Minister Braks over Landbouwonderwijs ONDERWIJS NOTITIES KLEINE SCHOOL BLIJFT D, HET LBO EN DE ARBEIDSMARKT D e kommissie schoolgrootte vindt dat de centrale overheid de invoering van een schoolwerkplan moet be vorderen. In dat plan kunnen schoolbestuur, onderwijsgevenden, ouders, en in bepaalde gevallen leerlingen, een duidelijk herkenbare identiteit neerleggen. Hierbij gaat het om levensbeschouwelijke, wereldbeschouwelijke, pedagogisch- didaktische en schoolorganisatori sche inzichtèn en keuzen. Scholen met een herkenbare identiteit spre ken leerlingen, onderwijsgevenden en ouders aan. v< Identiteit Leefgemeenschap Huisvesting DE KLEINE SCHOOL L. Anderson BELANGRIJK e centrale overheid, schoolleiding, onderwijsgevenden en ondersteuners moeten het welbevinden van leerlingen op school tot een leidend beginsel maken in hun beleid. De grootte van een school is niet de doorslaggevende faktor die van invloed is op de beleving van de school door de leerling. Minstens zo belangrijk daarvoor zijn de schoolorganisaties, groepen leerlingen die zo lang mogelijk bij elkaar blijven, en een duidelijk herkenbare identiteit van de school". Staatssekretaris drs. K. de Jong Ozn. gaf met deze woorden de belangrijkste konklusies weer van het eindrapport van de kommissie schoolgrootte dat hem op 3 april 1981 in Den Haag aangeboden werd. e kommissie, die in 1976 is inge steld, had tot taak na te gaan wat de invloed is van de schoolgrootte op het welbevinden van leerlingen. Verder werd gevraagd te adviseren over de meest gewenste omvang van scholen. De instelling van de kommissie is een uitvloeisel van een motie van de Tweede Kamer bij de begrotingsbe handeling in 1975. Als grote verdien ste van het eindrapport van de kom missie noemde Dhr. de Jong het feit, dat het vraagstuk van de school grootte en het welbevinden van leer lingen in een breder verband is ge plaatst. Zes jaar geleden zegde hij nog zeer kritisch te staan ten opzich te van grote scholen. "Op een grote school kon de leerkracht onmogelijk gewetensvolle aandacht aan elke leerling besteden. Na studie van dit eindrapport denk ik er wel anders over." B elangrijk is verder dat de school een "leefgemeenschap" is. Leerlin gen moeten tegemoet worden getre den als persoon en niet in de eerste plaats als een onderwijsvragende leerling. In de verschillende onderzoeken die de kommissie heeft laten verrichten is verder gebleken, dat de leerlingen het belangrijk vinden zo lang moge lijk in dezelfde groep te verkeren. Aanbevolen wordt dan ook om groepen samen te stellen die zowel organisatorisch, onderwijskundig en wat betreft leeftijdsontwikkeling, zinvol zijn. Een doelmatige taakverdeling van de onderwijsgevenden is eveneens be langrijk voor het schoolwelbevinden van leerlingen. Gedacht wordt aan onderwijsbegeleiding, advisering en voorlichting, alsook taken op het terrein van de relatie school-gezin. Andere voorstellen van de kommis sie zijn: uitbreiding van het vor mingsaanbod, de koppeling van vakken en een demokratisch leef- en werkpatroon. Voortgezet onderzoek naar het welbevinden van jongeren in het algemeen en van leerlingen in het voortgezet onderwijs in het bij zonder acht de kommissie school grootte dringend gewenst. oor het leven op school is een goede huisvesting en inrichting bij zonder belangrijk. Het huisvestings beleid van scholen moet daarom ook een belangrijk uitgangspunt zijn. Voortgezet onderzoek op dit terrein wordt aanbevolen. Hierbij wordt aangetekend, dat as- pekten als leefgemeenschap en on derwijsleerproces bij de beoordeling en opzet van bouwplannen voor scholen zwaarder moeten wegen dan argumenten van technische en eko- nomische aard. De heer de Jong zei tenslotte, dat binnenkort wordt begonnen met een onderzoekprogramma over de schoolorganisatie in het voortgezet onderwijs. Schoolgrootte en het wel bevinden van leerlingen en onder wijsgevenden zullen daarin een be langrijke rol blijven spelen, aldus de bewindsman. CjT edurende het laatste jaar van het fungeren van de kommissie hebben wij namens de Besturenbonden hierin zitting gehad. Helaas moesten wij konstateren, dat in het uit te brengen rapport de kleinere (platte lands) scholen buiten beschouwing zouden worden gelaten. Bij de gehouden steekproeven werd n.l. een school van ca. 200 leerlingen als ondergrens genomen. Van de 130 lagere agrarische scholen in ons land - met in totaal ruim 28.000 