Gevolgen van beregening met grondwater voor de grondwaterstand Informatie-uitwisseling over gebruik organische stoffen nodig B ehalve water in de bodem is neerslag voor de landbouw de leve rancier van het benodigde water. In het zomerhalfjaar is de verdamping meestal groter dan de neerslag, zodat er sprake is van een neerslagtekort. De grootte van dit neerslagtekort is natuurlijk sterk afhankelijk van de droogte van het jaar. Vaak is het neerslagtekort zo groot dat dit door de vochtvoorraad in de bodem niet meer volledig kan worden aange vuld. Er treedt dan een vochttekort op, zodat extra toediening van water aan de gewassen noodzakelijk wordt. Beregening is daarvoor meestal de aangewezen methode. Alleen voor een smalle strook langs de beken in hellende gebieden en voor vlakke gebieden met een gunstig bodem profiel komt infiltratie vanuit open waterlopen in aanmerking. Maar ook dan kan in droge jaren aanvul lende beregening nodig zijn. H et voortdurend oppompen van grondwater veroorzaakt een trech tervormige daling van de grondwa terspiegel, met de grootste verlaging bij het onttrekkingspunt. Binnen het gebied van die 125 hektare blijkt deze B ij hoge zandgronden is het herstel van de verlaging vrijwel altijd verre van volledig. De voorgeschiedenis wordt nu veel belangrijker. Berege ning in een droog jaar heeft in dit geval veel langer een merkbaar ef- fekt op het grondwaterstandspeil. Het optreden van twee opeenvol gende droge jaren betekent dus dat bij hoge zandgronden de verlaging in het tweedejaar groter zal zijn dan in het eerste jaar. Bovendien zijn de verlagingen op hoge zandgronden toch al groter dan op lage zandgron den het geval is. BEREGENING In RESULTATEN A. van de Giessen* 25 jaar I.C.W. Werkweek verwerking vaste afvalstoffen B eregening van landbouwgronden vindt langzamerhand op steeds omvangrijker schaal plaats. Vooral het optreden van een droog zomerseizoen zal agrariërs doen besluiten een (grotere) beregeningsinstallatie aan te schaffen. In tal van gebieden in het oosten en zuiden van ons land is men als bron voor beregening vrijwel uitsluitend op het grondwater aangewezen. Het oppompen van grondwater leidt vrijwel altijd tot een grondwaterstandsverlaging. Buiten de beregende percelen is het mogelijk dat hierdoor elders in het betrok ken gebied een vermindering van gewasopbrengst optreedt. Daar is immers ten gevolge van de grondwater standsverlaging minder water beschikbaar voor de plantengroei. grote delen van de provincies Noord-Brabant, Limburg, Gelder land en Overijssel wordt (noodged wongen) voor beregening overwe gend van grondwater gebruik ge maakt. In het extreem droge jaar 1976 bedroeg de gemiddelde bere- geningsgift in Nederland 297 mm; voor Overijssel was dit 303 mm, voor Gelderland 348 mm, voor Noord- Brabant 430 mm en voor Limburg zelfs 483 mm. Voor Noord-Brabant zal de watergift in een normale zomer ongeveer 70 mm bedragen; eens per tien jaar zal met meer dan 200 mm worden bere gend en eens per 85 jaar zelfs met meer dan 400 mm. In deze provincie was in het jaar 1976 gemiddeld één beregeningsonttrekkingspunt per 125 hektare landbouwgrond aanwe zig. Per onttrekkingspunt werd circa tien hektare beregend, zodat het percentage beregende oppervlakte 8% was (circa 40.000 ha van het areaal). De gemiddelde pompkapa- citeit van de gebruikte beregenings- installaties bedroeg ongeveer 44 m3 per uur. De duur van de beregening was gemiddeld circa 120 dagen. Voornamelijk in de periode tussen half april en half augustus werd be regend, omdat dan juist een vochtte kort in de bodem optreedt. Instituut voor Kuituurtechniek en Waterhuishouding Wageningen Vanaf 1-9-1980 werkzaam bij Rijkswaterstaat, Djrektie Water huishouding en Waterbeweging, 's- Gravenhage trechtervorm meestal toch weinig belangrijk te zijn. Zelfs in een vrij droog jaar zal de verlaging voor 85% van het gebied ongeveer even groot zijn dan de gemiddelde verlaging over het betreffende gebied. Zeker bij een relatief groot doorlaatvermogen van de ondergrond en bij de huidige ge middelde waarde voor de pompkapa- citeit kunnen de meeste onttrekkin gen voor beregening worden bena derd als een vrijwel gelijke verlaging van het grondwaterstandspeil over het gehele gebied. Belangrijker zijn de verschillen tus sen de situatie bij lage en bij hoge zandgronden. Bij lage zandgronden zullen de door beregenirtg veroor zaakte grondwaterstandsverlagingen meestal grotendeels worden goedge maakt voor het begin van de berege- ningsperiode in het volgende jaar. Het gaat hier dus om de verlagingen ten opzichte van de toestand dat er helemaal niet wordt beregend. Al leen bij beregening van een