De plantegroei en het benodigde water K R1 rE WENKEN D e neerslag valt hoofdzakelijk in de vorm van regen. De hoeveelheid kan van jaar tot jaar ster uiteenlopen en wisselt ook in de verschillende delen van ons land. De gemiddelde hoeveelheid neerslag ligt rond de 740 mm per jaar (1 mm is 1 liter per m2). Ook komen er natte en droge jaren voor. In 1966 (nat jaar) viel er meer dan 1100 mm neerslag, terwijl in 1976 (droog jaar) nog geen 500 mm werd afgetapt. Ook de verdamping van water door de gewassen hangt nauw samen met de neerslag die er valt. In een droog jaar (meestal zon nig) verdampt er meer water dan in een nat jaar. In een gemiddeld jaar valt er van 1 april tot 1 oktober on geveer 380 mm neerslag, terwijl er in dezelfde periode 465 mm verdampt. Er is dan een vochttekort van 85 mm. De funkties van water De plant heeft veel water nodig Neerslag en verdamping Serie: Ontwatering Zuidwest" nr. 7 Het vochtleverend vermogen van de grond en de plantegroei I Beschikbaar vocht D, Verdere inkrimping van aardappelareaal in Frankrijk verwacht Suikerbietenareaal 2 tot 10 procent groter dan 1981 O m te groeien heeft de plant water nodig. Water vervult in de plant verschillende funkties. Wanneer de plantenwortel voedsel opneemt, dan gebeurt dit in opgeloste toestand. Het water is in dit geval oplosmiddel. Wanneer de voedingszouten en de assimilatieprodukten door de sapst room in de plant worden vervoerd, is het water transportmiddel. Als we een plant ontleden dan blijkt het overgrote deel te bestaan uit water. Het water is hier bouwstof. I oor de vorming: van 1 kg droge stof is 300 tot 700 liter water nodig. Wanneer we deze hoeveelheid mid delen dan wordt het 500 liter water. Bij een jaarproduktie van 10.000 kg droge stof (konsumptie-aardappe- len, suikerbieten) per ha is, dan 10.000 x 500 liter 5000.000 liter water nodig. Dit is een hoeveelheid water die overeenkomt met 500 mm neerslag. Nu zal er echter, in een normaal jaar, in de periode dat de plant groeit, geen 500 mm neerslag vallen. Op percelen waar grondwater aan wezig is kan de plant, via capillaire opstijging, beschikken over 1 a 2 mm water per etmaal. Op gronden waar het grondwater te diep zit of de capillaire stijghoogte onvoldoende is (zie tabel 1) zal via beregening in de waterbehoefte van de plant moeten worden voorzien. Gebeurt dit niet dan zal de plant reageren met opbrengstdepressie. Tabel 1 Capillaire stijghoogte (vanuit_het grondwater) in enkele grondsoorten capillaire stijghoogte grondsoort grof zand oatig, grof zand fijn zand klei ongeveer 20 cm van 40 - 60 van 70 - 100 cm van 100 - 200 cm KONSULENTSCHAPPEN VOOR DE AKKERBOUW EN DE RUND VEEHOUDERIJ IN ZUIDWEST NEDERLAND G.L. Kamphuis, C R. Gouda Dit jaar is gestart om vrij nauwkeurig aan te geven met behulp van de re ferentieverdamping (gegevens af komstig van het K.N.M.I.) hoeveel water er per dag verdampt. Wanneer hiernaas ook de neerslagcijfers wor den bijgehouden, dan is vrij nauw keurig te berekenen hoe het met de watervoorziening van de plant is ge steld. Bedacht moet echter worden, dat de plant nog een mogelijkheid heeft om aan vocht te komen. Via capillaire opstijging wordt namelijk water aan gereikt vanuit het grondwater. De hoeveelheid water die op deze wijze voor de plant beschikbaar komt, hangt nauw samen met de grond soorten en de diepte waarop het grondwater voorkomt. In tabel 1 is de stijghoogte van het water aangege ven. Tabel 2 Beschikbare^hoeveelheid_vocht tussen veldcapaciteit en verwelkingspunt (in kolom 4 is het percentage beschikbaar vocht aangegeven in volume grondsoort humusarm zand humusrijk zand komklei zeeklei zavel vochtgehalte