leerlingen - heeft echter meer dan 50% een bezetting van minder dan 200 leerlingen. Ook het LHNO kent tal van scholen met een dergelijk relatief lage bezet tingsgraad. Waar met name ook de besturenbonden op de' bres staan voor de instandhouding van de klei nere plattelandsscholen hebben wij gemeend op deze omissie in het on derzoek te moeten wijzen. Het stemt ons dan ook tot voldoe ning, dat men hieraan in het ein drapport alsnog enige aandacht heeft besteed, getuige de volgende passa ges: Ook lieten de voor het onderzoek ge boden faciliteiten van tijd en budget het peilen van de mening van belang rijke groeperingen - ouders, onder- wijs-ondersteunend personeel, schoolverlaters - niet toe, terwijl pro blemen van onderzoekstechnische aard op hun beurt tot een zekere re serve manen: de kategorie kleine scholen is niet in het R.I.O.N.-on- derzoek betrokken, de allergrootste scholen waren ondervertegenwoor digd en niet alle schooltypen kwamen bij het onderzoek in alle grootte klassen voor. Het verminderde aanbod van leer lingen dient naar de mening der kommissie niet zonder meer tot op heffing of samenvoeging van scholen te leiden. De centrale overheid dient zich - in overleg met de organisaties van be sturen, schoolleiders, docenten en ouders - onder de huidige omstan digheden tijdig te beraden op maa tregelen waardoor het behoud van bestaande scholen zoveel mogelijk wordt bevorderd. Tegen de achtergrond van de zich aftekenende ontwikkeling acht de kommissie het aangeven van een onderste bandhreedte bezwaarlijk. Uiteraard kan men een grens be paald achten door de opheffingsnor men. Deze normen zijn echter onder geheel andere omstandigheden dan de thans aanwezige vastgesteld: Leerlingen in het lager beroepsonderwijs moeten na het voltooien van hun opleiding aan de slag kunnen op de arbeidsmarkt. Deze mogelijk heid moet er blijven of worden verbeterd. Doel is te voorkomen dat de studiezin door faktoren buiten de school, zoals werkloosheid, nog ver der wordt aangetast. Dit geldt vooral voor leerlingen van het lager huishoud- en nijverheidsonderwijs (l.h.n.o.). Dit zei staatssekretaris drs. K. de Jong Ozn. (onderwijs en weten schappen) in een toespraak ter gele genheid van het vijftig-jarig bestaan van de Prinses Marijke School, een school voor lager en middelbaar be roepsonderwijs. Om de positie van het l.h.n.o. te verstevigen is de be windsman van plan om per 1 augus tus 1981 een aantal veranderingen in te voeren. Deze betreffen de invoe ring van een aantal duidelijk om schreven richtingen en de toevoeging aan de lessentabel l.h.n.o. van het vak Uiterlijke Verzorging. Tevens wordt de inhoud van ver schillende vakken kritisch bekeken in overleg met de scholen. Zo moge lijk moeten de vakken beter worden afgestemd op de vragen die in het arbeidsveld worden gesteld. De voorbereiding op een beroep in dit schooltype is echter niet alleen be langrijk, zo benadrukte staatssekre taris De Jong. Ook de algemene vor ming van de leerlingen is met het oog op hun latere leven van wezenlijke betekenis. Na een periode van wer ken verleggen nog velen hun aktivi- teiten naar de huiselijke sfeer. Juist dan speelt de vroegere, brede oplei ding een belangrijke rol, zowel voor de mogelijkheden om zich thuis te kunnen ontplooien als voor de mo gelijkheid om later weerte kunnen gaan werken. Dat brede vormings terrein krijgt veel meer kansen wan neer er sprake zal zijn van een lan gere periode van geïntegreerd voort gezet onderwijs. In deze visie blijven leerlingen met verschillende talenten in de eerste fase van het voortgezet onderwijs langer bij elkaar. Daarmee wordt tevens een te vroege studie- en beroepskeuze voorkomen. Theorie "Geïntegreerd onderwijs betekent niet dat het onderwijs het accent legt op de theorie of zou moeten leggen. Handvaardigheid en sociale vaar digheden zijn niet alleen belangrijk voor kinderen in het lager beroep sonderwijs", zo voegde de heer De Jong eraan toe. Hij deelde andermaal mee, dat er per 1 augustus 1981 projekten gaan star ten die tot doel hebben de onder wijskansen te vergroten van leerlin gen die in hun onderwijsontwikke ling achter zijn geraakt vanwege ekonomische en sociale faktoren. Daarmee wordt het stimuleringsbe leid uitgebreid tot het voortgezet on derwijs. Er zullen ook projekten worden toegewezen aan plaatsen waar grote groepen minderheden zijn. Op deze wijze zullen de buiten landse kinderen