Brabantse zeuge
nhouderij
in de lift
Ontwatering van invloed op
arbeidsopbrengst melkveebedrijf
I n 1980 produceerden de Brabantse zeugenhouders gezamenlijk voor
een opbrengstwaarde aan biggen van rond 540 miljoen gulden. Dit
gigantische bedrag wordt grotendeels bepaald door de totale biggen-
produktie in deze provincie en de opbrengstprijs van de verkochte
biggen.
Stof, ellende voor menig
varkenshouder
N aast de positieve ontwikkeling
die uit voorgaande cijfers blijkt,
moet toch worden opgemerkt dat
Brabant in vergelijking met andere
provincies zeker geen vooraanstaan
de plaats inneemt.
S prekend over een rendabele zeu
genhouderij zijn er binnen bedrijfs
verband legio mogelijkheden te noe
men die kunnen leiden tot verbete
ring van resultaten. Deze verbetering
zal altijd moeten uitmonden in een
groter aantal gezonde biggen per
zeug die tegen een zo laag mogelijke
kostprijs aan de mesterij kunnen
worden afgezet.
Rendement kan nog beter
Brabantse resultaten
Landelijke vergelijking
Mogelijkheden tot
verbetering
Konsulentschap v.d. Varkens-
en Pluimveehouderij Tilburg,
ing. J.J. Jansen
De vraag mag gesteld worden of uit deze bedrijfstak als geheel, maar
ook voor iedere zeugenhouder afzonderlijk het maximale rendement
wordt gehaald. Vergelijkbare cijfers tonen aan dat dit - ondanks de
behaalde verbeteringen - nog niet het geval is.
U it gegevens van de deeladminis-
traties zoals die worden verwerkt
door het Konsulentschap voor de
Varkens- en Pluimveehouderij blijkt
dat de afgelopen jaren de technische
resultaten in de zeugenhouderij dui
delijk zijn verbeterd.
Onderstaande tabel laat dit zien.
In deze periode van 5 jaar verbeterde
het aantal grootgebrachte biggen per
zeug per jaar met 1,7. Bij een gemid
delde opbrengstprijs van de biggen
van 115,— aan deze periode, be
tekent dit een meeropbrengst van
bijna 200,— per zeug.
De verbetering is vooral veroorzaakt
Tabel I Biggenproduktie per zeug in N.Brabant over de laatste 5 jaar
(C.V.P. Tilburg)
1976
1977
1978
1979
198O
Worpen per zeug per jaar
1,81
1,86
1,89
1,93
1,99
grootgebrbiggen per worp
8,30
8,34
8,28
0
-3"
co
8,40
grootgebr.biggen per zeug/p.jr.
15,0
15,50
15,69
16,20
16,73
Menige varkenshouder kent die mo
menten wel waarop hij de stal be
zem schoon wil maken. Het stof vliegt
rond en de hoestbui kan beginnen. J
Met het verlaten van de stal is dat
nog niet voorbij, het kan nog uren
duren voor alles weer normaal is.
In Engeland is tegen deze narigheid
een helm ontwikkeld. Deze helm,
met een gewicht van ongeveer 850
gram, heeft een luchtfilter met dit
hoog filtrerend vermogen. Een ven-
tilatortje zuigt de lucht van achteren
aan en blaast deze door het filter
achter het vizier van de helm. Daar
ontstaat een lichte overdruk waar
door toetreding van stof langs andere
wegen uitgesloten is. Het motortje
van de ventilator wordt aangedreven
door een 5.5 V accu (oplaadbaar en
draagbaar) met een gebruiksduur
van minimaal 8 uur.
Het opladen neemt daarna ongeveer
14 uur in beslag. De helm zelf is ook
als veiligheidshelm te gebruiken
want hij voldoet op alle punten aan
de veiligheidsnormen. Voor brildra
gers levert de helm geen enkele be
lemmering op. Terwijl ondanks de
dicht bij de oren geplaatste ventila
tormotor ook het geluidskontakt met
de omgeving niet wordt verstoord.
De prijs tussen de 750,— en
800,— Leverancier Koudijs Ge
neral Trading, Woudenberg, tel.
03498-1719.
