I n het begin van deze eeuw had de Franse regering ter bescher
ming van binnenlandse produkten nog een regeling dat bepaalde
kleding voor soldaten met meekrap moest zijn geverfd. In het begin
van de eerste wereldoorlog droegen hierdoor Franse soldaten rode
broeken. Daar deze kleur op afstand goed zichtbaar is waren zij een
gemakkelijk mikpunt.
D it proces omvat 2 hoofdbewer
kingen, namelijk het kunstmatig
drogen van de wortels en het verpul
veren (tot poeder maken). Het dro
gen gebeurde op lattenroosters
waarop de wortels waren uitge
spreid. Voor een min of meer gelijk
matige verdeling van de warmte lie
pen vanaf de oven of vuurhaard
straalsgewijs kanalen in de vloer van
de toren.
M eekrap (poeder) is een verza
melnaam van verschillende han-
M et de katastrofale ineenstorting
van het meekrapbedrijf in de zeven
tigerjaren van de vorige eeuw was de
teelt niet ineens volledig verdwenen.
Door enkelen is met een vage hoop
voor opleving van de prijzen de teelt
nog enige tijd op een bescheiden
omvang voortgezet. Voor anderen
zal het moeilijk geweest zijn zo een
eeuwenoude teelt op te geven. Ook
bleef er nog enige vraag naar dit
produkt.
I n het begin van de 19e eeuw beleef
de de meekultuur in ons land een te
ruggang. Dit was een gevolg van de
sterk opkomende produktie in
Frankrijk in het gebied van Avignon.
Reeds omstreeks 1820 gaf de Franse
meekrap op de buitenlandse markten
de toon aan.
Bijzonderheden
Keuren en ordonnantieën
De meestoof
De verwerking (het reeden)
Verschillende kwaliteiten
Niet alles verdwenen
Teruggang
H et moge vreemd klinken, maar de meekrap heeft invloed gehad »J
op de kleuren van onze nationale vlag. Onze Nederlandse driekleur
vindt zijn oorsprong in de kleuren van het Huis van Oranje. Dit
waren, in horizontale banen, oranje, wit en blauw. Deze princevlag
werd onder Prins Willem I van Oranje (1533 - 1584) bij het ontstaan
van de Nederlandse natie de nationale vlag. Oranje was een sa
mengestelde kleur van rood en geel. Het rood kwam van de zeer
lichte echte meekrap en het geel van het snel verblekende curcuma.
Door het spoedig verdwijnen van het geel kwam de rode grond-
kleur geleidelijk sterker naar voren. Hoewel de reglementen een
oranje baan voorschreven gaf de praktijk vaak een rode te zien. Op
afstand is rood gemakkelijker te onderscheiden dan oranje. Dit had
o.a. bij de zeevaart betekenis. In 1937 zijn bij Koninklijk Besluit de
kleuren van onze nationale vlag vastgesteld, zijnde rood, wit en
blauw.
anouds worden de wortels ook gebruikt voor medicinale doe
leinden. Het zou helpen tegen velerlei kwalen. Textielgoederen
(kleding, dekens) geverfd met meekrap zouden een genezende
werking hebben tegen rheumatiek. Onder de naam "medicinale
meekrapbaai, speciaal tegen rheumatiek" werd deze o.a. door Til-
burgse wolfabrikanten in de handel gebracht.
zijn grootste geografische versprei
ding gekregen. De omvang van de
teelt en de nijverheid heeft in deze
periode een hoogtepunt bereikt.
In de periode 1820 - 1840 was het
Zeeuwse aandeel van de Nederlandse
produktie 60 70%. Voor het tijdvak
1860 - 1870 was dit gemiddeld 60%.
Opvallend is dat de meeteelt op Wal
cheren en in West Zeeuws-Vlaande-
ren in verhouding nooit of weinig be
tekenis heeft gehad. In de andere ge
westen van Zeeland had de mee een
belangrijke plaats in het bouwplan.
In 1870 waren de meestoven in Zee
land per gebied als volgt:
Schouwen-Duiveland 31
St. Philipsland 1
Tholen 13
Noord-Beveland 3
Zuid-Beveland 10
Oost Z. Vlaanderen 13
Walcheren __1^
Zeeland totaal 72
Garancinefabrieken waren er toen
in: Middelburg, Zierikzee, Goes (2)
ën Wilhelminapolder. In de Wilhel-
minapolder, tot stand gekomen in
1809, was tot 1872 jaarlijks gemid
deld rond 10% van de kultuurgrond
beteeld met meekrap. In 1875 werd
in deze polder voor het laatst mee
gedolven, zijnde 17 ha.
D e belangrijkheid van de meekrap
komt ook tot uiting in de reeds vroeg
in de geschiedenis ingestelde wette
lijke voorschriften van de overheden.
