Gezinsbedrijf centraal Steeds meer afgestudeerden van de Landbouwhogeschool in banen buiten landbouw O De afzet; verdeling van beperkte mogelijkheden D eze gegevens vormen slechts en kele van de zeer veel uitkomsten van een onderzoek naar de loopbaan van alle Wageningse afgestudeerden in de periode 1973-1978. H oewel nog steeds twee derde van de afgestudeerden van de Land bouwhogeschool opgeeft werkzaam te zijn in de agrarische sfeer, is dit aandeel sinds 1963 (het eerste jaar waarover een enquete werd gehou A, D e stichting MPW sluit haar rap port af met een aantal aanbevelin gen. Volgens de stichting moet de Landbouwhogeschool bij de opzet van het studieprogramma meer re kening gaan houden met de resulta ten van de loopbaanenquetes. Zo zou zij de opleiding zeker meer moeten afstemmen op de eisen die met name onderwijs- en manage- mentsfunkties stellen. Steeds meer afgestudeerden komen immers in zulke funkties terecht terwijl zij daar in hun studietijd niet echt op zijn getraind. Drs. M.L. de Heer: Beleidsplan richten op verkiezingstijd Loopbaan-enquete wijst uit: Verbreding Waar werken Wageningers? Kontrakten Werkzoekend Aanbevelingen De beperkte afzetmogelijkheden hebben invloed op alle onderdelen van het landbouwbeleid. De afzet- moeilijkheden worden veroorzaakt door: technische mogelijkheden, produktievergroting, verzadiging vraag, stagnatie bevolkingstoename en afremming ekonomische groei. Er zijn echter nog "gaten" in de markt, kwaliteit en presentatie zijn belang rijk. Door verschillende oorzaken worden tijdelijk onevenwichtighe- Diskussievragen 1. Op welke wijze kan de land en tuinbouw op een moei lijker afzet reageren? Wat moet er gebeuren om de afzet van agrarische produkten te vergroten? 2. Begrotingsproblemen, markt- verzadiging, noodzakelijke ruimte voor de ontwikke lingslanden enz. 'blijven gren zen stellen aan het E.G.- markt- en prijsbeleid. Wat is de mening over een zekere "renationalisatie" van het E.G.-beleid? 3. Hoe moet er worden gerea geerd op de grotere belang stelling van de konsument en vertegenwoordigers van mi lieugroeperingen voor de wij ze van produceren in de land en tuinbouw? 4. Moet er meer ingegrepen worden om de verdeling van de mogelijkheden om te pro duceren in bepaalde banen te leiden? (b.v. grondprijsbe- heersing, toewijzing grond aan bepaalde bedrijven, ves tigingseisen). Zo ja, waarom en op welke punten? R uil verka velingswerkzaamheden als middel tot verkrijgen van een verantwoord aanvaardbaar inkomen... den op de markt langdurig. Beper king van de kosten per eenheid pro- dukt is van belang voor het indivi duele bedrijf en de Nederlandse konkurrentiepositie. Een streven naar evenwicht op de markten kan niet binnen Nederland maar in be ginsel wel op E.G.-niveau gereali seerd worden. Binnen de E.G. zijn er moeilijkheden t.a.v. de financiering van het markt- en prijsbeleid en de toetreding van nieuwe landen. Er wordt te weinig gewerkt aan het probleem van een Europees markt evenwicht, "hernationalisatie" en een afbraak van de vrije markt dreigt. Er moet een acceptabele oplossing van het zuivelprobleem komen maar niet via nationale kontingenten. Er moet gestreefd worden naar een behoud of uitbreiding van de voorsprong die het Nederlandse produkt op de af zetmarkt heeft. Dit geldt ook voor M et het oog op de kabinetswisseling volgend jaar willen wij met een beleidsprogramma komen dat wat "langademiger" is. Deze diskussie- nota is daartoe een aanzet. Wij kunnen niet alles in het vage laten. Nodig is dat er een standpuntbepaling komt. Dit zei drs. Maarten de Heer, alg. sekretaris van het Landbouwschap, in Den Haag vorige week woensdag bij de presentatie aan de pers van de diskussie-nota "Land bouw in gewijzigde omstandigheden". Op deze bladzijden treft u een samenvatting van deze nota aan, die aan de organisaties wordt toege zonden ter bespreking. 