De bewaring van konsumptieaardappelen
Voorkom beschadiging
Het vullen van de
bewaarplaats
Regelmatige storthoogte
Gerooide natgeregende
aardappelen
Slechte partijen
De droogperiode
De heelperiode
De koeling
De bewaartemperatuur
Gewichtsverliezen
De bewaarperiode
Kondensatie in de
bewaarplaats
J.H. van Nieuwenhuizen
Het tegengaan van
kondensatie
De regeling van de
ventilatoren
Tijdens de bewaring van aardap
pelen moeten de verliezen aan
kwaliteit en gewicht zoveel moge
lijk worden beperkt. Hoe langer
de bewaarperiode, des te zwaarder
zijn de eisen die aan de bewaring
worden gesteld.
Tijdens het rooien, het transport en
het vullen van de bewaarplaats wor
den veel aardappelen beschadigd.
Een goed gebouwde bewaarplaats
met meet- en regelapparatuur kan
hieraan niets meer veranderen. Zorg
daarom o.a. voor een goede afstel
ling van de rooimachine en beperk
de valhoogte tot maximaal 40 cm.
Ook al is de bewaarplaats voorzien
van een goed beluchtingssysteem,
aan het vullen van de bewaarplaats
moet de nodige aandacht worden
besteed. Voorkom stortkegels. Mits
regelmatig verdeeld is een hoeveel
heid van 10 a 15% grond tussen ge
zonde aardappelen geen bezwaar.
Voor een regelmatige verdeling moet
de boxenvuller op tijd worden ver
plaatst. Zelfzwenkende boxenvullers
bevorderen duidelijk een regelmati
ge vulling van de cel maar bij grote
bewaarplaatsen kunnen ze slecht
werk leveren wanneer ze te lang op
dezelfde plaats blijven staan. Het
ontstaan van stortkegels wordt dan in
de hand gewerkt, waardoor de ven
tilatie wordt verstoord.
Voor een goede luchtverdeling moet
de storthoogte van een partij aard
appelen overal hetzelfde zijn. Het
"egaliseren" van de partij moet di
rekt na het vullen gebeuren en niet
nè het droogproces. De storthoogte
mag maximaal 4 meter zijn. Bij gro
tere storthoogten neemt de kans op
drukplekken toe.
Aardappelen die na het rooien nat
geregend zijn mogen niet bij andere
partijen worden opgeslagen. Deze
zijn namelijk niet of zeer moeilijk
houdbaar. Zij gaan spoedig tot rot
ting over. Zet deze partijen liever di-
rekt af.
Partijen aardappelen met moederk
nollen, waterzakken en door phytop-
hthora aangetaste knollen moeten
direkt na het binnenbrengen veel
worden geventileerd. Beperk de
storthoogte tot max. 3 meter en be
waar deze partijen niet te lang.
Na het vullen van de bewaarplaats
worden de aardappelen droog ge
blazen. Droge en gezonde aardap
pelen met niet teveel grond behoe
ven niet te worden gedroogd. Wel de
temperatuur goed volgen, omdat
vers gerooide aardappelen snel in
temperatuur kunnen stijgen. Natte
en zieke partijen moeten direkt wor
den gedroogd. Zodra de grond aan
de aardappelen bovenin de cel op 30
k 40 cm diepte overal winddroog
aanvoelt, wordt het drogen gestopt.
Ventileer alleen met lucht die een
drogend effekt heeft, d.w.z. lucht met
een lage luchtvochtigheid. Vaak is
dat overdag het geval, maar zo nodig
wordt dag en nacht geventileerd.
Ventileren met lucht die warmer is
dan de aardappelen geeft kondensa-
tie. Alleen door te blijven ventileren
zal deze langzaam verdwijnen, maar
dit geeft wel gewichtsverliezen.
Het drogingsproces van natte en zeer
natte partijen kan men versnellen
door de buitenlucht kunstmatig op te
warmen. Maar deze methode mag
alleen in extreme omstandigheden
Probeer bij het rooien en het vullen van de bewaarplaats voorzichtig te werken.
worden toegepast. De temperatuur
mag niet hoger zijn dan 15 gr.C. in
verband met uitbreiding van ziekten.
Ook de kiemrust van de aardappelen
kan verstoord worden. Zorg ervoor
dat tijdens het drogen de tempera
tuur van het produkt niet teveel
uiteenloopt.