groot gedeelte van de totale oppervlakte en het optreden van een extreem droog jaar zal de grondwaterstandsverla ging ook in het voorjaar van het vol gende jaar nog niet geheel zijn weg gewerkt. Een 10% droog jaar is een jaar met een vochttekort, dat slechts eens per tien jaar kan voorkomen. De bere- geningsgift in een dergelijk droog jaar zal circa 200 mm bedragen. Stel dat er twee achtereenvolgende 10% droge jaren optreden en dat 10% van de totale oppervlakte wordt bere gend (dit komt ongeveer overeen met de huidige toestand voor het percen tage beregende oppervlakte). Bij lage zandgronden zal de gemiddelde grondwaterstandsverlaging over het groeiseizoen dan zowel in het eerste als in het tweedejaar circa 5 cm be dragen. Bij hoge zandgronden is de verlaging in het eerste jaar gemid deld over het groeiseizoen 10 cm, maar in het tweedejaar reeds 17 cm. Bij lage zandgronden komt 5 cm grondwaterstandsverlaging overeen met een verdampingsreduktie van bijna 4 mm. Voor 10% van het gebied (beregend gedeelte) komt dus 200 - 4 196 mm extra water voor het ge was ter beschikking, maar de overige Het Instituut voor Cultuurtechniek en Waterhuishouding te Wageningen herdenkt dit jaar het feit dat het 25 jaar geleden werd opgericht. Het onderzoek van deze onder het Ministerie van Landbouw en Visserij ressorterende instelling heeft be trekking op verschillende aspekten van de waterhuishouding, de waterkwaliteit, de bodemtechniek en de landinrichting. Op 13 november aanstaande wordt in het Congrescentrum "De Reehorst" te Ede ter gelegenheid hiervan een studiedag gewijd aan het thema "Relatie onderzoek en praktijk". Eveneens in het kader van dit jubileum vindt publikatie plaats van een serie artikelen in de vakpers ten einde aan de beteke nis van het onderzoek voor de praktijk een ruimere bekend heid te geven. Onderstaand artikel is een van deze reeks. 90% van het gebied krijgt 4 mm minder. Bij hoge zandgronden zijn deze bedragen in het eerste jaar ge lijk aan 194 mm extra voor het bere gende gedeelte en 6 mm minder el ders, en in het tweedejaar 190 mm extra voor de 10% beregende opper vlakte en al 10 mm daling in water verbruik voor de rest van het gebied. Behalve een belangrijk voordeel voor het beregende gedeelte van het gebied zal er dus in het overige, vaak relatief erg grote deel van het gebied een zeker niet te verwaarlozen nadeel ontstaan. "Door de menselijke ingreep is er een hoog produktief landbouwsys teem ontstaan, dat zorg vereist om duurzaam hoog produktief te blij ven. Op het moment dat de zorg afneemt, dan wel de produktieve kapaciteit overschreden wordt, is er alle kans, dat er iets ontstaat dat niemand heeft gewild, namelijk een dorre onvruchtbare en vertrapte vlakte, dan wel een woestijn. Een kleine ramp heeft er dan plaatsge vonden met alle gevolgen van dien voor de mensen die ervan moesten leven". Dit o.m. zei dr. W.M. Otto, direkteur-generaal voor Landinrichting, Grond en Bosbeheer bij de opening op 13 oktober 1980 van de werk week over de verwerking en het gebruik van vaste afvalstoffen in ont wikkelingslanden, in het Koninklijk Instituut voor de Tropen te Am sterdam. Voortdurend vinden dergelijke klei ne rampen plaats. Bij elkaar opgeteld leveren deze een enorm verlies op van veelal de beste weide- en land bouwgronden. Jaarlijks gaat zo'n 5 - 7 miljoen hektare verloren door ver keerde landbouwmethoden, maar ook door de aanleg van steden en wegen. Zonder ingrijpen zal tegen het einde van deze eeuw bijna een derde deel van het op de wereld aanwezige bebouwbare land ten ge volge van één of andere aantasting verloren zijn gegaan. De bestaansbasis van de mensheid zelve wordt daarmee ernstig aange tast. Een ieder, die van en in de na tuur leeft, begrijpt, dat elke vorm van onzorgvuldig gebruik van natuur lijke rijkdommen op den duur in één of andere vorm terugbetaald moet worden. Op landbouwbedrijven met zowel veeteelt als akkerbouw worden or ganische stoffen binnen het bedrijf gebruikt als meststoffen, veevoeder en energiebron. Bij de grootschalige landbouw, inklusief de agro-indus- trie, wordt het gebruik van die stof fen echter door de hoeveelheid ervan en door de specialisatie van de be drijven bemoeilijkt als gevolg van organisatorische problemen. Pas de laatste jaren worden hiervoor prak tische oplossingen gezocht, met als doel een beter gebruik van natuur lijke rijkdommen, opvoering van de voedselproduktie en vermindering van de aantasting van het milieu ten gevolge van de organische stoffen die ongebruikt in het milieu worden ge loosd. Stofstorm in Drente. (Foto Stiboka) 7

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1980 | | pagina 7