Deze keuren (plaatselijke verorde
ningen) beogen waarborgen te
scheppen voor een goede kwaliteit
van het produkt. Deze keuren had
den betrekking op o.a. de hoogte van
de verontreiniging (aarde), verpak
king, afwezigheid van vreemde stof
fen, kleurend vermogen en soms ook
over de brandstof, het tijdstip van
aanvang van de oogst en verwerking
in de stoven.
In de 15e eeuw waren er reeds keu
ren o.a. te Zierikzee, Reimerswaal,
Goes, Kapelle-Biezelinge alsmede te
Bergen op Zoom en Brielle.
In latere tijd werd de mee-industrie
gereglementeerd door de Staten van
Zeeland. Dit gebeurde o.a. in 1662,
1669 en 1733. Tenslotte kwam er in
1806 nog een landelijke regeling
omtrent de meekrapbereiding en
negotie.
Zierikzee kreeg in 1444 een keur van
Fhilips van Bourgondie. Dit verleen
de voorrecht heeft er mede toe geleid
dat deze stad in de 17e eeuw en 18e
eeuw de grootste meekrapmarkt van
Europa bezat. Met beschermende
maatregelen heeft men getracht de in
zekere zin verworven monopolie po
sitie van de omvangrijke meekrap
teelt en -verwerking veilig te stellen.
In 1624 werd namelijk de uitvoer van
meekrapgereedschap en plantmate-
riaal (scheuten, kiemen) verboden.
Dit uitvoerverbod is wat het gereed
schap betreft gehandhaafd tot 1816
en dat van het plantmateriaal tot
1845.
De meestoof te Nieuwdorp met rechts de tot woonhuis verbouwde stoof.
Uitwendig gezien bestaat een meestoof,
die we tegenwoordig een fabriek zouden
noemen, uit 2 gedeelten, namelijk een la
ger en een hoger deel. Het lage gedeelte is
een schuur van 36 40 meter lang en
omstreeks 12 meter breed met een gang in
het midden. Ter weerszijden van het
midden zijn 12 a 14 vakken, ieder met een
afzonderlijk luik in de buitenmuur,
waardoor de wortels naar binnen kunnen
worden gebracht. Dit lage gedeelte is de
zogenaamde koude stoof: de opslag.
Het hoger opgaande deel is de warme
stoof. Hierin zijn een viertal zolderingen
aangebracht met latwerk. Op een ver
laagd punt is een oven met een groot
aantal gemetselde straalvormige uiteen
lopende kanalen. Als brandstof werd
hout of turf gebruikt; in latere tijd kolen.
Aansluitend op deze kanalen kwam de
eest; dit was een gemetseld kanaal van
15 meter dat aan de bovenzijde afgedekt
was met een kleed van paardehaar.
Voorts was er het stamphuis en een dors
vloer. Soms was het stamphuis als een
afzonderlijk bouwwerk opgetrokken.
De ondememersvorm was een gesloten
maatschap met 10 a 20 aandeelhouders.
In de meestoof waren minimaal 9 perso
nen werkzaam. Hiervan waren de droger
en de stamper de meest verantwoorde
lijke personen, inzonderheid voor de
kwaliteit van het produkt. In grote mees
toven waren soms 40 personen werkzaam.
Het bedrijf draaide dag en nacht.
De vroegere meestoven waren met riet
bedekt, later met pannen.
Op de onderste zolder had de eerste
droging plaats, daarna werd het een
verdieping hoger geplaatst en eerst
op de vierde zoldering werd de eerste
droging als beëindigd beschouwd.
Het van zolder naar volgende zolder
brengen ging met behulp van een
windas. Vervolgens kwam de mee op
de dorsvloer waar door dorsen de
aangedroogde aarde alsmede wat
vellen werden losgemaakt en. de
wortels in stukjes gedeeld werden.
Na het dorsen vond zeven plaats om
de verontreinigingen af te scheiden.
De aldus gezuiverde wortels werden
verder gedroogd op de eest. Na 24
uren drogen bij 50 graden C werd
opnieuw gedorsen om de wortels
verder te zuiveren van o.a. vellen of
schors. Deze door zeven af te schei
den delen, dus de schors en wat an
dere delen, heten muilen. Deze mui
len hadden een geringe handels
waarde. De door het dorsen verder in
kleine stukjes verdeelde wortels
kwamen vervolgens in het stamp
huis. Een stampwerktuig werd aan
gedreven met behulp van een mo
lenrad, getrokken door 3 paarden.
Het molenrad deed een as draaien
die de zes stampijzers die elk om
streeks 300 pond wogen, beurtelings
ophief en liet vallen in een massief
eiken blok waarin de wortelstukjes
waren gebracht. Na enige tijd stam
pen werd gezeefd en het poeder in
vaten gedaan.
Door herhalen van stampen en zeven
ontstonden verschillende kwaliteiten
van meekrap.
