zijn de
uien voldoende droog.
Na het inbrengen van de uien en het
beëindigen van de droogperiode met
opgewarmde lucht moet nog min
stens 2 a 3 weken kontinu met bui
tenlucht worden geventileerd. Daar
na wordt met het verlagen van de
temperatuur een aanvang gemaakt
en hiertoe moet steeds geventileerd
worden als de temperatuur van de
buitenlucht 2 °C lager is dan de tem
peratuur in de bewaarplaats. De
meest gunstige bewaartemperatuur
voor uien ligt bij 0 °C.
De bietenoogstmachines dienen
goed afgesteld te zijn om kop- en
grondtarra niet te hoog te doen op
lopen. Dit laatste geeft problemen op
de fabriek en een financiële afstraf-
Pas op dat bij het lossen van aardap
pelen de val niet te hoog is. Ook
daardoor kan veel schade aan het
produkt worden voorkomen.
dukt. Het ventileren heeft de vol
gende funkties:
1Drogen van natte aardappelen.
2. Afvoer van warmte.
3. Afvoer van gevormd koolzuur.
4.Toevoer van zuurstof.
5. Verspreiding van toegepaste
kiemremmingsmiddelen.
6. Afvoer van overtollig vocht.
De storthoogte mag niet hoger zijn
dan maximaal 4 m. ter voorkoming
van drukplekken. Toevoeging van een
poedervormig kiemremmingsmiddel
gelijktijdig bij het inbrengen van het
produkt in de bewaarplaats is moge
lijk, maar hierbij treedt nogal eens
huidirritatie op. Dit is een schoon
heidsgebrek met grotere schilverlie-
zen, hetgeen bezwaren geeft bij de
handel, zowel ten aanzien van de
konsumptie als bij de verwerkende
industrie. Ook blijft het poeder
zichtbaar op de knol. Vloeibare mid
delen hebben genoemde bezwaren
10