Is de partij droog dan treedt de heel
periode in. Deze periode heeft tot
doel de heling en de verkurking van
de wonden te bevorderen. De heling
verloopt snel bij een hoge lucht
vochtigheid (meer dan 90%) en een
temperatuur van ongeveer 15 gr.C.
Deze periode duurt in de regel 2 we
ken. Veel ventileren is ongewenst.
Men moet alleen af en toe even ven
tileren voor luchtverversing of als de
temperatuur te hoog oploopt. Venti
leer echter niet met lucht die warmer
is dan de aardappelen, want dit geeft
kondensatie.
Na de heelperiode moet de tempe
ratuur van de aardappelen zo spoe
dig mogelijk maar heel geleidelijk
naar beneden tot de gewenste be-
waartemperatuur. Om de vereiste
temperatuur te bereiken maakt men
gebruik van koude buitenlucht. Deze
lucht moet minstens 2 gr.C. lager zijn
dan de temperatuur van de aardap
pelen. Mede door een goede ventila-
torkapaciteit en een gering aantal
draai-uren, zijn de gewichtsverliezen
zoveel mogelijk te beperken. Goede
resultaten worden meestal verkregen
door in de vroege morgenuren of 's
nachts te ventileren. Grote tempera
tuurschommelingen moeten worden
voorkomen. Het ventileren met grote
temperatuurverschillen wordt ontra
den omdat dit extra gewichtsverlie
zen tot gevolg heeft. De aardappelen
bestemd voor de industrie moeten
een aangepaste bewaartemperatuur
hebben. Deze wordt doorgaans door
de afnemer bepaald.
De gewenste bewaartemperatuur is
afhankelijk van de bestemming van
de aardappelen. Na het droogblazen
en de heelperiode moet men streven
naar de volgende bewaartemperatu-
ren:
konsumptieaardappelen 4 - 6 gr.C.
chipsaardappelen 7-12 gr.C.
aardappelen voor de frites-
en droogindustrie 5 - 8 gr.C.
In de eerste maand van bewaring
moet men bij konsumptieaardappe
len rekenen op een gewichtsverlies
van 1-3% en daarna (temperaturen
4-8 gr.C.) op ca. 0,5% voor elke vol
gende maand. Als kieming optreedt
of temperaturen rond de 10 gr.C.
aangehouden worden, moet op
0,75-1% verlies per maand gerekend
worden.
Als de juiste bewaartemperatuur is
bereikt breekt de bewaarperiode aan.
De temperatuur moet nu konstant
blijven om de aardappelen in hun
kiemrust te houden. De aardappel is
een levend produkt die warmte en
vocht produceert. Daarom is het
noodzakelijk regelmatig te ventileren
en zo de ontwikkelde warmte af te
voeren. De ventilatie-uren moeten tot
een minimum beperkt worden om ex
tra gewichtsverlies te voorkomen.
Men zal zoveel mogelijk gebruik
voor dat de luiken niet op tijd wor
den gesloten. Er bestaan goede mo
gelijkheden deze mechanisch te re
gelen. Indien mogelijk ventileren bij
mist en regenachtig weer en bij ge
lijkmatige lage temperaturen. Venti
leren bij helder, zonnig weer en lage
relatieve luchtvochtigheid geeft veel
gewichtsverliezen. Per dag loopt de
temperatuur in de cel ca. 0,25 gr.C.
op, afhankelijk van de isolatie en de
buitentemperatuur. Dit betekent dat
wanneer de temperatuur tot 4 gr.C. is
gedaald, het ongeveer 8 dagen zal
duren eer een temperatuur van 6
gr.C. is bereikt. Wanneer enkele da
gen niet wordt geventileerd, is dui
delijk waarneembaar dat de tempe
ratuur bovenin de partij hoger is dan
onderin. Bij vorstperioden kan het
nodig zijn om intern te ventileren.
De luchtaanvoer- en de luchtafvoeropeningen tijdig sluiten.
moeten maken van lucht, die niet
meer dan 2 gr.C. kouder is dan de
bewaartemperatuur.
Gedurende de stilstand van de ven
tilator bereikt de lucht rond de aard
appelen heel snel de temperatuur
van de de aardappelen en de relatie
ve luchtvochtigheid die overeenkomt
met het evenwichtsvochtgehalte van
de aardappelen. Dit voorkomt ver
der gewichtsverlies. Na het ventile
ren moeten de luchtaan- en afvoero-
peningen en deuren goed worden
afgesloten. Dit voorkomt dat het
produkt na het afkoelen door hogere
buitentemperaturen weer wordt op
gewarmd. Dit zou extra ventileren
betekenen en daardoor meer ge
wichtsverliezen tot gevolg hebben. In
de praktijk komt het nog veelvuldig
De bewaartemperaturen dagelijks
kontroleren.