In 1902 was in ons land nog 98 ha
beteeld met meekrap en in 1914 nog
50 ha. De meestoven te Kapelle
(Zierikzee), Sir Jansland en Ouddorp
bleven met tussenpozen tot de eerste
wereldoorlog in werking. Bij de laatst
genoemde stoof die omgebouwd is
tot cichorei-drogerij was in 1952 de
stampinrichting voor meekrap nog in
takt. In dat jaar werd in Ouddorp
nog 1 ha meekrap als totale opper
vlakte in Nederland verbouwd. Dit
als restant wat eens een grote teelt
was.
Dr. C. Wiskerke schreef hierover in
1952: "Afzet vindt dit curieus ge
worden bedrijf bij sommige kunst
schilders, die al of niet terecht het
natuurlijke kraprood boven de synt
hetische bereide verfstof verkiezen,
bij enkele wolfabrikanten terwille
van bijzondere nuanceringen of van
fabrikage van dekens speciaal tegen
Vervolg op pag. 10
delskwaliteiten. Het kleurend ver
mogen van de verschillende delen
van de wortel is niet gelijk. In doors
nee heeft de bast of de schors van de
wortel de minste waarde; het hart of
de pit is het beste.
Naar herkomst van de bestanddelen
werden de volgende kwaliteiten on
derscheiden:
muilen: van bast of schors
gemene: delen tussen schors en pit
fijne krap: kern of pit van de wortel
on beroofde: alle delen door elkaar
De fijne krap leverde de beste kleur
stof. Daarnaast waren er kwaliteit
saanduidingen zoals: 1 en 1,2 en 1 of
1 en 2. Deze aanduiding geeft de
mengverhouding aan van fijne en
gemene krap.
In ons land was het meebedrijf ge
durende eeuwen vrijwel traditioneel
gebleven. In Frankrijk daarentegen
was een nieuw verwerkingsproces
ontwikkeld. Hierbij werden zuiver
der en gekoncentreerder partijen
verfstof verkregen. Bij de nieuwe
methode gebeurde het verpulveren
tot poeder door malen in plaats van
stampen. Een volgende stap was dat
deze meekrap nog een chemische
behandeling met verdund zwavel
zuur onderging, waarna wassen,
drogen en weer malen volgde. Bij dit
proces ontstond een scheiding van
een massa die de kleurstof nog bevat,
genoemd, en niet verfhoydende be
standdelen.
100 kg meekrappoeder leverde 34 a
37 kg garancine. Deze stof was niet
alleen gekoncentreerder en zuiver
der, maar was ook gemakkelijker bij
het verfproces, In 1840 was de Franse
export reeds het vijfvoudige van de
Nederlandse uitvoer.
Ook de organisatie gaf een ander
beeld. De verwerking gebeurde door
gespecialiseerde fabrikanten die de
zogenoemde garancinefabrieken be
heerden. De landbouwer hield zich
alleen bezig met de teelt van het ge
was en verkocht de daar aan de lucht
gedroogde wortels (de zogenaamde
racine) aan de fabrikanten.
In ons land is op deze ontwikkeling
traag gereageerd. Pas in 1846 kwam
in ons land de eerste garancinefa-
briek te Zierikzee tot stand, gevolgd
door Middelburg in 1850, Wilhelmi
napolder in 1852 en Goes in 1853 e.v.
De meestoven konden evenwel niet
gemist worden. In ons klimaat is
kunstmatig drogen van de wortels
nodig. De gedroogde wortels, thans
ook hier racine genoemd, werden
hierdoor een half-fabrikaat. Dit gaf
nieuw perspektief. Deze ontwikke
ling leidde er toe dat de teelt een
belangrijke uitbreiding onderging.
Niet alleen in de oude gebieden vond
dit plaats, maar ook elders namelijk
in Noord-Holland (Texel - Haar
lemmermeerpolder), Groningen en
in de Betuwe vond deze teelt en ver
werking ingang.
Uit het aantal meestoven in de peil
jaren 1820 en 1870 is de ontwikkeling
zichtbaar.
Aantal meestoven in:
1820
1870
Zeeland
44
72
Noord-Brabant
16
28
Zuid-Holland
27
26
Noord-Holland
4
Limburg
1
88
130
In de tussenliggende jaren ontston
den de garancinefabrieken. In 1870
waren er meekrap- en garancinefa
brieken te Zierikzee, (waarschijnlijk
Kapelle), Middelburg, Goes (2),
Wilhelminapolder, Öisterwijk
(N.B.), Steenbergen, Kapelle aan de
IJssel, Rotterdam (2), Vlaardingen,
Amsterdam en Tiel.
In de periode 1850 - 1870 heeft, wat
Nederland betreft, de meekrapteelt
Meekrap- en garancinefabriek te Goes
Uit Landbouwcourant, 1853. De industriële revolutie in het meekrapbedrijf. De afbeelding geeft de gedeeltelijk
voltooide fabriek weer van de in 1851 opgerichte Maatschappij voor verbeterde meekrapbereiding (Verhagen en
Bleekrode) aan de Haven te Goes.