Nieuwjaarsvergadering Z.L.M.-Bestuur
'S"VD
Financiële basis land- en
tuinbouw ernstig ondermijnd
D e heer Doeleman ging na alle aanwezigen een voor
spoedig 1981 toegewenst te hebben, in zijn openings
woorden voorts in op opbrengsten en prijsontwikkelin
gen in het achter ons liggende jaar 1 980. De opbreng
sten zijn in het zuidwesten in het algemeen toch nog
meegevallen, zij het dat er nogal verschillen zijn. Hoewel
de prijs van aardappelen aangetrokken is, blijkt het vooral
door het sterk gestegen kostenpeil steeds moeilijker het
hoofd boven water te houden. Ook het incasseringsver
mogen en de vermogenspositie van veel bedrijven is veel
te gering geworden.
D e heer Doeleman maakte hierbij overigens de kantte
kening dat: "Een beleid zoals de Heer Otto voorstaat
alleen goed mogelijk is wanneer voldoende financiële
ruimte aanwezig is op de individuele bedrijven terwijl
daarbij ook voldoende arbeid vrij gemaakt moet kunnen
worden."
zuidelijke landbouw maatschappij
Deze fraaie bloemen doen ons al weer denken aan en verlangen naar het voorjaar.
Op de foto tussen de bloeiende hyacinten Astrid Groeneveld uit IJmuiden die wel
even wilde poseren op de Bloembollenbeurs die met de kerst in Hillegom werd
gehouden, onder het motto "Kerstflora 1980". (Foto A. Westerbeek).
z.l.m
VRIJDAG 9 JANUARI 1981
68e JAARGANG NO. 3564
land- en
tuinbouwblad
Voorzitter Landbouwschap
"We rtioeten constateren dat de gemiddelde bruto-inkom-
sten van boer en tuinder het afgelopen jaar al niet zijn mee
gegroeid met de inflatie, maar dat er netto zelfs nog een
belangrijke daling heeft plaatsgevonden. Ook gegevens van
het L.E.I. wijzen in deze richting. Het feit dat op bijna alle
groepen van bedrijven er nu gemiddeld van ontsparing
sprake is, betekent dat de financiële basis van de Neder
landse land- en tuinbouw ernstig wordt ondermijnd", aldus
voorzitter ir. D. Luteijn in zijn openingstoespraak bij de
openbare bestuursvergadering van het Landbouwschap
woensdag 7 januari j.l. De heer Luteijn zag hierin voor de
overheid een reden om actief te zijn bij het oplossen van de
financiële problemen waarin vele bedrijven nu verkeren.
"Wij gaan zeer binnenkort met Minister Braks spreken over
een mogelijkheid die ook door hem is genoemd n.l. een
verbreding van de werking van het borgstellingfonds".
Daarbij mag het volgens Luteijn niet gaan om het vervangen
van wat nu reeds bestaat door nieuwe maatregelen maar om
het dichten van het gat dat door de economische depressie is
geslagen in het landbouwbeleid zoals wij dat in ons land de
laatste jaren hebben gekend. Hier heeft ook het landbouw
bedrijfsleven een belangrijke en moeilijke taak. Het gaat
immers niet aan om voor een ieder die in moeilijkheden
komt een aanvullende maatregel te verlangen; er zullen
volgens de voorzitter criteria moeten worden gevonden die
de bestaande oriëntatie van het landbouwbeleid overeind
zullen houden, n.l. het instandhouden van bedrijven die ook
op langere duur levensvatbaar zijn. Bij het aangeven van
criteria zal het bedrijfsleven moeten worden betrokken.
Het Europese landbouwbeleid noemde Luteijn het belang
rijkste onderwerp dat ons in 1981, maar ook daarna, zal
bezighouden: Onder druk van de budgettaire problemen
wordt het beleid in Brussel naar zijn mening teveel op de
korte termijn gericht, waardoor men in feite doorlopend
achter de feiten aanholt. Dat dreigt ook in het nu voor ons
liggende jaar weer te gebeuren. Financiële medeverant
woordelijkheid van de producent lijkt de oplossing van alle
problemen te moeten brengen. Men vergeet dan dat het
verstoorde evenwicht op de markten daarmee niet wordt
opgelost. Financiële medeverantwoordelijkheid gaat ten
koste van de boereninkomens, tenzij men de politieke be
reidheid zou hebben de prijzen aan het niveau van de ges
tegen kosten aan te passen.
