De lijst der Geldelijke Regelingen in de
ruilverkaveling Kieldrecht (1)
W;
D,
H,
H et Ministerie van Financiën was
het met deze uitspraak van het Hof
niet eens en de staatssekretaris stelde
beroep in cassatie in bij de Hoge
Raad.
KNLC kommeritaar
N u ook dit oogstjaar, ondanks de
matige groei-omstandigheden, weer
duidelijk maakt dat we met de kilo-
gram-opbrengsten van de tarwe op
een aanzienlijk hoger niveau dan 5 a
10 jaar geleden zijn terechtgekomen,
is het des te onbevredigender dat de
prijsontwikkeling het geheel laat af
weten. Daardoor kan de tarweteelt
nog onvoldoende bijdragen aan de zo
gewenste verbreding van het finan
ciële draagvlak der akkerbouwbedrij
ven.
R
M.J. Scheele
TARWE-PRIJZEN
'e ruilverkaveling Kieldrecht is in het stadium gekomen dat "de
nota" kan worden opgemaakt.
In december 1979 is de ruilverkavelingsakte opgemaakt waarbij de
eigendomsrechten (en andere zakelijke rechten) in de kadastrale
boekhouding werd vastgelegd.
Iedereen weet vanaf dat moment weer welke nieuwe kadastrale perce
len op zijn naam staan en waar ze liggen. Men weet echter nog niet
welke ruilverkavelingslasten daarop gaan drukken.
Dit is nu berekend en zal in september worden bekendgemaakt.
Hoe wordt de nota opgemaakt?
In Kieldrecht is ruim 21 miljoen
gulden uitgegeven aan uitvoering
van werken. Hiervan moet 7 miljoen
worden opgebracht door belangheb
benden. In dit bedrag is 2 miljoen
opgenomen voor drainage, zodat
uiteindelijk 5 miljoen aan andere
kosten moet worden opgebracht
door de gezamenlijke eigenaren in
het ruilverkavelingsblok. Bij een op
pervlakte van 3200 ha betekent dat
men gemiddeld betaalt 5 miljoen
gulden 3200 ha 1.560,— per
ha.
Dit bedrag kan men betalen in 30
jaar tegen een annuïteit van 5%
78,00 per jaar.
De kostenberekening per
eigenaar
'e meest eenvoudige berekening
zou zijn dat iedereen het gemiddelde
(dus 1.560,— per ha) zou beta
len maar dit leidt tot onbillijkheden.
Immers, wie nauwelijks profijt heeft
van de ruilverkaveling zou dan net
zoveel betalen als iemand die erg
veel voordeel heeft.
Daarom is een verdeling gemaakt
naar het nut wat ieder van de ruil
verkaveling heeft. Het kan ook best
zo zijn dat de een op b.v. 300,—
per ha (is 15,— per ha per jaar) en
de ander op 3.000,— (is 150,
per ha per jaar) uitkomt.
De methode welke wordt gevolgd
om dat nut vast te stellen is vastge
legd in een "proces-verbaal van 2e
schatting" en is voor iedereen ter in
zage. Bij, de uitleg van de gevolgde
methode zullen wij het proces-ver
baal volgen.
Het proces-verbaal onderscheidt
globaal drie hoofdzaken:
I. Waardeverandering van de grond
en over- en onderbedelingen
II. De "nutskosten" ontstaan als ge
volg van betere waterbeheersing -
ontsluiting - koncentratie e.d.
III. Verrekenposten zoals drainage -
bomen e.d.
Hieronder zullen we deze drie
hoofdonderdelen nader beschou
wen.
Waardeveranderingen, over- en
onderbedeling
aardeverandering van de grond
kan worden onderscheiden in:
zelfaangebrachte veranderingen
(b.v. door egalisatie). Als dit is
geschiedt op grond welke men
behoudt en niet wordt uitgeruild
dan blijft dit buiten beschouwing.