Exportbeleid gevogelte in
diskussie
De voortdurende daling van de ex
port van geslacht gevogelte naar
Duitsland en de sterk schommelende
exporten naar derde landen heeft het
Bedrijfschap Pluimveehandel en
-industrie aanleiding gegeven zich
tot het Produktschap voor Pluimvee
en Eieren te wenden. Het Bedrijf
schap meent dat door een te geringe
samenwerking van de slachterijen
niet alle mogelijke kansen tot ver
groting van de export benut zijn. Als
illustratie daarvan maakt het Be
drijfschap melding van een klacht
van de Duits-Nederlandse Kamer
van Koophandel in Düsseldorf, dat
Duitse handelaren, die aanzienlijke
hoeveelheden pluimvee in Neder
land wilden laten slachten, voor de
afzet elders, zelfs geen antwoord
kregen van het Nederlandse be
drijfsleven.
In de onlangs verschenen Bedrijf
stakverkenning, opgesteld door het
Ministerie van Landbouw en Visserij
is als een van de oorzaken van de
zwakke positie van de Nederlandse
pluimveeslachterijen de versnipper
de aanbodstruktuur en de geringe
marketing-inspanning genoemd.
Het Bedrijfschap vraagt aan het
Produktschap na te gaan of en in
hoeverre met name door bundeling
van krachten het exportbeleid zowel
in de E.E.G. als ten aanzien van
derde landen gestimuleerd kan wor
den.
door een groter aantal worpen en
minder door een toename van het
aantal grootgebrachte biggen per
worp.
De volgende tabel toont dit duidelijk
aan.
Tabel II Resultaten zeugenhouderij 1975 en I98O volgens gegevens van
de Consulentschappen voor de Varkenshouderij
1980
worpen
per zeug/jr.
grootgebr
biggen/z./jr.
worpen
per zeug/jr.
grootgebr.
biggen/z./Ji
1,88
16,2
1,97
17,1
Overijssel
1,82
15,7
1,91
16,5
Gelderland
1,87
16,1
1,97
17,1
West-Nederland
1,90
16,3
1,99
17,3
Limburg
1.91
15,8
2,08
17,9
Noord-Brabant
1,81
15,0
1,99
16,7
5 jaar geleden stond Brabant nog
duidelijk op de laatste plaats. Tot
1980 is dit praktisch zo gebleven; zij
het dat de verschillen kleiner zijn
geworden en Brabant m.b.t. het aan
tal worpen per zeug duidelijk in de
lift zit.
Natuurlijk zijn voor deze verschillen
oorzaken aan te wijzen die de uit
komsten mogelijk ongunstig hebben
beinvloed.
Gedacht kan daarbij worden aan de
sterkere groei van de zeugenstapel in
onze provincie met daardoor relatief
meer eerste (kleinere) worpen even
als extra biggensterfte als gevolg van
meer vóórkomen van besmettelijke
ziekten.
In hoeverre de gemiddeld grotere
bedrijfsomvang; de manier van
houden en de bedrijfsvoering een rol
spelen is moeilijk vast te stellen maar
wel denkbaar.
In dat geval liggen de oorzaken bin
nen bedrijfsverband en zal het zaak
zijn om na te gaan wat daaraan ge
daan kan worden.
Zonder daarbij volledig te kunnen
zijn verdient het wellicht aanbeve
ling om de volgende 3 vragen eens
kritisch te overdenken en na te gaan
in hoeverre op uw bedrijf daarin
verbetering kan worden aange
bracht.
Uit gemaakte bedrijfsvergelijkin-
gen is nl. gebleken dat verschillen
in bedrijfsvoering op deze onder
delen vaak oorzaak zijn van be
tere of slechtere resultaten.
1) worden er misschien fouten
gemaakt in de voeding die een
negatief effekt kunnen heb
ben op de vruchtbaarheid van
de zeugen en bij de opfok van
de biggen?
2) welke selektiekriteria worden
er aangelegd bij het opruimen
van zeugen en is er meteen
een jonge zeug beschikbaar
ter vervanging?
3) wordt een uitgekiend systeem
van bedrijfskontróle toege
past (bronst- en drachtigheid)
en worden de gegevens vast
gelegd?
/Vis u eraan twijfelt of op één van
deze drie onderdelen geen fouten
worden gemaakt of de bestaande mo
gelijkheden voldoende worden uitge
buit, praat daar dan eens met uw be-
drijfsvoorlichter over.