Een werkelijke oplossing van de problemen ziet Luteijn veel
eer in het bieden van alternatieven aan die producenten die
nu geconfronteerd worden met een overvoerde markt: "Ik
denk dat we dan met drie ontwikkelingen rekening moeten
houden: in de eerste plaats met de verwachting dat de stag
nerende koopkracht in de tachtiger jaren ook zal leiden tot
een stagnatie in de vraag naar de wat duurdere veehouderij-
produkten. Ten tweede met het gebruik van agrarische pro-
dukten voor energieopwekking en als grondstof voor de che
mische industrie. Dit kan de wereldhandelsstromen aanzien
lijk beïnvloeden. Suiker is hiervan al een indringend voor
beeld. In het verlengde hiervan ligt de derde ontwikkeling,
namelijk dat we in West-Europa minder afhankelijk zullen
moeten worden van de aanvoer van plantaardige eiwitten uit
andere werelddelen. We zullen onze eigen Europese eiwit-
produktie moeten uitbreiden. Ik geloof dat het voor Brussel
een taak is om op deze ontwikkelingen in te spelen. Dat
betekent aan de ene kant dat er duidelijke signalen moeten
uitgaan naar de producenten van bijvoorbeeld melk, rund- en
varkensvlees dat er de eerstkomende jaren pas op de plaats
moet worden gemaakt. Dat betekent aan de andere kant dat
er, daar waar dat mogelijk is, een omschakeling moet worden
gestimuleerd naar produkten waarvoor in de toekomst nog
wel afzetruimte is. Als wij de omvang van de Nederlandse
veehouderijproduktie willen handhaven, is juist dat laatste
van groot belang. Het is immers een illusie om te verwachten
dat men in al die gebieden van Europa waar de landbouw nog
volop in ontwikkeling is bereid zal zijn de klok stil te zetten.
Politiek is dat niet realistisch.
voren gekomen bij de debatten in de Provinciale Staten
van Zeeland waarbij het ging over de subsidie voor de
stichting het Zeeuwse Landschap.
'Ik denk dat het goed is aan het begin van het nieuwe
jaar dat wij ons realiseren dat wij meer met elkaar zullen
moeten leven dan naast elkaar om niet te zeggen tegen
over elkaar. Als Z.L.M. zijn wij zeker bereid tot overleg. In
de komende tijd kan bezien worden of wij zelf initiatieven
moeten nemen of daarvoor althans, een duw in de goede
richting geven/' aldus de heer Doeleman die zijn ope
ningswoord besloot met er nogmaals op te wijzen dat er
op verschillende niveau s een fundamenteel ander beleid
gevoerd zal moeten worden waarbij erkend zal moeten
worden dat een goed funktionerend hedrijfsleven de ba
sis is voor een welvarende maatschappij.
(VERVOLG OP PAG. 9)
V anuit Nederland dienen wij de ontwikkeling in de an
dere E.E.G.-landen kritisch te volgen, zeker nu de Euro
pese Commissie steeds meer de verantwoordelijkheid
van de financiering van het landbouwbeleid bij de pro
ducent wil leggenDeze waarschuwende woorden
sprak de heer A.J .G. Doeleman op de eerste Hoofdbes
tuursvergadering van 1981, 5 januari j.l. in het Land-
bouwhuis te Goes. Hij wees daarbij op het gevaar van een
renationalisatie van het landbouwbeleid in de verschil
lende landen en noemde in dit verband de aktiviteiten
van de Franse overheid die sterk in die richting wijzen.
"Bijzonder lang heeft het geduurd voor men bereid is
geweest aandacht aan deze zwaarwegende problemen te
schenken. Blijkbaar us het nodig dat eerst bedrijven diep
in de problemen moeten geraken voor men bereid is te
luisteren
De Z.L.M.-voorzitter wees er voorts op dat in ons dicht
bevolkte land de land- en tuinbouw in steeds verder
gaande mate te maken krijgt met allerlei beperkende
maatregelen en lasten die mede van grote invloed zijn op
de bedrijfsvoering en de bedrijfsresultaten.
"Velen hebben lang in de veronderstelling geleefd dat de
algemene middelen onuitputtelijk waren. Deze mening
heerst ook zeer sterk in de kringen van natuur- en land
schapsbehoud. Als landbouw moeten wij ons afvragen of
wij anderen niet te veel hun gang hebben laten gaan."
Aldus de Z.L.M.-voorzitter die eraan herinnerde dat de
Direkteur Generaal voor landinrichting, grond- en bosbe
heer dr. ir. W. M. Otto onlangs heeft gezegd dat de
landbouw zelf in bepaalde gebieden het initiatief in han
den moet nemen om, vanuit een eigen verantwoordelijk
heid en bewust van eigen kunde in het omgaan met
grond, water, plant en dier, de ecologie sterker toe te
buigen naar de landbouw zelf.
Wat dat laatste betreft dacht hij met name ook aan de
Bedrijfsverzorgingsdiensten. Maar ook vanuit de dienst
landinrichting zal er een duidelijk beleid gevoerd moeten
worden, zo liet Doeleman weten.
T.a.v. de opsplitsing van Staatsbosbeheer in twee minis
teries vroeg hij zich af of er op het terrein van natuur- en
landschapsverzorging geen betere coördinatie mogelijk is
tussen landbouw en verenigingen voor natuur- en land
schapsbehoud. Maar ook een betere coördinatie via de
landinrichtingsdienst op provinciaal niveau.
Dat beter overleg hard nodig is, is overduidelijk naar