Is de grond echter uitgeruild en
aan een ander toegewezen dan
/en steeds terugkerend geschilpunt met de fiskus is de waardering
van onroerend goed in een landbouwonderneming voor de heffing van
successierecht. En dan met name indien erflater (degene die bezit als
erfenis nalaat) ongehuwd is en op het moment van overlijden nog
daadwerkelijk een boerderij exploiteert. Hierbij doet het niet terzake of
de exploitatie geschiedt voor eigen rekening (éénmanszaak) of voor
gezamenlijke rekening (maatschap of firma).
In een recentelijke procedure tot
voor de Hoge Raad was er sprake
van een maatschap tussen twee
broers A en B, die tesamen een vee-
houdersbedrijf drijven. B is onge
huwd en woont in gezinsverband sa
men met zijn genoemde broer, diens
echtgenote en diens zoon. B komt te
overlijden, daarbij zijn broer A als
enig erfgenaam nalatende. Tot de
nalatenschap behoort de onverdeel
de helft in het onroerend goed van de
boerderij. De inspekteur is van oor
deel dat het onroerend goed moet
worden geschat op het bedrag, het
welk dit goed bij verkoop vrij te
aanvaarden van het geheel zou kun
nen opbrengen. De erfgenaam van B
is van mening dat een lager bedrag
moet worden aangehouden, over
eenkomend met de taxatie door drie
deskundigen.
- et Gerechtshof te 's-Gravenhage
die in eerste instantie over het geschil
haar oordeel kon uitspreken, over
woog daarbij:
dat het Hof met belanghebbende
van oordeel is, dat de nagelaten helft
in het onroerend goed moet worden
gewaardeerd met inachtneming van
de rechtstoestand, waarin die zich
ten sterfdage bevond;
dat dit ten gevolge heeft, dat in het
onderhavige geval moet worden ge
waardeerd de onverdeelde helft in
onroerend goed deel uitmakende
van het vermogen van een door het
overlijden ontbonden maatschap;
dat daarbij in aanmerking moet
worden genomen, dat bij de over
blijvende vennoot de wens leefde het
bedrijf voort te zetten, in welk bedrijf
hij en zijn gezinsleden de grondslag
vonden van hun maatschappelijk
bestaan;
dat de geschetste rechtsverhou
ding meebracht, dat een verkrijger
van de nagelaten helft van het on
roerend goed er geen staat op kon
maken dit geheel of ten dele ter be
schikking te krijgen voor eigen ge
bruik;
dat voorts de gerechtvaardigde
belangen van de overblijvende ven
noot zich in zo sterke mate verzetten
tegen verkoop van het geheel van het
onroerend goed, dat een zodanige
oplossing om te komen tot scheiding
van het maatschapsvermogen niet
haalbaar moest worden geacht;
dat integendeel de redelijkheid
ertoe zou hebben geleid het onroe
rend goed - gezien de ekonomische
eenheid die dit vormde - geheel of
althans voor het overgrote deel toe te
scheiden aan de langstlevende ven
noot;
dat deze staat van zaken eraan in
de weg staat het nagelaten onroerend
goed te waarderen, gelijk de inspek
teur voorstaat, op de helft van het
bedrag waarvoor het geheel daarvan
als vrij te aanvaarden goed zou kun
nen worden verkocht;
dat een meer juiste benadering is
de schatting te richten op het begro
ten van de tegenprestatie welke van
de overgebleven vennoot in redelijk
heid had kunnen worden gevraagd
bij toedeling aan hem van het on
roerend goed;
dat het uiteraard geen eenvoudige
zaak is de verkoopwaarde van het
nagelaten aandeel in het onroerend
goed langs deze weg te bepalen en de
schatting daarvan min of meer in
tuïtief zal moeten geschieden;
dat het Hof echter moet aanne
men, dat de door de kantonrechter
Bezoekersgids 1980 proefboerderij
Cranendonck
Verdere inlichtingen bij de proef
boerderij zelf, Cranendonck 10,6027
RK Soerendonk, tel. 04959 - 1251.
Jaarverslag 1979 L.E.I. Den Haag
bestellen: L.E.I., Postbus 29703,2502
LS Den Haag, tel.nr. 070 - 614161
Halfjaarbericht CSM (1 okt. '79 tot
31 maart '80) N.V. C.S.M., Heren
gracht 493, 1017 BT Amsterdam,
tel.nr. 020 - 262230.
kan dit worden geschat, en verre
kend met de nieuwe eigenaar.