bij veldcapaciteit 9 18 49 50 40 vochtgehalte bij verwelkingspunt 2 6 34 30 15 beschikbaar vocht in volume 7 12 15 20 25 n het voorgaande is aandacht ge schonken aan het water, nu gaan we verder in op de grondsoorten en het vochtleverend vermogen voor de plant. Wanneer het regent zal een deel van de neerslag door de grond worden vastgehouden, terwijl een ander deel naar de ondergrond wegzakt of door AKKERBOUW BIETENKEVERTJES ZIJN op de meeste kleibedrijven wel be kend. Het zijn kleine, bruin-zwar te' glimmende kevertjes die zich te goed doen aan jonge suikerbieten plantjes. Meestal zijn ze te vinden op percelen waar bieten na bieten geteeld worden. Ook op de randen van percelen waar verleden jaar bieten naast gestaan hebben. Ze lopen zogenaamd van het ene per ceel naar het andere. Als de temperatuur hoger wordt, 18 a 20 gr.C., gaan ze ook wel vliegen en komen dan op praktisch elk perceel voor. WIE TEGEN BIETEN KEVER TJES wil spuiten, moet weten wat hij doet. De kevertjes moeten er zijn om geraakt te worden, anders heeft spuiten geen zin. Dit ZIJN wil zeggen zichtbaar aanwezig boven de grond op het plantje. Gespoten moet worden met 2 liter parathion en minstens 600 liter water per ha. Dit spuiten moet, als het enigszins mogelijk is, 's avonds LA A T na 10 uur uitgevoerd wor den. Dus niet overdag, want dat heeft nooit voldoende resultaat. HOGERE OPBRENGSTEN in kilo's per ha van granen, aardap pelen en suikerbieten hebben ook een hogere onttrekking aan de grond van planten-voedende stof fen zoals kali en fosfaat. Een akkerbouwer die naar hogere opbrengsten streeft, moet uitkij ken voor vermagering van de grond. Door aankoop van organi sche meststoffen kan dit tekort worden tegengegaan. Maak tijdig afspraken voor de levering van de organische mest. Organische mest geeft een gelijkmatigere voeding aan de plant en is vaak goedkoper dan kunstmest. 1981 IS NU AL KAMPIOEN voor de opkomst van kleefkruid. Het lijkt wel of alle kleefkruid zaadjes dit voorjaar zijn gekiemd. Laat ze echter niet tot nieuwe zaadproduktie komen. Kleefkruid is met MC PP te bestrijden maar alleen in een groeizame periode. De 2e dag na temperatuursverbe- tering geeft de beste bespuitings- resultaten. ALS HET VOORJAARSWERK klaar is, neem dan eens een grondboor in de hand en kijk naar de ondergrond. Is de ondergrond nat en vast met harde lagen dan is dat slecht voor de plant. Een goede ondergrond is open en de grond niet te nat. Aan de ondergrond is uw bekwaamheid ats boer af te le zen. Kijk zelf maar! 'E - fth f.. - Hier is het met de watervoorziening niet best gesteld! VEEHOUDERIJ OOK OP HET ZANDBOVW- LA ND bestaat de neiging om die per te ploegen. Wanneer er dan zure grond boven komt, is er vooral bij de begingroei van mais te weinig kalk aanwezig. Een on- derhoudsbekalking en deze goed door de bovenlaag werken, kan ook nu nog met sukses gebeuren. U weet waarschijnlijk dat mais zeer gevoelig is voor magnesium gebrek. Gebruik daarom bij voor keur magnesiumhoudende kalk. VOORAL OP WAT DROGERE of te fijn gemaakte zandgronden kunnen voorjaarsstormen gewel dig schade doen aan pas bovenge komen mais- en bietenplantjes. Nu vrijwel iedereen beschikt over vol doende drijfmest kan deze bescha- diging grotendeels worden voor komen. Breng direkt na het zaaien 10 ton koeiendrijfmest per ha over het perceel. Koeiendrijfmest is wat slijmachtig en klit zich als een viltlaagje aan de grond vast. NOG STEEDS MOETEN op grotere afstand van het bedrijf pinken worden ingeschaard. Dit jongvee regelmatig kontroleren op tochtigheid is vrijwel onmogelijk. Dikwijls wordt dan gebruik ge maakt van een zogenaamde pin- kenstier die