1 n de nota komt het woord "mid denbedrijf' niet meer voor. Het gaat nu om het gezinsbedrijf. Volgens de Heer is het geen teken van welvaart dat het gezinsbedrijf nu overheer send is in de diskussies over de toe komst van de landbouw. "Door af te zien van voldoende beloning van vermogen, produktie-faktoren en arbeid heeft het gezinsbedrijf kans gezien periode's te overbruggen die in wezen de doodssteek hadden moeten zijn. Het is onjuist om op deze situatie het beleid af te stem men. Minister Braks wekt nu de in druk dat dit bedrijf de nodige veer kracht heeft waarbij hij bepaalde kanten van de zaak niet noemt". De Heer wees er op dat de waardering voor dit bedrijfstype in de maat schappij is toegenomen in tegenstel ling tot het groot industrieel bedrijf waar nauwelijks nog rekening ge houden kan worden met de individu. Dit voordeel van het gezinsbedrijf wordt ook door het Landbouwschap positief gewaardeerd, maar - aldus De Heer - het is wel zaak evenwicht het binnenland. De afzet van het Nederlandse produkt is niet zorge loos. Er moet meer gedaan worden aan kwaliteitsverbetering, presenta tie en effektieve kontröle. De manier waarop de produktie plaatsvindt wordt door de konsument kritisch gevolgd, in het belang van de afzet moet daar rekening mee worden ge houden. In ons dicht bevolkte land wordt de land- en tuinbouw in toe met de realiteit te blijven zoeken. De wegen die het Landbouwschap aan geeft om het zelfstandige gezinsbe drijf een kans op voortbestaan te ge ven, zijn samenwerken en koöpere- ren. nemende mate gekonfronteerd met milieu-aspekten. Naast duidelijke beperkingen (beheersgebieden) dreigen ook sluipende beperkingen. De agrarische sektor moet streven naar een konstruktieve aanpak. De mogelijkheden om de afzet te ver groten zijn beperkt en daarom wordt de vraag aktueel of deze beperkte mogelijkheden niet via regelingen over zoveel mogelijk agrariërs ver- De Heer verwacht niet dat er grote eenheden op industriële schaal in de agrarische sektor zullen ontstaan. Bij grootschalige produktievormen wordt de betrokkenheid van de mensen bij het bedrijf minder. Dat verlaagt de konkurrentie-weerstand. In de Landbouwschapsnota wordt ook de haalbaarheid van volledige werkgelegenheid opgeworpen. Drs. De Heer: "Hoewel het ver schijnsel van werkloosheid niet on derschat moet worden, kampt de zelfstandige met een heel ander pro bleem dat de werknemer. Van een zelfstandige wordt aangenomen dat hij zelf bepaalt tegen welk mini mumloon, of nog minder zelfs, hij eindeloos wil werken. Hoe laag de beloning ook is, toch wordt hij niet aangemerkt als werkloze. Streven naar werkgelegenheid in land- en tuinbouw is nobel, maar niet tot iedere prijs". Wat betreft de overproduktie in be paalde sektoren wees De Heer er op dat niet alleen de landbouw met dit probleem kampt. "Alles wat je be denkt ter oplossing van de over schot-problematiek is niet leuk voor de bedrijven. Maar welke oplossing er ook gekozen wordt, er moet wel gezorgd worden voor een goede prijsvorming. Als je iets aksepteert tegen de groei, dan wel de prijs handhaven!", aldus De Heer. deeld kunnen worden. Het is echter moeilijk een verdeelsleutel te vin den; wel zou men invloed kunnen uitoefenen op de verdeling van de mogelijkheden om te produceren b.v. prijs van produktiefaktoren beïnvloeden (pacht, grondprijs, rente over investeringen), richten van maatregelen op bepaalde typen be drijven (alléén hoofdberoep, mid denbedrijf) en vestigingseisen. d onge afgestudeerden van de Landbouwhogeschool komen de laatste jaren minder in onderzoeksfunkties terecht dan een aantal jaren gele den nog het geval was. Vooral in de laboratoria en op de proefvelden nemen hun kansen af; een zekere stijging is nog te bespeuren bij literatuuronderzoek en andere "desk-research". Daartegenover staat dat de laatste jaren steeds meer pas afgestudeer den funkties als beleidsmedewerker en leraar krijgen. In het algemeen gesproken komen de pas afgestudeerden van de Landbouwhogeschool steeds vaker terecht in funkties buiten het agra rische gebeuren. Van alle Wageningse ingenieurs - pas afgestudeerden èn al langer afgestudeerden - geldt dat een derde in het onderzoek een baan heeft, eveneens een derde in de kennisoverdracht (onderwijs en voorlichting) en nogmaals een derde heeft