BOEKWEITeen verdwenen
kuituurgewas in Westelijk - Europa
D e naam boekweit bestaat uit
een samentrekking van 2 woor
den. Boek is oud-nederlands voor
beuk. De vorm van boekweitzaad
komt overeen met die van beu-
kenootjes en de benaming van dit
deel zal hiermee wel verband
houden. Het tweede deel, weit,
kan gemakkelijk aanleiding ge
ven tot een verkeerd begrip. Weit
is namelijk de oude nederlandse
benaming voor tarwe. Weiten-
meel is tarwemeel. Het meel van
boekweit is gruttenmeel.
H,
B,
I
I
H,
D,
Benaming
Herkomst
De plant
Grondsoort en
grondbewerking
De teelt
Produkten
Het verdwijnen van de
teelt
Weer verkrijgbaar
B ij de huidige generatie is boekweit een onbekend kuituurge
was. De tijd dat het ook in ons land veelvuldig werd verbouwd is
evenwel nog niet zo lang geleden. Het was vroeger in sommige
streken een zeer belangrijk gewas. Dit komt tot uiting in de
beteelde oppervlakte (zie tabel).
Kort na 1935 is de teelt ervan vrijwel volledig verdwenen. Nu, een
eeuw geleden, werd 8% van de totale oppervlakte bouwland in ons
land met boekweit beteeld. Het is een gewas van de zand- en
dalgronden. Dit laatste betreft de afgegraven hoogveengronden.
Door de van nature betere gronden in Zeeland is de boekweitteelt
hier nooit van veel betekenis geweest. In 1900 werd in Noord-
Brabant nog op ruim 7.000 ha land boekweit geteeld en in Zee
land op 50 ha. De Zeeuwse teelt van dit gewas was vrijwel uit
sluitend in Eede en Koewacht en omgeving.
De omvang van die teelt in de
vorige eeuw in ons land en de te
ruggang daarna is in onderstaan
de tabel weergegeven:
1851 - 1860
1861 - 1870
1871 - 1880
1890
1900
1920
1935
gem. 65.000 ha
gem. 67.000 ha
gem. 65.000 ha
46.000 ha
27.000 ha
7.000 ha
300 ha
e herkomst van de boekweit is
niet met zekerheid bekend. Een
legende vermeldt dat Joost van
Gistele (1446 - 1525) uit Zuiddor-
pe in Zeeuwsch- Vlaanderen bij
zijn reizen boekweit heeft meege
bracht uit het Heilige Land.
In het gemeentewapen van de
voormalige gemeente Zuiddorpe
staan drie boekweitbloempjes af
gebeeld.
GkMfcfcN Tfc
ZUlUDORPt
Uit onderzoek (naar gegevens van
Prof. Dr. B.H. Slicher van Bath)
van de stuifmeelkorrels is gebleken
dat de boekweit zowel in Neder
land als in Noord- West Duitsland
reeds vóór het begin van onze
jaartelling inheems was.
Uit schriftelijke bronnen is bekend
dat in Gelderland en Vlaanderen in
de 14e eeuw boekweit werd ver
bouwd. Het is in elk geval een oud
kuituurgewas in onze landstreken.
B oekweit behoort tot de familie
Polygonum (veelknopigen)
waartoe ook o.a. zwaluwtong,
perzikkruid en varkensgras be
horen. Bij de jonge plant is de
stengel rood van kleur. De bla
deren aan de sterk vertakte sten
gel zijn hartvormig. Het wortel
stelsel omvat een sterk vertakte
penwortel. De bloei begint al in
een jong stadium. De bloempjes
zijn witachtig van kleur en vor
men dichte trosjes. Al bloeiende
Bloeiende boekweitplant met
rechtsonder dopvrucht met ver
welkt bloemdek.
wordt het gewas groter. De boek
weitbloemen bevatten veel nek-
tar. Het is dus een uitstekende
drachtplant voor bijen. De boek-
weithoning is rood-bruin van
kleur en heeft een bijzondere
geur en smaak.