wat minder van hun Nederlandse leeftijdsgenoten wor den geïsoleerd. Sprekend over de vernieuwingen die gaande zijn in het middelbaar be roepsonderwijs zei de heer De Jong dat hij op korte termijn met de direkt betrokkenen een gids wil samenstel len waarin duidelijk staat welke vakkenpakketten en op welke ni veaus toelating verschaffen voor een opleiding in het middelbaar beroep sonderwijs. Dit vanwege het feit dat naast het l.b.o. ook straks in het m.a.v.o. leerlingen verschillende vakken op een verschillend niveau kunnen afronden. Zeker in bepaalde gevallen zou strik te toepassing van de opheffingsnor men tot verlies aan welbevinden kun nen leiden: ten aanzien van de voor- en nadelen van zowel de grote als de kleine school moge bij de onderzoe kers verschil van inzicht bestaan, een meerderheid lijkt - op grond van ar gumenten - aan de kleine school met name als pedagogische instantie de voorkeur te geven. De kommissie wijst erop, dat - zeker binnen gemeenschappen van beperk te omvang - de school een belangrijk sociaal-kultureel centrum met moge lijkheden tot gemeenschapsvorming kan zijn, zodat de gevolgen van op heffing verder reiken dan het verloren gaan van een onderwijsvoorziening alleen. De kommissie bepleit niet zonder meer een algemene verlaging van de opheffingsnormen: zij meent, dat in de gegeven situatie overleg van het ministerie met de organisaties en met de plaatselijke instanties - de ouders dienen daarbij te worden geraad pleegd - noodzakelijk is, voordat tot een definitieve maatregel wordt be sloten. L. Anderson In het Maadblad Land- en Tuinbouwonderwijs is een interview opge nomen met minister Braks, naar aanleiding van de Memorie van Toe lichting op de Landbouwbegroting. De vragen richten zich o.a. op de invoering van verbrede vakrichtingen bij het lager agrarisch onderwijs. Verbreding vakrichtingen De Minister spreekt daarbij vertrou wen uit in de mogelijkheid een ver breed en toch praktisch gericht pro gramma voor de leerlingen te kun nen bieden. Zowel het praktisch houden van het programma en het daarvoor nodige geld als de wens tot invoering bij de scholen bepalen mede het tempo van invoering. Scholen kunnen nu "kiezen uit voor lopig handhaven van de klassieke va krichtingen, dan wel instappen in de verbrede programma's voor planten teelt en dierenhouderij". Tussenvormen worden niet gewenst geacht. Men zou wel zijn keuze moe ten maken, waarbij natuurlijk regio nale inkleuring aansluiting op de hui dige vakrichtingen wel voor de hand ligt. De verbreding zal niet voor medio 1982 met nieuw opgeleide leraren kunnen starten. De nieuwe 3e-graads opleiding zal op die verbreding van vakrichtingen zijn ingesteld. De 2e- graads opleiding (voor de MLS-le- raren van de toekomst) zal meer op de vakrichtingen zijn georiënteerd. Onderzocht moet nog worden of de LV opleidingen, die nu 2 k 3-jarig en part-time is opgezet vervangen kan worden door een 4-jarige-fulltime leraren-opleiding. De minister wijst er verder op, naar aanleiding van een vraag over het MAS-B projekt, dat de leraar-leer- ling-relatie het centrale element is in het onderwijs. De leraar zal hulp moeten hebben bij de pedagogisch- didaktische problemen die hij ont moet. Vervolgonderwijs De minister wijst er op dat de moge lijkheden niet erg groot zijn om voorlichting en onderwijs verder te laten samenwerken op het gebied van het vervolgonderwijs. Wel wordt voortgegaan met het zoeken naar oplossingen in dezen. Extra facilitei ten voor het kursusonderwijs mogen gezien de budgettaire situatie niet worden verwacht. Dit betekent dat niet mag worden verwacht dat ande re dan zgn. "vervolgkursussen" op dezelfde voet als deze vervolgkur sussen zullen worden gesubsidieerd. Wel kunnen bij bepaalde kursuscen- tra die voor een experiment zijn aangewezen, de knelpunten worden opgespoord in het systeem, zodat men ervaring kan opdoen met de aanpak daarvan. Hoger Agrarisch Onderwijs De Minister kondigde de installatie aan van een kommissie onder voor zitterschap van dr. P.K. Schenk, Dir. Landbouwonderwijs, die de samen werking en samenhang tussen het Hoger Landbouwonderwijs en de Landbouwhogeschool zal moeten be vorderen. De voorgestelde 2-fasen- struktuur bij het hoger onderwijs zal aan die samenwerking en samenhang een sterke impuls kunnen geven, ai- dus Minister Braks. 17

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1981 | | pagina 17