Opnieuw verslechtering inkomenspositie van de landbouw H et Landbouw-economisch bericht 1981 van het LEI is kortgeleden verschenen. Een omvangrijk, 176 pagina's tellend verslag boordevol gegevens, waaronder uiteraard veel cijfers en grafieken. Hoge rente brengt voor velen grote problemen Voorsprong neemt af Beloning gaat achteruit Problemen door hoge rente G ewoontegetrouw kwam de fruit teelt in 1979/80 weer extra slecht voor de dag met een negatief onder nemersoverschot van 60.000,— en een negatieve arbeidsopbrengst van 15.200,— Dat overtreft alles. Ge lukkig zal 1980/81 minder slecht uitvallen en wellicht zal 1981/82 een verder herstel te zien geven, althans gemiddeld. Wie weinig fruit heeft wordt daar echter niet beter van. Minder bedrijven - meer produktie H et aantal land- en tuinbouwbe drijven daalde de laatste 5 jaar ge middeld 2,2% per jaar. Het aantal vaste arbeidskrachten nam af met 2% per jaar; in 1980 was het nog 260.000. Op de glasbedrijven was sprake van uitbreiding van het aantal arbeids plaatsen. De positie van de Nederlandse landbouw in de EG Intensieve veehouderij D roevig was het gesteld bij de in tensieve veehouderij. Men raamt een daling van het gemiddelde inkomen met 14.000,— wat een arbeidsop brengst betekent van 10.000,— De kleine bedrijven komen zelfs uit op -ƒ 2000,- Glastuinbouw: 435.000,— geleend geld per bedrijf Fruitteelt: herstel na dieptepunt? Akkerbouw V olgens de ramingen van het LEI komt het gemiddelde ondernemer sinkomen in 1980/81 voor de grote akkerboubedrijven o.a. in de IJssel- meerpolders 4.600 hoger uit dan het voorgaande jaar; daarmee wordt het 47.000,Op de kleine akkerbouw bedrijven ging men vooruit van 14.000,naar 16.000,— Het wet telijke minimuminkomen wordt daarmee nog niet gehaald. In het al gemeen waren de kilogram op brengsten aanzienlijk beter dan in 1979/80, vooral wat betreft con sumptieaardappelen, zuikerbieten en granen. De prijzen van vooral aardappelen 16%) en uien 45%) lagen ook hoger. De gemiddel de prijsstijging voor de produktie- middelen bleef beperkt tot 5 lA%, al kwamen kunstmest en energie hier flink boven uit. Melkveehouderij Opwekkende kost kan het niet worden genoemd. Het ver slag heeft een ietwat sombere ondertoon. En dat is geen wonder want dooreengenomen is de financiële positie van boer en tuinder in 1980 verder verslechterd. Het gaat er op lijken dat de achteruitgang structureel is. In elk geval ging het totale gezinsinkomen er weer 6000,— per bedrijf gemiddeld op achteruit. Wel waren er flinke verschillen per bedrijfstak. De inten sieve veehouderij kreeg (behalve wat de legkippen betreft) het extra zwaar te verduren, evenals de teelt van snijbloe men onder glas. Ook de kleine gemengde bedrijven zaten in de hoek waar de slagen vallen; het saldo was zelfs negatief. Daarentegen was er verbetering in de akkerbouwsector en in mindere mate ook bij de weidebedrijven. voeder relatief sterk van kon profi teren, speelde hierbij een rol. (In middels is dat voordeel verdwenen door de thans veel duurdere dollar). Als alles naar wens gaat krijgt de agrariër een reeële vergoeding voor zijn arbeid en die van zijn gezinsle den plus een rentevergoeding voor het geïnvesteerde eigen vermogen. Het LEI noemt dat de belonings aanspraak. Welnu, in het verslagjaar bedroeg de werkelijke beloning ge middeld 57% van de berekende be loningsaanspraken tegenover het jaar tevoren nog 61%. Het gat tussen de 100% werd dus aanzienlijk ver groot. Bij de presentatie van het rapport toonde LEI directeur prof. De er zich niet zonder zorgen voor de toekomst. Het lagere inkomen leidt tot minder besparingen en meer vreemd ver mogen. Dit laatste gepaard aan de zeer hoge rentestand brengt het ge vaar met zich mee dat we in een neerwaartse spiraal komen. Er is de laatste jaren in diverse sec toren van land- en tuinbouw zeer veel geïnvesteerd. Bij de glastuin bouw kón men zelfs van een explosie spreken. Op zich een gezonde zaak, want b.v. orzieningen ter besparing van energie zijn al vlug verantwoord met de snel stijgende gasprijzen. Maar nu b.v. in de bloementeelt het prijspeil tegenvalt komen er op me nig bedrijf problemen met de beta ling van rente en aflossing. En van zelfsprekend zijn het vooral de jon geren die meestal over minder eigen vermogen beschikken dan het ge middelde, het eerst in de knel. Het dreigt soms een wurggreep te wor den. Rood staan bij de bank kost thans ca 15% rente. Dat is moordend voor degene die fors heeft geleend. Prof. De Veer merkte terecht nog op dat bij duidelijk te lage prijzen de grote, meest efficiënte bedrijven het extra moeilijk krijgen, omdat verlie zen hierbij het hoogst kunnen oplo pen. Het kleine bedrijf met veel ge- zinsarbeid houdt het onder zeer on gunstige omstandigheden vaak nog het langste vol. wel van ca. 7,5% in 1968 tot bijna 9% in 1978, waarbij zich overigens de laatste paar jaar enige teruggang voordeed. Een relatief sterke vergro ting van het marktaandeel vond o.a. plaats bij aardappelen (van 12,2% in 1970 tot 16,5% in 1978), melk (8,6 resp,. 