De hoogte van het gewas was
vroeger als regel niet hoger dan
50 cm. Voordat de bloei teneinde
is zijn er reeds rijpe vruchten. Het
is dus een gewas met een zeer
ongelijke afrijping. De vruchtjes
zijn, al naar het ras, omhuld met
een grijze of zwarte dop. De op
zandgrond verbouwde boekweit
was grijs van kleur; de veen-
boekweit zwart.
Deze is driekantig van vorm, on
geveer als de beukenootjes. Het
zaad zit aan dunne steeltjes die in
rijpe toestand gemakkelijk los la
ten. Zaadverlies (geuren) treedt
dan ook gemakkelijk op bij de
oogst.
Bij bewaren moet het zaad goed
droog zijn, het schimmelt ge
makkelijk. Het hl.-gewicht van
boekweit is 60 a 65 kg. Het dui-
zendkorrelgewicht is 20 a 25
gram. Dit betekent dat 1 kg
boekweit rond 45.000 zaden om
vat. Bij tarwe is dit rond 25.000
korrels.
Hoewel boekweit evenals de gra
nen om de meelrijke vruchten
wordt geteeld is het een geheel
ander gewas.
et is een gewas voor de "ar
me" gronden. De teelt kwam dan
ook uitsluitend op de zand- en
dalgronden voor. Op vruchtbare
grond is de groei te weelderig en
wordt het gewas wel een meter
hoog. De plant groeit dan teveel
in het blad. Dit gaat dan gepaard
met een geringe zaadvorming.
Daar de vruchtbaarheid van de
zandgronden in deze eeuw enorm
is toegenomen, voornamelijk
door het beschikbaar komen van
meer meststoffen, is ook daar de
teelt voor de zaadwinning minder
geschikt geworden. Boekweitland
werd vroeger niet bemest. De
toen in geringe mate beschikbaar
zijnde meststoffen werden aan
gewend op andere gewassen.
Rond een eeuw geleden werd op
schrale gronden wel ervaren dat
een gifte kalizout en fosfaten
gunstige resultaten gaf. Thans is
er geen weet meer van hoe arm
aan plantenvoedende stoffen
sommige gronden toen waren.
Hedendaagse kruidkundigen be
weren wel dat boekweit geen
kunstmest verdraagt. Dit is een
halve waarheid. Boekweit doet
het namelijk niet op grond met
een goede voedingstoestand voor
planten. Een stalmestbemesting
geeft een groeibeeld gelijk aan
kunstmest bij dit gewas.
Boekweit verlangt een diep losge
maakte bouwvoor. De penwortel
krijgt dan gemakkelijker gelegen
heid te kunnen groeien. Diep
ploegen vraagt meer trekkracht.
De spreuk "Boekweit wordt ver
bouwd op paarde-zweet" vindt
hierin zijn oorsprong. Boekweit
land op zandgrond werd vaak twee
keer geploegd. Eind februari - be
gin maart werd diep geploegd,
terwijl bij of voor het zaaien dit
nogmaals maar dan zeer ondiep
gebeurde.
oekweit is uitsluitend een zo
mergewas. Het is zeer gevoelig
voor nachtvorst. De teelt is dan
ook alleen mogelijk in een tijd als
er geen nachtvorst meer te ver
wachten is. Het is een gewas met
een korte groeiperiode, namelijk
rond drie maanden. Dit betekent
dat het nog in noordelijke streken
met korte zomers kan worden
verbouwd. Door harde wind,
harde regen en hagel treedt ge
makkelijk beschadiging op. Het is
dus een gevoelig gewas. Onder-
ploegen en herzaai was soms no
dig.
De zaaitijd ligt tussen half mei -
half juni. Gezaaid werd zowel
breedwerpig als op rijen. Bij ri-
jenteelt werd gezaaid met een
gieter achter de ploeg. De rije-
nafstand was rond 30 cm.
Door de vlugge groei is het een
onkruiddekkend gewas. Men on
dervond nogal eens last van het
onkruid hanepoot.
Per ha is 30 a 40 kg zaaizaad no
dig. De oogst valt in het laatst van
augustus tot begin september.
