De meekrap; een kultuurplant met een groots verleden I D, H, D e naam meekrap is een sa mentrekking van twee woorden. Volgens het etymologisch woor denboek door Dr. J. de Vries is het eerste deel het middelneder- landse méde; in het Fries miede. Het tweede deel "krap" betekent haak, kram naar de haakvormige uitstreksels aan de blaadjes. De wetenschappelijke naam is Rubia Tinctorum. Het behoort tot de familie van de Rubiaceëen of sterbladigen. In landen met een warm klimaat is deze planten fa milie nogal omvangrijk. In ons land is het aantal sterbladigen maar gering. Bekend zijn Kleef kruid en Walstro. N aar verschil in herkomst en ei genschappen onderscheidde men reeds vroeg enige praktijkvormen. Bekend zijn variëteiten als de Rijk maker, Groene taaie, Soeterse en de Willemstadse meekrap. De Rijkma ker gaf een hogere opbrengst doch was broos, zodat vooral in de zwaar dere grond meer wortelbreuk voork wam. M et de oogst, het delven, werd hegonnen eind augustus of begin september. Te vroeg delven had een ongunstige invloed op de kleurende bestanddelen. Het loof dat geel was geworden werd ge maaid en van het bed verwijderd. Bij het delven werd een smalle spa gebruikt. Deze had een blad lengte van 45 a 55 cm. De wortel van omstreeks een pinkdikte moesten onbeschadigd worden gedolven. Daar de grond hiertoe diep moest worden omgewerkt, soms tot 75 cm, laat het zich be grijpen dat dit handwerk zwaar en tijdrovend was. Aanklevende klei werd door schudden en kloppen zoveel mogelijk verwij derd. Zierikzee had eens grootste meekrapmarkt in Europa Oud kuituurgewas De benaming meekrap De plant Grond- en grondbewerking De teelt Variëteiten of rassen De oogst irekt na de ontdekking van de chemische bereiding van verfstoffen is de fabriekmatige produktie ervan tot stand gekomen. Daar dit chemi sche produkt in kleurend vermogen geenszins onderdeed voor de mee krap, veel zuiverder was, in de ver verij veel gemakkelijker te verwer ken was en tegen een veel lagere prijs kon worden geleverd, betekende dit de ondergang van het oude mee- krapbedrijf. In 1869 bedroeg de prijs voor mee krappoeder nog 30,— per 50 kg. In 1876 was dit gedaald tot 12,— Voor een lonende teelt moest de mi nimale prijs 20,— bedragen. Dit maakte dat deze teelt niet te hand haven was. In 1862 werd in ons land nog rond 15.000 ha land met meekrap beteeld. Hiervan lag rond 9.000 ha in Zee land. In dat jaar werd in Nederland 5300 ha geoogst; in 1879 was dit nog slechts 124 ha. Meekrap is namelijk een meerjarige plant. Zeeland en aangrenzende gebieden waren gedurende enige eeuwen het belangrijkste gebied in Europa van de meekrapteelt en -verwerking. Voor deze gewesten had deze terugval ver strekkende gevolgen voor de land bouw, de nijverheid en de handel. .et gebied van herkomst van de meekrapplant is Voor-Azië (van de Middellandse Zee tot de Indus). Dat meekrap al zeer lang als verfstof ge bruikt is blijkt uit het feit dat in de Egyptische koningsgraven mummies zijn aangetroffen gewikkeld in met meekrap geverfde doeken. Plinius de Oude, Romeins natuur onderzoeker in de eerste eeuw van onze jaartelling, kende de meekrap als in het wild groeiend maar ook als kuituurgewas. Bekend is dat meekrap werd geteeld op de domeingoederen van Karei de Grote (742 - 814). De wortels werden naast toepassing als verfstof ook ge bruikt voor medicinale doelen. In de middeleeuwen waren de Elzas en Silezië al bekende teeltgebieden. Vanuit Gallië (Frankrijk) en via Vlaanderen kwam de teelt in de Zeeuwse gewesten en vervolgens in de aangrenzende gebieden. Het uitbreiden van de textielnijver heid in de Nederlanden (Vlaanderen - Zeeland - Holland) zal een stimu lans voor de meekrapteelt zijn ge weest. Uit schriftelijke bronnen blijkt dat in de 14e eeuw in verschillende Zeeuwse gewesten meekrap werd geteeld. In 1363 en 1378 worden er reeds meestoven vermeld in Aar denburg. Dit nieuwe