geen enkele tochtige pink laat ontsnappen. Probeer wel een stier te kopen waarvan uit de gegevens van de voorouders is ge bleken dat hij lichte kalveren geeft. Een verlossing met de kei zersnede is een vrij dure aangele genheid. drains wordt afgevoerd. In de prak tijk blijkt, dat kleigrond meer vocht kan vasthouden dan zandgrond. Wanneer beide grondsoorten goed nat zijn (er druipt net geen water meer uit) dan zeggen we dat de grond op veldkapaciteit is. Wordt op deze grond een gewas geteeld, dan zullen de planten het vocht opnemen en verdampen. Begint het vocht op te raken, dan gaat de plant verwelken. De grond is dan zijn gemakkelijk opneembaar vocht kwijt en heeft het verwelkingspunt bereikt. De hoeveelheid vocht tussen veldka paciteit en verwelkingspunt wordt aangeduid met beschikbaar vocht. In tabel 2 is af te lezen hoeveel vocht de verschillende grondsoorten kun nen vasthouden. e in tabel 2 onder kolom 4 (be schikbaar vocht in volume moet als volgt worden vertaald: De hoeveelheid vocht die hier ge noemd is heeft betrekking op een grondlaag ter dikte van 10 cm. Voor zeekleigrond geldt dat per 10 cm grondlaag 20 mm vocht beschik baar is, op humusarm zand is dit maar 7 mm. Wanneer op kleigrond suikerbieten worden geteeld en deze wortelen tot 100 cm diep dan is de hoeveelheid beschikbaar vocht 10x20 mm 200 mm. In de praktijk betekent dit dat de laatste mm vocht niet kunnen worden benut omdat de plant dan verwelkt en doodgaat. Bij een referentieverdamping van 5 mm vocht per etmaal kan de plant op kleigrond een droogteperiode over bruggen van ongeveer 35 dagen. Op zandgrond is bij dezelfde bewor- telingsdiepte 10 x 7 70 mm vocht beschikbaar dat onder dezelfde om standigheden al na ongeveer 12 dagen is verbruikt. Op zandgrond moet daarom eerder met beregening wor den begonnen dan op kleigrond In een volgend artikel wordt nader ingegaan op de mogelijkheden van aanvullende watervoorziening; in dit artikel is daar al enkele keren op ge zinspeeld. JÖÖOOOOOOOOOOOOÖOOOOODOÖOOOÖOOOOÖ Na vier slechte kampagnes houdt men thans in Frankrijk rekening met een drastische achteruitgang van de aardappelproduktie. Dit bleek tijdens de algemene vergadering van de Franse vereniging van aardap pelproducenten (CNIPT). Volgens de gegevens van de telers zal het aardappelareaal met ca. 13% worden ingekrompen. Als gevolg van de ongunstige weersgesteldheid houdt men bovendien rekening met klei nere opbrengsten per ha dan in 1980. Reeds in 1980 was het areaal met 4,4% ingekrompen tot 195.000 ha (1979: 203.900 ha). De opbrengsten per ha waren echter met 34,61 ton veel hoger dan het gemiddelde van 1979 (27,7 ton/ha), waardoor de to tale aardappelproduktie met bijna 5 miljoen ton ca. 2%'hoger was dan in 1979. Ondanks goede oogstresultaten - per 15.2.1981 bedroeg de totale Franse aardappelexport 540.000 ton tegen 204.000 ton per 15.2.1980 - bleven de aardappelprijzen op een laag peil staan. Ook de laatste koudegolf heeft hierin geen verandering gebracht. Vooral in Noord-Frankrijk zijn de voorra den nog erg groot, waardoor de prij zen worden gedrukt. Daarenboven klagen de konsumenten en telers over slechte kwaliteit. (Kartoffelwirtschaft) Het Franse interventiebureau voor suiker (FIRS) schat dat in de EEG dit jaar het suikerbietenareaal 2 tot 10% groter zal zijn dan in 1980. In 1980 bedroeg het totale areaal 11,764 mil joen ha. Voor de verschillende landen bedragen de percentages: Groot-Brittannië 2% Denemarken 3 4% Nederland 4 a 5% Italië 4 a 5% België 6 a 8% Frankrijk 6 8% West-Duitsland 6 a 8% Ierland 10% (Europa Nachrichten) 5

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1981 | | pagina 5