Veldbonen voor groenvoederwinning I ST0KSNIJB00N, 1980 BROCCOLI I n 1980 zijn volgens bet CBS 736 ha veldbonen geteeld. Daarmee had dit gewas weer iets meer belangstel ling dan in de voorgaande jaren. Aan de hand van subsidieaanvragen bleek in 1980 ongeveer 435 ha bestemd te zijn voor de winning van zaad. De zaadopbrengsten waren het afgelopen jaar helaas vaak teleurstellend. Dit in tegenstelling tot de bonen die voor groenvoer zijn geoogst. Voor dit doel zijn de veldbonen overwegend op zandgrond geteeld. N a de oogst van veldbonen onge veer half augustus is het mogelijk nog een stoppelgroenvoedergewas te te len, bijv. Italiaans of Westerwolds raaigras. Veldbonen voor groenvoederwinning hebben een lagere opbrengst aan droge stof en voedereenheden melk (VEM) dan snijmais, maar een iets hogere eiwitopbrengst. Ze worden vroeger gezaaid dan mais (maart) en duidelijk vroeger geoogst (ongeveer half augustus). De vroege oogsttijd heeft het voordeel dat veelal nog een stoppelgewas gezaaid, of dat op tijd grasland ingezaaid kan worden. Daarnaast kan het speciaal in gebieden met veel mais en met een overschot aan dierlijke mest belangrijk zijn dat in augustus al drijfmest op het land kan worden gebracht. Rassenproeven met veldbonen voor groenvoederwinning - n 1980 is op goede zandgrond in Twente met een zwarte laag van ruim 1 meter en op goede zandgrond in Noord-Brabant met een zwarte laag van 60 cm een proefveld aange legd met 23 rassen van veldbonen. Ze zijn rond 21 maart gezaaid en op 12 en 13 augustus geoogst. In bij gaande tabel worden alleen resulta ten van de rassen gegeven die staan vermeld in de Gemeenschappelijke Rassenlijst voor Landbouwgewassen van de EEG. Deze rassen mogen hier in het verkeer komen voor groen voederwinning. Voor dit doel wor den over het algemeen de kleinzadi- ge veldbonen - duivebonen - geno men om de zaaizaadkosten zo laag mogelijk te houden. In verband hiermee zijn in de tabel de rassen in volgorde van een oplopend dui- zendkorrelgewicht geplaatst. Het betreft 9 rassen van de duiveboon Drie rassen van veldboon; het middelste ras is duidelijk te slap. Ir. HA te Velde RIJKSINSTITUUT VOOR HET RASSENONDERZOEK VAN CULTUURGEWASSEN (1000-korrelgewicht lager dan 500 gram), 3 rassen van de paardeboon en 1 ras van de wierboon. De bonen vormden een lang gewas. Tussen de rassen bestonden grote verschillen in stevigheid, resistentie tegen chocoladevlekkenziekte en in vroegrijpheid. De beide langste ras sen bleken nog het meest stevig te zijn. Een stérke aantasting door de chocoladevlekkenziekte bevorderde de afrijping maar reduceerde de op brengst in sterke mate. Ook de beide, niet in de tabel vermelde tuinboon rassen Minica en Statissa zijn sterk door de chocoladevlekkenziekte aangetast en hadden een teleurstel lende drogestofopbrengst. De vroegrijpheid wordt door het percentage drogestof aangegeven. Er is naar gestreefd de proefvelden te oogsten wanneer de bonen 20-25% drogestof bezaten om bladverlies zoveel mogelijk te voorkomen. Met uitzondering van het duiveboonras en de beide tuinboonrassen die sterk door de chocoladevlekkenziekte wa ren aangetast en veel bladverlies hadden, is hieraan redelijk goed vol daan. Er valt nog op te merken dat een aantal niet-EEG-rassen die in be proeving waren, een goede indruk maakten. Het betreft de duivebonen Wieselburger Kleinkörniger en Kornberger Kleinkörniger van in zender Barenbrug, Hellnablije en Grünperle van inzender "Luiden- burg" en de paardeboon Selektie 1973 van Cebeco-Handelsraad. Overzicht van eigenschappen in 1980 bij veldboonrassen van de EEG-rassenlijst Hoge cijfers betekenen een