teeltgebied on derging een snelle uitbreiding en overtrof spoedig de andere streken in Europa waar meekrap werd ver bouwd. Na voorziening in eigen gewest vond spoedig uitvoer plaats, eerst naar Vlaanderen en Engeland en later ook naar Frankrijk, Spanje, Skandinavië en Rusland. In de 16e tot en met de 18de eeuw was Zeeland en aangren zend gebied het belangrijkste teelt- gebied van meekrap met Zierikzee als grootste meekrapmarkt in Europa. Gedurende eeuwen is meekrap 'het meest winstgevende produkt van de Zeeuwse landbouw geweest. De tweede naam Tinctorum geeft aan dat de plant kleurende be standdelen bevat. Voor het gewas en de verfstof waren in ons land velerlei namen in gebruik, te we ten: meekrap, krapmee, krappe, meede, mee, rotte, roodte. In Duitsland Krappe en röte, in En geland als madder en mather en in Frankrijk als garance. IVteekrap is een overblijvende plant en werd als driejarig en soms als tweejarig gewas geteeld. Het heeft een uitgebreid wortelstelsel dat diepwortelend is. Bovengronds groeien de 10-15 stengels uit tot een lengte van 70 a 100 cm. De stengels zijn slap, hierdoor liggend en een weinig opgericht ongeveer overeen komend met kleefkruid. De ribben op de vierkantige stengel zijn met naar beneden gerichte stekeltjes be zet. De bladeren zijn kransvormig geplaatst. In de warmere streken zijn de kleine bloemen met een geelach tige kleur zeer talrijk. Uit de bloemen die in de bladoksels zitten ontstaan rode besvruchten. In ons land is vanwege het klimaat de bloei gering en de vruchtzetting (zaadvorming) minimaal. De stengels blijven ge deeltelijk als nieuwe takken van de wortelstok in de grond. Deze uitlo pers werden gebruikt voor verme nigvuldiging (vegetatieve vermeer dering). Ze werden als stekken onder de naam van kiemen of kiëen ge bruikt voor de aanleg van een nieuw meekrapveld. In de Levant (landen rond de Middellandse Zee) was de meekrapteelt uit zaad gebruikelijk. In de wortelstokken zitten weinig in tensief gekleurde glucociden die tij dens een fermentatieproces door het erin aanwezige enzym erythrozym in de eigenlijke kleurstof en suiker ge splitst worden. Deze kleurstof, het vervend bestanddeel, is de alizarine. Deze naam dateert van 1826. In dat jaar gelukte het de Franse chemici Robiquet en Colin als eersten het kleurend bestanddeel van de mee krap in kristalvorm te scheiden. Zij noemden het alizarine naar de Ara bische naam voor meekrap. oor een krachtige groei van het wortelstelsel is vooral een vruchtbare grond maar ook een losse struktuur van de grond van groot belang. Hoe dieper het land bewerkt wordt, des te beter groeit de meekrap erin. De voor meekrap bestemde percelen werden in het najaar diep geploegd, volgens sommige opgaven wel tot 50 cm. - In die tijd (weinig beschikbare mest stoffen namelijk) was alleen organi sche mest beschikbaar. Dit werd in de eerste plaats bestemd voor de meekrappercelen. Een bemesting van 60 a 70 voer per ha kwam wel voor. In het voorjaar werd opnieuw geploegd en herhaaldelijk geëgd en gesleept voor het verkrijgen van een los en fijn plantbed. De teelt is meerjarig. Afhankelijk van de prijs en de financiële positie van de teler, was deze twee- of driejarig en soms vierjarig. Bij een 3-jarige teelt staat het gewas drie zomers en twee winters te velde. De kg-opbrengst en het kleurend vermogen van een drie jarig gewas was groter dan van twee jarige meekrap. Daar de meekrap gevoelig is voor natte grond vond de teelt op bedden of ruggen plaats. De breedte van de bedden was rond 80 cm. Op twee Schouwse roeden, dit is ruim 7 meter, lagen 9 bedden ruggen. De planttijd van de kiemen vond plaats eind april of begin mei. De maatstaf voor het moment waarop met planten werd begonnen was de n 1868 gelukte het de Duitse chemici Graebe en Lieberman om uit steenkoolteer verfstoffen te bereiden. Het chemische produkt aniline heeft een sterk ingrijpende