V
U itkering tengevolge van arbeids
ongeschiktheid om eventuele ver
vangende hulp te betalen.
Beloning en verzekering
meewerkende zoon -
H erhalen we deze berekening,
maar dan voor een 22-jarige MLS'er,
dan is de premie voor de vrijwillige
verzekeringen 4.422,— Dit be
drag is o.a. hoger omdat voor het
H,
Grond
prijzen
H,
Welke verzekeringen?
Arbeidsongeschiktheid
Uu
Arbeidsongeschikt
heidsverzekering
Wat krijgt een 22-jarige
netto?
Gezinsinkomen hoger
Boerin werkt
meer mee
S. v.d. Schaar
e eerste twee artikelen over bovenstaand onderwerp gingen over de
verplichte verzekeringen. De eerste keer over een volledige CAO-belo-
ning en de vorige keer het minimumloon met een gedeeltelijke "te-
goed"-schrijving in het bedrijf.
Nu gaan we een derde mogelijkheid na, nl. wel een volledige CAO-be-
loning, maar zonder een verplichte verzekering.
Uitgangspunt is ook nu weer dat de totale loonkosten voor de boer net
zo hoog zijn als bij een CAO-loon met verplichte verzekering.
We hebben gezien dat deze kosten voor een 19-jarige MLS'er
29.373,60 zijn en voor een 22-jarige MLS'er exklusief pensioenpre
mie 38.975,68. Uitgangspunt is een vakarbeider veehouderij, één
keer per 14 dagen vrij.
eerste jaar arbeidsongeschiktheid
een verzekerd bedrag is aangenomen
van 33.000.— (ter hoogte van de
normale CAO-uitkering).
Het bedrag dat bruto "tegoed" wordt
geschreven, bedraagt 24.753,58.
Netto blijft hier 14.375,60 van
over. Het totale nettoloon bedraagt
20.595,92. Hier zijn de premies
voor de vrijwillige verzekering reeds
afgetrokken.
Het totale brutoloon voor de boer-
werkgever is ook
38.975,68.
nu
l-j oals we al eerder schreven, is er
geen verplichte verzekering als het
vast overeengekomen loon in langere
uitbetalingsperioden dan een maand
wordt uitbetaald. Ook al komt de
totale uitkering boven het mini
mumloon uit. Als bijvoorbeeld 4x
per jaar 5.000,— wordt betaald
(naast kost en inwoning) is er géén
verzekeringsplicht. Ook geen verze
keringsplicht als bijvoorbeeld
20.000,— "tegoed" wordt geschre
ven in het bedrijf, ook al is het ren
tedragend.
Men kan dus steeds "Met opzet"
buiten de verplichte verzekering val
len. Maar dit houdt wel in, dat de
zoon zélf voor de verzekeringen
moet zorgen!
kering. Kosten 118,—
of per jaar 1.416,—
per maand Konklusie
Rubriek A:
14 wachtdagen, verzekerd bedrag 25.000,—
5% klimmend, eindleeftijd 65 jaar.
Premie per jaar 1.275,—
Rubriek B:
365 wachtdagen, verzekerd bedrag naast de AAW
9.000,— 5% klimmend, eindleeftijd 65 jaar.
Premie per jaar 1.323,
Premie per jaar 4.014,—
of per week 77,19.
erzekering tegen ziektekosten.
De kosten die men maakt tengevolge
van medische verzorging. Keuze uit
de volledige dekking via het zieken
fonds of partikulier verzekeren,
waarbij men altijd een zeker eigen
risiko heeft. Dit eigen risiko kan men
zoveel mogelijk beperken door al
leen specialist en ziekenhuis te ver
zekeren of uitbreiden door ook dok
ter en apotheek voor 80% te verze
keren. Tandarts is uitgesloten!
Elke zelfstandige met een inkomen
beneden de ziekenfondsgrens kan
zich verzekeren via het vrijwillig zie
kenfonds. Men hoeft dus niet eerst
een verplichte verzekering gehad te
hebben. De grens ligt momenteel op
40.250,-
Verdeeld in het A-risiko (1ste jaar)
en het B-risiko (na 1 jaar tot 60 of 65
jaar).
Bij A minimaal 14 dagen wachttijd.
Hoe langer wachttijd, hoe lager de
premie per jaar.
Het B-risiko kan tegen een lager be
drag worden verzekerd, omdat dan
immers ook de volksverzekering
AAW in werking treedt. Aangeraden
wordt altijd een z.g. klimmende ver
zekering te nemen, d.w.z. dat de uit
kering per jaar met bijv. 5% stijgt bij
een eventuele uitkering. Zeer be
langrijk in verband met de toene
mende inflatie. Ook belangrijk om
dat bij een verhoging van een gelijk
blijvende verzekerde bedrag steeds
een keuring kan worden geëist, wat
in de praktijk vaak leidt tot uitslui
tingen.
Omdat wij een vergelijking maken
tussen verplichte en vrijwillige ver
zekeringen moeten we dan natuur
lijk wel zorgen dat de dekkingen (dus
de eventuele uitkeringen) ongeveer
gelijk zijn, anders gaat een dergelijke
vergelijking mank (praktisch lukt het
nooit, omdat de verplichte verzeke
ring waardevaste uitkeringen garan
deert). Maar we nemen dié verzeke
ringen, die zo dicht mogelijk de ver
plichte verzekering benaderen.
Uitgangspunt: verzekering van een
19-jarige MLS'er.
Via het vrijwillig ziekenfonds wel een
volledige t.o.v. de verplichte verze-
Als vader naast de betaling van deze
premie nog kost, inwoning en zak
geld verstrekt, dan heeft dit éen
waarde van 197,45 per week.