Hij kan de hulpmiddelen aangeven
die u bij doorvoering van een bedrijf-
saanpassing zeker kunt gebruiken.
Doe daar uw voordeel mee.
UITVOER LEVEND
SLACHTPLUIMVEE
De uitvoer van levend slachtpluim-
vee uit Nederland is bepaald niet
zonder betekenis.
Bedacht dient daarbij dat bij verdere
toename van de levende export de
slachtkapaciteit in Nederland onaf
wendbaar ingekrompen zal moeten
worden.
Voor de pluimveemester betekent
dit, dat men op lange termijn in toe
nemende mate struktureel afhanke
lijk zal worden van de buitenlandse
markten, nog afgezien van de min of
meer "toevallige" fluktuaties in de
omvang van de kontrakten.
Het Bedrijfschap stelt dat inderdaad
een vrij handelsverkeer een wezen
lijk element vormt in de gemeen
schappelijke markt, doch wil niet
voorbijgaan aan de nadelige invloed
van de toenemende levende export
op de werkgelegenheid in de pluim
veeslachterijen. Het Bedrijfschap,
waarin de z.g. voorliggende schakels
niet vertegenwoordigd zijn, heeft
zich gewend tot het Produktschap
voor Pluimvee en Eieren met het
verzoek om na te gaan of en in hoe
verre konkrete maatregelen vastge
steld, dan wel bevorderd kunnen
worden, waardoor bereikt wordt dat
in Nederland geproduceerd pluim
vee zo veel mogelijk ook in Neder
land verwerkt wordt.
De uitvoering van landinrichtingsplannen kan leiden tot belangrijke
veranderingen in de arbeidsopbrengst van landbouwbedrijven. Een
landinrichtingsplan kan gericht zijn op landbouwkundige verbeteringen
(ontwatering, verkaveling, ontsluiting) of op natuur en landschap (hoge
waterstand, extensivering, kleinschaligheid, behoud van heggen, hout
wallen en dergelijke).
Daarom zijn de faktoren die op de eventuele baten van een landinrich
tingsplan van invloed zijn, diepgaand in bedrijfsverband bestudeerd,
zowel afzonderlijk als in kombinatie. De studie is uitgevoerd door de
Landinrichtingsdienst te Utrecht en het Proefstation voor de Rund
veehouderij te Lelystad. De resultaten van het onderzoek zijn vastge
legd in een lijvig rapport.
Samenvatting
De berekeningen zijn met lineaire
programmering uitgevoerd en geba
seerd op het prijspeil van begin 1979.
Met inachtneming van de gestelde
uitgangspunten komen de volgende -
konklusies naar voren.
Er bestaat een vrijwel rechtlijnig
verband tussen de inkomensder
ving en de extra beweidings- en
voederwinningsverliezen door
een slechtere ontwatering.
Naarmate de bedrijfsoppervlakte
toeneemt, neemt de derving aan
arbeidsopbrengst per bedrijf toe,
maar per ha af. Met minder ruw-
voer kan men namelijk het maxi
male aantal melkkoeien handha
ven door meer voer aan te kopen.
Kleine bedrijven kunnen dit niet
omdat zij (meestal) reeds een
maximale veebezetting hebben.
Aankoop van ruwvoer geeft bij
kleine oppervlakten een hoge en
bij grote oppervlakten een lage
inkomensderving. Aankopen van
ruwvoer leidt in alle situaties
echter wel tot de hoogste totale
als een lagere transportkapaciteit
vanwege een slechtere berijd
baarheid van het grasland ver
groten de negatieve invloed van
ontwatering.
Extra voederwaardeverlies door
een minder goede ontwatering
resulteert in een stijging van de
krachtvoerkosten en een evenre
dige stijging van de inkomens
derving. Om welke bedragen het
gaat, kunt U lezen in het rapport.
Een ook de melkopbrengst hangt natuurlijk samen met de ontwatering.
arbeidsopbrengst.
Wanneer de opfok van jongvee
wordt afgestoten, heeft ontwate
ring een grotere positieve invloed
op de arbeidsopbrengst.
Zowel een lagere werksnelheid
(Het rapport is verkrijgbaar door storting
van 7,50 op giro 23.07.421 van het
Proefstation voor de Rundveehouderij te
Lelystad, met vermelding van: zend mij
rapport nr. 71.)