verandering teweeg gebracht in de tot die tijd bestaande produktie van vooral de rode verfstof. Vanaf de vroegste tijden werd rode verfstof bereid uit de meekrapplant. Hiertoe was de teelt van dit gewas gedurende vele eeuwen plaatselijk zeer omvangrijk. Als gebruiks- en handelsprodukt dankt de meekrap zijn historische betekenis voornamelijk aan het verven van textielgoederen. Aanvankelijk was dit vooral wol, later ook zijde en katoen. De rode kleur van de zakdoeken, de roodbaaien hemden en de rokken die onze voorouders droegen alsook van de rode broeken van soldaten vindt zijn oorsprong in het kleurend vermogen van de meekrapwortels. Ook de roodgeverfde kasten en de rode vloeren die de huidige oudere generatie nog gekend hebben zijn hiervan een gevolg geweest. Voor de opvallende rode kleur was lange tijd een voorliefde. Meekrapplant is Rubia tinctorum Uit J. de Kanter, De meekrapteler en bereider (1802). ontwikkeling in de natuur. Voor Schouwen was dit als de bruinzoete- lingsappels in de bloei kwamen en op Goeree als de sering en de wilde kastanje gingen bloeien. Van overjarige planten werden stek ken (kiemen) met een lengte van 10 a 20 cm afgescheurd en zo vers moge lijk geplant. Om het aanslaan van de kiemen te bevorderen werden ze voor het zetten in een emmer met dunne modder gedompeld. Het planten (zetten) gebeurde op de vlakke grond. De afstand tussen de rijen bedroeg rond 40 cm. In één rij werden twee kiemen bij elkaar gezet. Met een zetspade, gelijkend op een metselaarstroffel, werden kuiltjes gemaakt waar de kiemen enigszins schuin in werden gelegd en met grond bedekt. De afstand in de rij bedroeg rond 40 cm; andere bronnen vermelden een kleinere afstand. Af hankelijk van de afstand in de rij waren 120.000 a 150.000 of meer kiemen per ha nodig. Het eerste jaar bestond de verzorging uit wieden en losmaken van de grond. Bij een voorspoedige groei ontstond er een volledige bodembedekking. In de herfst, als het loof was afgestorven, werd aangeaard. Dit vond plaats met een speciale ploeg. Om de andere rij werd een voor gemaakt. Met een spade werd de grond egaal verdeeld. Deze deklaag van een handbreedte of 10 cm was eensdeels een be scherming tegen de vorst maar dien de ook om uitstoeling te bevorderen. In het tweedejaar werd de grond in het voorjaar geëgd en 's zomers ge hakt en gewied. Bij de driejarige teelt werden in de herfst van het tweede jaar de bedden opnieuw met aarde uit de voren bedekt. In Frankrijk werd zowel in het twee de als in het derde jaar het loof wel gemaaid en gebruikt als veevoer. Volgens de gegevens vond dit in ons land en in Vlaanderen vrijwel niet plaats. Voeren van dit loof aan melkkoeien had tot gevolg dat de melk van deze dieren roodachtig van kleur werd. De Groene taaie en de Willemstadse waren taaier met betrekking tot breuk en hierdoor geschikter voor de zware kleigronden. Ir. G.J. van den Bosch schreef in 1849 dat in de Wilhelminapolder de Willemstadse in de zware grond en de Soeterse op de lichtere percelen werd geplant. Van de garancine fabriek te Kapelle (bij Zierikzee) is weinig meer over. Alleen de buitenkant herinnert aan een brok agro-industriele nijverheid. De uitgedolven wortels werden op het land gelegd om te drogen. Na 3 of 4 dagen werd deze zoge naamde groene mee afgevoerd naar de meestoof voor opslag. De wortels, door enige dagen op het land te liggen taaier geworden, waren geelachtig rood van kleur. Hoe lichter de kleur des te minder de kwaliteit. Daar bevriezen schadelijk was moest de oogst voor de winter binnen zijn. Als regel was het del ven vóór december afgelopen. De kg-opbrengst per ha van deze op het land gedroogde wortels be droeg voor tweejarige mee 1200 a 2.000 kg en van driejarige 2000 4000 kg, soms meer. De teelt van meekrap en de verwerking ervan was arbeidsintensief. i

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1981 | | pagina 28