Waarde grond door ruilverkave
ling verbeterd
Is de grond niet uitgeruild dan
wordt die verbetering geschat. De
meerwaarde die de grond blijkt te
hebben gekregen moet worden
betaald als overbedeling. Het kan
dus gebeuren dat men in opper
vlakte niet is vergroot maar door
die grondverbetering toch moet
betalen, ook dit noemt men
overbedeling.
Andere vormen van overbedeling
1. Het kan zijn dat men ten ge
volge van de toedeling betere
grond heeft gekregen dan is
ingebracht. Er is dan een ho
gere waarde toegedeeld. De
oppervlakte behoeft niet gro
ter te zijn. Toch is men dan
overbedeeld.
2. Tenslotte bestaat nog de mo
gelijkheid dat men een ekstra
kavel heeft toegedeeld gekre
gen als overbedeling, meer
oppervlakte en meer waarde
dus.
De verrekening van over- en onder
bedeling geschiedt voor alle voorko
mende gevallen op dezelfde wijze n.l.
aan de hand van de waarde.
Bijvoorbeeld:
Iemand had in de oude toestand 10
ha grond van 7.000.— per ha en na
de toedeling 11 ha van 6.500,— per
ha.
De inbreng was dan 10 x 7.000,—
70.000,-
aftrek korting wegen en waterlopen
23% 1.610,—
vordering 68.390,—
toedeling 11 ha a 6.500,—
71.500,-
De overbedeling bedraagt dan
3.110,-
Wat betalen voor overbedeling?
eeds bij het plan van toedeling
werd bekend gemaakt dat voor ver
pachte grond faktor 3 en voor onver-
pachte grond faktor 5 wordt toege
past.
Als bovengenoemd voorbeeld onver-
pachte grond is moet dus worden be
taald voor de overbedeling:
3.110,- x 5 15.550,-.
Dit betekent 15.550,- 5%
777,50 gedurende 30 jaar.
benoemde deskundigen te dezen tot
een juiste afweging zijn gekomen;
dat in elk geval het resultaat van
hun schatting kan worden aange
merkt als een aanvaardbare benade
ring van de hier vast te stellen ver
koopwaarde, reden waarom het Hof
hun schatting tot de zijne maakt.
Verkoopwaarde
Dit College besliste-na opsomming
van een aantal feiten-kort en goed:
dat voorschreven omstandigheden
op zich zelf, anders dan het Hof heeft
aangenomen, niet toelaten het nage
laten onroerend goed anders te
waarderen dan op de helft van het
bedrag waarvoor het geheel daarvan
als vrij te aanvaarden goed zou kun
nen worden verkocht;
dat het Hof derhalve heeft blijk ge
geven van een onjuiste opvatting
omtrent het begrip verkoopwaarde,
voorkomende in voormelde wetsbe
paling, zodat 's Hofs uitspraak niet in
stand kan blijven.
Uit het vorenstaande blijkt weer dat
indien in de samenwerkingsverhou
ding tussen de broers geen duidelijke
bepaling wordt opgenomen ten aan
zien van het voortgezet gebruik door
de langstlevende, voor de waardering
van de vrije waarde moet worden uit
gegaan.
Hier blijkt dus weer dat het tijdig re
gelen van de voortzetting besparende
werking met betrekking tot het suc
cessierecht kan opleveren.
Veerbeek
Ondanks de Brusselse prijsverhogin
gen van de laatste drie jaar is de boe-
renprijs voor tarwe immers niet ver
beterd. Logisch dat men zich dan in
de praktijk afvraagt of al die inspan
ning om voldoende verhoging van de
Brusselse prijzen te verwezenlijken
niet beter op andere zaken kan wor
den gericht. Daarom is het goed nog
eens op een rij te zetten wat er nu
werkelijk aan de hand is. In Brussel
worden drie prijsniveaus vastgesteld,
die van belang zijn voor de prijsvor
ming af-boerderij van tarwe. Het
hoogste niveau is de richtprijs (nu
59,79 per 100 kg).
Ruim 25% daaronder wordt de bodem
in de markt vastgesteld via de inter
ventieprijs (nu 43,55 per 100 kg).