goede stevig heid en een grote resis tentie 1000-korrelge- wicht in gram Gem. drogestof gehalte in i Stevigheid Res.tegen choco- ladevlekkenz B u G •H QJ 4-1 toO G <1> Opbrengst in verhoudings getallen Inzender vers droge stof Herra 298 21,2 6,5 7 204 105 102 D.J. van der Have Herz Freya 3181 22,4 6,5 7 190 89 92 Barenbrug Primeperle 331 32,2 5 4,5 173 48 70 Zeider Maxime 368 19,9 8 8,5 208 1 10 101 N.O.C. Blaze 387 21,1 6,5 8 198 112 109 D.J. van der Have Danas 431 19,7 7 7,5 203 124 111 D.J. van der Have Kristall 443 22,7 8,5 8,5 208 101 105 Cebeco-Handelsraad Dacre 455 20,0 5,5 6,5 200 102 95 D.J. van der Have Ascott 458 23,9 6,5 7,5 196 96 105 Zeider - Cockfield 558 20,1 5,5 6,5 205 108 101 D.J. van der Have Stella Spring 599 20,9 5 6,5 198 107 103 Barenbrug Strube 676 25,2 6 7,5 198 96 1 10 Zeider Wierboon CB 1291 20,6 6,5 7 178 101 96 Cebeco-Handelsraad 100 kg/ha 45300 9860 1) De partij van dit ras gebroken zaadhuiden. was onregelmatig van korrelgrootte en had vrij veel Nagewas en opbrengstvergelijking met snijmais In 1980, met zeer groeizaam weer in september, brachten op genoemde proefvelden deze raaigrassen rond 2900 kg drogestof per ha op in de periode eind oktober-half november. Na een gunstige winter voor deze raaigrassen is het mogelijk in het volgende voorjaar nog een snede gras te winnen wanneer het volgende hoofdgewas niet vroeg gezaaid be hoeft te worden. Op het proefveld in Noord-Brabant zijn tevens 4 snijmaisrassen geteeld i.v.m. een opbrengstvergelijking. Ge middeld bracht de snijmais 16,0 ton drogestof per ha op. De teelt van stoksnijbonen in de vol- legrond wordt hoofdzakelijk aange troffen in Brabant en Limburg. Veelal wordt daarbij op één op andere wijze vervroeging toegepast. Toen in 1978 met rassenonderzoek aan nieuwe rassen van dit gewas werd aangevan gen, werd deze proef dan ook aange legd op de proeftuin te Breda. De planten werden onder staand glas op gekweekt en na het uitplantcn met plastic bedekt. In 1979 werd de proef op dezelfde wijze herhaald. Proefopzet Het proefsortiment bestond niet al leen uit nieuwe rassen. Onder de in zendingen kwam o.a. ook het al ou dere, draadloze ras Superia voor; dit ras is als standaardras opgenomen. Voor de volledigheid is later, om het niveau van de draadgevoelige rassen te kunnen bepalen, het ras Romore toegevoegd. De veel geteelde rassen Helda en Precores zijn niet meer be proefd. De rassen zijn omstreeks 12 april onder staand glas gezaaid. Eind april/begin mei zijn 4 plantjes in een 12 cm perspot verspeend waarna de pollen op 40 of 50 x 150 cm buiten zijn uitgeplant. Ze zijn evenwel di rect afgedekt met 0,01 mm dik, niet- geperforeerd, transparant folie. Dit is weer verwijderd toen de planten, in de tweede helft van mei, tegen de folie aangroeiden. In 1978 is de proef in de periode van 11 juli tot 15 augustus negen keer doorgeplukt. In 1979 gebeurde dit zes keer en wel van 14 juli tot 13 augustus. Daarbij is bij elke oogst het gewicht aan kwaliteit I (rechte bo nen) en stek bepaald. Tevens vond enkele keren een beoordeling van het geoogste produkt plaats. Resultaten Het eerste proefjaar was een ongun stig jaar voor de stokbonen: de re sultaten waren navenant. Het tweede jaar, waarbij de rassen iets vroeger maar vooral veel produktiever wa ren, mag goed geslaagd heten. Over beide jaren gerekend gaven Aller vroegste - Zwanior en Hazet het hoogste percentage kwaliteit I. Sa men met het eveneens produktieve ras Romore waren zij tevens de vroegste. Alle drie zijn ze echter ge voelig voor draadvorming. Het draadloze ras Superia was een weinig later (2 dagen) maar duidelijk min der