Hiermee kan door de onregel
matige afrijping niet gewacht
worden tot alle korrels rijp zijn.
Bij de oogst is een deel van de
stengels en bladeren nog groen.
Na het maaien is drogen loslig
gend op het land nodig. Al naar
de streek gebeurde het maaien
met de zeis, de zicht of de sikkel.
Ook werd de plant wel getrokken.
Dorsen gebeurde op het land met
de dorsstok of een vlegel. Op de
dorsplaats werd de grond licht
omgewerkt en vlak gemaakt voor
het dorskleed. Na het dorsen
werd het zaad met de klompen
getrappeld. Dit betreden is nodig
om de blaadjes die nog aan de
vruchtjes zitten los te krijgen. Na
het schonen vond nadrogen
plaats in de schuur of op zolder.
Het in een dunne laag uitgesprei
de zaad werd regelmatig omge-'
schept om broei te voorkomen.
De zaadopbrengst bedroeg rond
1900 voor zandboekweit 1000 a
1500 kg per ha (verslag over de
landbouw 1903). Voor veenboek-
weit was de opbrengst veel lager.
Voor de teelt van veenboekweit
vond weinig grondbewerking
plaats. Het bovenste laagje van de
grond dat in het voorjaar droog
was werd verbrand. Dit veen
branden gaf veel rookontwikke
ling.
n sommige streken van ons land
vormden vroeger de produkten
van boekweit een belangrijk deel
van de dagelijkse gerechten. Dit
was vooral in de zomermaanden
het geval. Het meel werd gebruikt
voor het bakken van pannekoe
ken. De grutten (gepelde zaden)
vondën hun bestemming bij de
bereiding van pap. Voor het bak
ken van brood werd het niet ge
bruikt, het is hiervoor minder ge
schikt.
Het malen tot meel moest "voor
zichtig" gebeuren. Bij warm wor
den treedt bij boekweit gemak
kelijk "verbranden" op waardoor
verkleuring van het meel ont
staat.
Enkele tientallen jaren geleden
werden de boekweitzaden ge
bruikt als voer voor kuikens.
Boekweitstro heeft als veevoer
zeer weinig voedingswaarde; het
is strooisel. Volgens G. Reinders
(1893) is het voeren van boekweit
in groene toestand en ook als stro
ongeschikt als voer voor witte
schapen alsook voor varkens en
runderen met witte of bonte
haarkleur wanneer de dieren bij
zonneschijn buiten verblijven. De
dieren zouden er onder die om
standigheden ziek van worden.
"Het is een boekweitenver-
bouw" werd als spreuk ge
bruikt bij een riskante onder
neming.
door betere kultuurmaatrege-
len en bemesting steeg de
produktie van de graange
wassen belangrijk. Bij boek
weit steeg de opbrengst niet en
gaf op vruchtbare grond zelfs
een achteruitgang. Het gaf in
verhouding met granen een
dalend rendement.
er werd geen kans gezien en er
was ook geen aandrang toe
om het selekteren en kweken
van produktievere rassen ter
hand te nemen.
er kwam meer graan beschik
baar waarvan de prijs in ver
houding lager werd dan van
boekweit produkten. Dit ve
randerde mede het voedings
patroon in sommige streken.
bij de oogst en het bewaren
was boekweit nogal bewerke
lijk. Voor rogge en haver is dit
gemakkelijker en eenvoudiger
rond te zetten.
L et verdwijnen van de teelt
heeft verschillende oorzaken:
door de weersgevoeligheid is
het een oogstonzeker gewas.
n sommige winkels zijn boek-
weitgrutten en boekweitenmeel
weer verkrijgbaar. Dit althans
meer dan enige jaren geleden. Het
wordt hiertoe ingevoerd. In ons
land heeft de teelt van boekweit
weinig perspektief. Een kleine op
pervlakte als curiositeit of als
hobby te verbouwen kan voor en
kelingen aantrekkelijk zijn, te
meer daar het een prima dracht-
veld is voor bijen. Een veldje
bloeiende boekweit is een mooi
gezicht.
Ing. J.H. Lantinga
5