Afhankelijk van de marktomstandig
heden is het in principe mogelijk dat
de werkelijke opbrengstprijs tussen
interventie- en richtprijsniveau,
schommelt. Het derde prijsniveau is
de referentieprijs voor bakwaardige
tarwe. Die bedraagt nu 48,95 per
100 kg. Voorts maakt van het prijs-
systeem nog onderdeel uit een maan
delijkse staffel, die ervoor moet zor
gen dat een redelijke opslagvergoe
ding in de prijsontwikkeling geduren
de het bewaarseizoen tot uiting komt.
Aangezien de laatste jaren er belang
rijke hoeveelheden tarwe buiten de
EG afgezet dienen te worden, staat of
valt het funktioneren van het systeem
met een aktief exportbeleid, wat ver
trouwen in de ontwikkeling van de
EG-graanmarkt geeft. Wat is er nu
aan de hand? Waarom blijft de
graanprijs op het lage niveau van
44,— a 45,— per 100 kg hangen
ondanks een verhoging van de richt
prijzen met 6,25% en de interventie-
en referentieprijzen met circa 5%. De
belangrijkste oorzaak van de tegen
vallende prijsontwikkeling is dat er
op dit moment sprake is van een
"kopersmarkt".
Dat heeft een aantal redenen. Zo is
het vertrouwen in het marktbeleid
van de Europese Commissie mini
maal, na het gestuntel van de laatste
paar jaar, waarbij van een markton-
dersteunend exportbeleid nauwelijks
sprake was. Nu wederom slechts voor
de eerste drie maanden van het sei
zoen de interventie op basis van het
referentie-prijsniveau geldt, komt
daardoor de markt extra onder druk
te staan.
De naar onze mening te strakke toe
passing van de interventienormen in
ons land versterken daarbij de neer
waartse druk op de prijs nog eens ex
tra.
In de tweede plaats is de maandelijk
se staffel bij de huidige rentekosten
volstrekt onvoldoende. Immers 52
cent per 100 kg is nauwelijks vol
doende om het maandelijkse rente
verlies te dekken, laat staan dat er
nog wat voor de andere bewaarkosten
overblijft. Ook dat vergroot, zowel
van producenten- als van handelszij
de de druk op de markt in de eerste
maanden na de oogst.
Rekening houdend met een redelijke
groothandelsmarge houdt één en an
der in dat de boerenprijs voor tarwe
omstreeks een rijksdaalder per 100 kg
achterblijft bij het referentieniveaii
en dat is ongeveer evenveel als eer
5%-Brusselse prijsverhoging waartoe
dit voorjaar werd besloten. Wat moei
er nu gebeuren om een betere boe
renprijs te bereiken? Een prijs dan die
aan het begin van het seizoen naai
mijn mening toch minstens 50,—
per 100 kg zou moeten zijn. In de
eerste plaats een aktiever exportbe
leid, aanpassing van de maandelijkse
staffel aan de reële kostenontwikke
ling en interventiemogelijkheid van
baktarwe gedurende het hele jaar. In
het huidige systeem bestaat er voorts
nog veel te veel ruimte voor de mee-
lindustrie om de tarweprijs als het
ware onderuit te halen. Daarnaast
blijft het absoluut noodzakelijk dat
de Brusselse prijsniveaus jaarlijks
voldoende worden verhoogd.
Immers zonder die verhoging kan ook
een beter marktbeleid uiteindelijk
geen rendabele prijs tot stand bren
gen. Ik hoop dat nu eindelijk ook op
het ministerie van Landbouw men
zich ervan bewust wordt dat het niet
goed gaat met het graanbeleid en de
nodige druk op Brussel zal gaan ui
toefenen. Herstel van vertrouwen in
de toekomst zal immers niet alleen
gunstig uitwerken op de boerenprijs,
maar kan uiteindelijk ook extra kos
ten voor de EG voorkomen. Voorop
dient evenwel te staan, en dat geldt
ook voor het beleid van onze afzetor
ganisaties, dat de graanteler de prijs
voor zijn produkt ontvangt waar hij
recht op heeft.
LUTEIJN