produktief. Dit geldt eveneens voor het nog een dag latere, vrijwel draadloze ras Zondra. Ongeveer een week na de vroegste rassen kwam het draadloze, zeer produktieve ras Langmals waarvan echter ook het meeste stek werd geplukt. Nog zes andere beproefde rassen kunnen om bepaalde redenen niet worden aan bevolen voor de vervroegde teelt. De vroegste groep wordt dus nog steeds gevormd door draadgevoelige rassen. Opvallend was dat het per centage stek bij deze rassen duidelijk lager lag dan bij de rassen die geen draad vormen. In de tabel worden enkele belang rijke eigenschappen van de rassen nader aangegeven. (Voor beschrijvingen en aanvullende gegevens van de rassenlijstrassen wordt verwezen naar de Rassenlijst voor Groentegewassen deel volle- grondsgroenten 1981). J. de Kraker en C.J. Roelands (PAGV) en P. Riepman (KIVRO) Bij de snel toenemende belangstel ling voor de teelt van broccoli is een goede informatie omtrent de rassen- keuze noodzakelijk. In 1979 werd daartoe een oriënterend onderzoek gestart, waarbij een dertiental rassen bij drie zaaitijden werden bekeken. Dit onderzoek vond plaats op het PAGV te Alkmaar. De resultaten van dit onderzoek zijn weergegeven in Rassenbericht nr. 572. Met de betere rassen en rassen waar van nog te weinig informatie verkre gen was (totaal zes stuks), is in 1980 door het PAGV een uitgebreider on derzoek uitgevoerd in samenwerking met de proeftuinen Breda, Meterik en Vierpolders. Proefopzet en uit voering, alsmede de resultaten van beide proefjaren zijn in dit rassenbe richt opgenomen. Proefopzet en uitvoering De proeven zijn in 1980 aangelegd op voornoemde drie proeftuinen, alsmede op de tuin van het Proefsta tion te Alkmaar. Tevens zijn alle rassen in drie zaaitijden beproefd. De belangrijkste teeltgegevens zijn per zaaitijd vermeld in tabel 1. Tij dens groei en oogst zijn diverse waarnemingen verricht. Van het veldgewas is per ras de hoeveelheid blad, uniformiteit en zo mogelijk de meeldauwaantasting beoordeeld. Verder is het gewas twee a driemaal per week doorgeoogst, waarbij ge streefd is in een zodanig stadium te oogsten, dat het produkt ook tijdens de afzet nog kwalitatief goed blijft en o.a. het opengroeien van de bloem knopjes voorkomen wordt. Bij het oogsten is vooreerst uitgegaan van de hoofdknop, waarbij gestreefd is naar een stengellengte van 20 cm. Bij sommige rassen, vooral in de vroege teelt, was deze stengellengte niet haalbaar. Bij de vroege en de zomer zomerteelt zijn van de rassen ook zijknoppen geoogst. Achteraf is de informatie hieruit te weinig be trouwbaar gebleken, doordat a) bij gelijke zaai vroege rassen na wegha len van hoofdknop eerder en dus langer de kans hebben zijknoppen te leveren; b) de gevolgde oogstmetho- diek (dooroogsten zoals bij de hoofdknoppen) foutief is gebleken. Zo het oogsten van zijknoppen eco nomisch haalbaar is, is het efficiënter te oogsten in zogenaamde "vluch ten", dat wil zeggen met vrij grote tussenpozen. Vervolg op pag. 11 Tabel 1. Belangrijkste teeltgegevens van de rassenproef broccoli in 1979 en 1980 teelt aspect vroege teelt zomerteelt herfstteelt Zaaiperiode 9-22 maart 21-30 mei 28 juni-3 juli Plantopkweek op 5 cm perspot bij losse plant onder losse plant onder 12-15°C platglas platglas Plantperiode tussen 3,5-4,5 week na ca. 3,5 week na zaai ca. 3,5-4 weken na zaai zaai Plantdichtheid 48.000 48.000 48.000 (aantal/ha) Oogstperiode 3 juni-10 juli 25 juli-29 augustus 8 september- 1 november 1) Onderzoek en samenstelling door C. van Wijk (PAGV), F. v. d. Zweep en P. Riepma (RIVRO). 10

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1981 | | pagina 34