een funktie als manager. Dit onderzoek werd uitgevoerd door de stichting Maatschappelijke Plaats Wageningse afgestudeerden (MPW), die in 1973 door de afgestudeerden vereniging NILI werd opgericht. Vijf jaar geleden bracht de stichting MPW een soortgelijk rapport uit, dat de periode 1968-1973 besloeg. Daar voor was al in 1968 (dus nog niet door MPW) een enquete gehouden naar de werksituatie van de Wage- ningers tussen 1963 en 1968. den) voortdurend afgenomen. Van de pas afgestudeerden verklaart nu nog slechts iets meer dan de helft een agrarische funktie te hebben. Deze ontwikkeling is vooral terug te voe ren op de verbreding van de studie mogelijkheden die in Wageningen geboden worden. Richtingen als voedingskunde, levensmiddelen technologie, milieuhygiëne, molecu laire wetenschappen en landschaps- architektuur zijn allemaal van de laatste decennia. Van de pas afgestudeerden is 81 procent van mening dat hun funktie aansluit bij wat ze geleerd hebben aan de LH. De langer afgestudeer den ervaren een minder direkte aan sluiting tussen hun funktie en hun studie; hun positie op de arbeids markt wordt namelijk voor een aan merkelijk deel bepaald door de er varing die zij in de loop der jaren hebben opgedaan. overheidsdienst gewerkt. Dat is ook nu nog zo: 65 procent. Partikuliere organisaties en bedrijven verschaf fen werk aan rond 30 procent van de afgestudeerden. Lange tijd is het zo geweest dat een nieuwe lichting Wageningse inge nieurs de plaatsen bezette van dege nen die met pensioen gingen. Er was sprake van een vrijwel konstant blij vend aantal "Wageningse" banen. Die tijd is voorbij. Het aanbod aan Wageningse ingenieurs overtreft verre het aantal Wageningse banen. Er moet hard gekonkurreerd worden met afgestudeerden van andere ho gescholen en universiteiten. In die konkurrentieslag hebben de Wageningers de laatste tijd in twee marktsektoren duidelijk winst be haald: namelijk in de voedings- en voedermiddelenindustrie en bij de lokale/regionale overheid. Hier kwamen veel Wageningse ingenieurs in funkties die eerder niet bestonden danwel niet door een akademikus bezet waren. Winst boekten de afgestudeerden van de LH ook in het buitenland: 11 procent van hen werken in ontwik kelingslanden en 6 procent in geïn dustrialiseerde landen. Zoals te verwachten was, blijken steeds meer pas afgestudeerden op een tijdelijk kontrakt te worden aan gesteld: dat geldt nu voor bijna de helft van hen. Degenen die na hun afstuderen naar de tropen gaan doen dat zelfs in 66 procent van de geval len op een tijdelijk kontrakt. Het aandeel deeltijdse funkties neemt langzaam toe, voornamelijk bij de vrouwen. Terwijl bij de man nen de deeltijdse banen nog vrijwel niet voorkomen, werkt 40 procent van de vrouwen wel op die basis. gestudeerden is op zoek naar (ander) werk; driekwart van hen omdat zij geen werk hebben, het laatste kwart omdat zij zich willen "verbeteren" (bv. door een tijdelijke baan voor een vaste te verwisselen). De meeste werkzoekenden behoren tot de vrouwelijke ingenieurs en de pas af gestudeerden. Van de werkzoekende vrouwen zegt meer dan de helft dat zij bij het vinden van een baan op hun vrouw-zijn gediskrimineerd worden. De werkzoekenden is ook gevraagd naar hun voorkeur. Ruim een derde wil liefst een baan aan een universiteit, een hogeschool of een onderzoeksinstituut. Ruim 10 pro cent heeft zijn zinnen gezet op een funktie bij het ministerie van land bouw, de landbouwvoorlichting of bij het landbouwbedrijfsleven. Degenen die voor hun afstuderen staan en hun afstudeervakken moe ten kiezen, krijgen als raad van de stichting MPW mee toch vooral niet te specialistisch te werk te gaan. Pas afgestudeerden blijken zich immers bij het zoeken naar een baan niet meer te kunnen beperken tot hun ei gen afstudeerspecialisatie. Wie zich op een breder werkterrein georiën teerd heeft zal meer kansen hebben een baan te vinden dan wie zich ltijd hebben veel Wageningers in KJ ngeveer tien procent van de af- diepgaand heeft gespecialiseerd. 11

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1980 | | pagina 11