10,4%) en varkensvlees (8,7% en 12,9%). De sterke produktieuitbreiding ging gepaard met een toename van het verbruik van non-factorinputs (dat zijn de kosten van grondstoffen en diensten van andere sectoren die bij de produktie zijn verbruikt) en met een naar verhouding trage vermin dering van het aantal arbeidskrach ten. Ten aanzien van de stijging'van de arbeidsproduktiviteit lag de Ne derlandse landbouw dan ook niet veel boven het EG-gemiddelde. Nu was in dit opzicht de uitgangssituatie gunstig: de produktie per arbeids kracht is in Nederland nog steeds het hoogst. Met betrekking tot het verloop van prijzen en inkomens is het beeld wat genuanceerd. Opvallend is de rela tief sterke daling van de reële op- brengstprijzen in Nederland. Deze reële prijsdaling werd echter zodanig gecompenseerd door een daling van de prijzen van de nonfactorinputs, dat de prijsverhouding tussen agra rische produkten en non-factorin puts nauwelijks sterker verslechterde dan gemiddeld in de EG. De koers daling van de dollar, waar Neder land vanwege het grote aandeel van niet onder het EG-invoerregime val lende graansubstituten in het vee- LJe agrarische inkomens in Neder land zijn in absolute zin nog steeds de hoogste van de EG, maar de voorsprong is afgenomen, en de achterstand ten opzichte van andere bevolkingsgroepen, hoewel nog steeds relatief beperkt, is toegeno men. De reële toegevoegde waarde per hoofd van de agrarische be roepsbevolking blijkt in Nederland dan ook het minst te zijn gestegen, overigens met een zeer gering ver schil met West-Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Als oorzaken c.q. begunstigende factoren van het expansieve en dy namische karakter van de Neder landse landen tuinbouw, kan o.m. gewezen worden op: de gunstige geografische ligging, het door on derzoek, onderwijs en voorlichting bevorderde vakmanschap van de boeren en tuinders en de vrij gunsti ge structuur van afzetapparaat en verwerkende en toeleverende indus trie. Sommige begunstigende facto ren - zoals de mogelijkheid om rela tief goedkoop veevoeder en goedko pe energie aan te en, de stevige on dersteuning van de melkprijs in het kader van het EG-zuivel. beleid en de groei van de vraag naar met name de produkten van glastuinbouw en intensieve veehouderij - zullen in de toekomst naar het zich laat aanzien in mindere mate voor "rugwind" zorgen dan in het recente verleden. Het versterken c.q. handhaven van de huidige positie van de Neder landse land- en tuinbouw zal dan ook niet zonder moeite gaan. Tegelijk met de afname van het aantal bedrijven groeit de produktie. Per bedrijf is daarbij veel verschil. In De intensieve veehouderij moest een forse inkomensdaling verwerken. toename van slechts 1 Zi%, doch in 1980/81 werd een groei van 2 xh% bereikt. Het resultaat van stijgende kosten en wat hogere melkprijs is dat er het laatste jaar toch sprake was van een kleine inkomensverbetering. Bij de glastuinbouw is de laatste ja ren de rentabiliteit van de groente teelt flink verbeterd en van de bloe menteelt flink afgenomen. De om schakeling van groente naar bloe men is dan ook tot stilstand gekomen en hier en daar gaat het al ïn omge keerde richting. Voor besparing op de gasrekening moeten veel dure in vesteringen worden gedaan. Van oudsher is het percentage eigen ver mogen in de glastuinbouw altijd la ger geweest dan in de meeste andere sectoren van land- en tuinbouw. Met de hoge rente is dat nu een knelpunt op sommige bedrijven. Per 31 december 1979 was per glas- bedrijf 980.000,— geïnvesteerd. Nu zit men dus ruim boven het mil joen. Het percentage eigen vermogen speelt dan een hoofdrol; het vreemd vermogen bedroeg eveneens per eind 1979 gemiddeld 435.000,- per bedrijf. Bij een rente van 12-13% een zware belasting! Een vergelijking van de ontwikke ling van de Nederlandse landbouw met die van de andere 8 EG-landen over de periode 1968-1978 laat in de eerste plaats zien dat in ons land de agrarische produktie veel sterker is toegenomen. De relatief sterke groei leidde tot een vergroting van het Nederlandse produktieaandeel en Dankzij vooral betere uitkomsten met aardappels en uien was er bij de akkerbouw enig herstel. de legpluimveesector houdt 6% van de bedrijven nu meer dan de helft van de kippen! In 1979/80 was er een produktie-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1981 | | pagina 9