Kondensatie wordt veroorzaakt
doordat lucht tegen koudere opper
vlakten afkoelt. Kondensatie treedt
op tegen wand-, dak- en deurkon-
strukties, in isolatiematerialen en bij
losgestorte produkten zoals aardap
pelen en uien op 30 a 50 cm gemeten
vanaf de bovenzijde.
Naarmate de luchtvochtigheid hoger
is, zal de kondensatie vlugger optre
den. Veel bewaarplaatsen zijn niet
goed gesloten en of niet voldoende
geïsoleerd. Het gevolg is, dat de
temperatuur in de bewaarplaats vlug
KONSULENTSCHAP VOOR
DE AKKERBOUW EN DE
RUNDVEEHOUDERIJ TE
GOES
De specialist boerderijbouw,
wordt beïnvloed door de tempera
tuurverschillen van de buitenlucht.
Kondensatie zien we soms direkt na
het binnenbrengen van de aardap
pelen in de bewaarplaats. Vers ge
rooide aardappelen produceren na
melijk de eerste weken veel vocht en
warmte, zodat bij koude nachten de
lucht boven het produkt afkoelt en
veel kondensatie optreedt. Konden
satie wordt ook veroorzaakt bij het
opwarmen van aardappelen en wan
neer met buitenlucht wordt geventi
leerd die warmer is dan de tempera
tuur van de aardappelen.
Ook het bewaren bij hogere tempe
raturen geeft meer kondensatie,
evenals in grote bewaarplaatsen met
dakisolatie en in bewaarplaatsen die
maar gedeeltelijk zijn gevuld.
Kondensatie in bewaarplaatsen kan
door geregeld intern te ventileren
zoveel mogelijk worden voorkomen.
Het aantal uren intern ventileren is
afhankelijk van de grootte van de
temperatuurverschillen in de be
waarplaats. Door intern te ventileren
wordt het vocht niet afgevoerd maar
verplaatst. Sterke kondensatie wordt
bestreden door de ruimte boven de
aardappelen te ventileren (met dro
gende lucht). Dit is mogelijk door
natuurlijke trek bij geopende luch
tafvoeropeningen in de eindgevels,
mits dit geen te grote temperatuur
verschillen veroorzaakt!
Een goede oplossing is het aanbren
gen van een afzuigventilator in één
van de gevels en zo nodig enkele ke
ren per dag te ventileren. Een af
zuigventilator betekent niet dat de
luchtafvoeropening kan vervallen.
Het ventileren met een afzuigventi
lator kan met schakelkontakten en
schakelklok worden geregeld.
Handbediening met een minimum
thermostaat
Bij deze zogenaamde handregeling
moet het in- en uitschakelen van de
ventilatoren zowel aan het begin als
'op het einde van elke ventilatiepe-
riode met de hand geschieden. Op
deze wijze is het niet mogelijk van
alle geschikte ventilatie-uren gebruik
te maken, zodat bij het bewaren van
aardappelen en uien veel fouten
worden gemaakt.
Minimum en maximum thermostaat
(half-automatisch)
Hierbij wordt de maximum ther
mostaat meestal 2 gr. C. lager gesteld
dan de temperatuur van de aardap
pelen. Zodra de buitentemperatuur
beneden de ingestelde temperatuur
daalt, worden de ventilatoren inge
schakeld. Ze worden weer uitge
schakeld zodra de buitentempera
tuur boven de ingestelde waarde
komt. De aanwezigheid van de max
imum thermostaat houdt niet in dat
de minimum thermostaat kan wor
den gemist. De laatste is immers no
dig voor het uitschakelen bij te lage
buitentemperaturen (vorst).
Hoe lager men de maximum ther
mostaat t.o.v. de aardappeltempera-
tuur instelt, des te langer duurt het
eer de buitenlucht deze temperatuur
bereikt en des te korter is de ventila-
tieperiode.
De minimum thermostaat kan men
afhankelijk van de gewenste be
waartemperatuur bijvoorbeeld af
stellen op 5 a 6 gr.C. De weerberich
ten geven aan welke temperaturen
worden verwacht.
Vervolg op pag. 11
9