.Namelijk 77,19 premie, kost en
inwoning 64,75 en zakgeld
55,51. 55,51 is genomen voor
afronding, zoon heeft immers toch
wel wat geld nodig; niet alles kan
worden "tegoed" geschreven.
Als de netto-waarde 197,45 is, dan
is de brutobeloning hoger, namelijk
240,— Het verschil a 42,55 is de
te betalen AOW/AWW en loonbe
lasting.
De loonkosten voor de ouders zijn van 52 x 240,— of
12.480,00
Te betalen premies volksverzekeringen AKW, AWBZ en AAW
9,4% 1.173,12
totale loonkosten ouders
13.653,12
i
i
i'
Op CAO-basis zijn deze kosten 29.373,60 dus lager 15.720,48
Dit wordt dus bruto "tegoed" geschreven in het bedrijf.
Hierover te betalen AKW, AWBZ en AAW 1.477,72
Te betalen loonbelasting 21
AOW, AWW 10,1%
resteert
2.990,98
1.438,52
14.242,76
4.429,50
netto "tegoed" schrijven
9.813,26
Op jaarbasis bedraagt het nettoloon dus
9.813,26
197,45 x 52 10.267,40. Hiervan trekken
we de betalen premies af, dus minus 4.014,—
resteert
6.253,40
16.066,66
Het gezinsinkomen uit bedrijf is aanmerkelijk hoger dan de ar-
beidsopbrengsten. Van 1977/78 op 1978/79 nam het totale gezin
sinkomen op de landbouwbedrijven toe van 57.800,— tot
60.700,— Op de glastuinbouwbedrijven trad een daling op van
53.000,— tot 47.600,—Het besteedbaar inkomen - d.w.z. het
totale gezinsinkomen verminderd met de betaalde belastingen en
sociale premies - nam op landbouwbedrijven toe met 2600,— tot
48.700,— terwijl^zich op de glastuinbouwbedrijven een daling
voordeed met 4900,— tot 38.300,— Ondanks deze daling na
men de uitgaven van het gezin op de glastuinbouwbedrijven nog
toe en ook op de landbouwbedrijven stegen zij sterker dan het
besteedbaar inkomen. Dit had tot gevolg dat de besparingen op de
landbouwbedrijven enigszins daalden en op de glastuinbouwbe
drijven zelfs negatief werden. Een en ander kan worden gekonklu-
deerd uit het zojuist verschenen Landbouw Ekonomisch Bericht.
e onroerend goed-belastingen (OGB) geven de fiskale rechterlijke
macht tegenwoordig handen vol werk. Veelal wordt de door de ge
meenten vastgestelde waarde aangevochten en dan met name indien
het bijzondere objekten zijn zoals het tolhuis bij de Zeelandbrug en de
radartorens in de Westerschelde.
weer
voorgaande berekeningen
blijkt dat ook bij de vrijwillige (par-
tikuliere) verzekering toch nog bijna
de helft van het brutoloon moet
worden betaald aan premies volks
verzekering en partikuliere premies.
Vaak wordt beweerd dat partikulier
verzekeren veel goedkoper is dan de
verplichte verzekering.
Als we de CAO-beloning met ver
plichte verzekering en de CAO-be
loning zonder verplichte verzekering
nu vergelijken, dan zijn de verschil
len veel minder groot dan werd ver-
"~l
i
Maar ook andere problemen in deze
belasting worden aan de rechter
voorgelegd en één daarvan raakt een
ieder van ons. De OGB omvat een
tweetal belastingplichtigen, te weten:
- de feitelijke gebruiker bij het be
gin van het belastingjaar en
- de juridische eigenaar bij het be
gin van het belastingjaar.
Beide belastingplichtigen betalen
derhalve voor het zelfde objekt,
waardoor de eigenaar zelf bewoner
voor beide onderdelen te samen be
taalt. Een huurder betaalt daarin
tegen alleen het onderdeel feitelijk
gebruik.
Er zijn inmiddels een aantal pro
cedures gevoerd over het feit wie bij
het begin van het belastingjaar de
feitelijke gebruiker is. Het Gerecht
shof 's-Hertogenbosch kreeg te be
handelen het geschil tussen een in
woner van en de gemeente Breda.
Deze inwoner was bij het begin van
•riet jaar 1976 huurder van het woon
huis W-laan te Breda. In verband
met zijn huwelijk in januari 1976 met
een dame die zelfstandig een ander
pand in Breda bewoonde, zegde de
huurder per 31 januari 1976 de huur
van het perceel W-laan op en on
truimde de woning reeds vóór 1 ja
nuari 1976. Volgens het bevolkings
register was de huurder op 1 januari
1976 nog hoofdbewoner voor het
woonhuis W-laan.
De gemeente stelde dat de huurder
op 1 januari 1976 zowel huurder van
bedoeld woonhuis was alsook vol
gens het bevolkingsregister hoofd
bewoner van dat woonhuis. Op deze
gronden heeft de gemeente aan
huurder voor het feitelijk gebruik
van het perceel W-laan een aanslag
OGB opgelegd, ondanks het feit dat
de huurder de woning op 1 januari
reeds had verlaten.
- et Hof stelde de gemeente in het
gelijk waarbij zij overwoog dat het
woonhuis aan huurder feitelijk ter
beschikking stond en dat deze om
standigheid gelijk gesteld kan wor
den met het persoonlijk recht van
feitelijk gebruik. Zoals was te voor
zien was de huurder hiermee niet
gelukkig en tekende kassatie aan bij
wacht. De uitkeringen via de parti
kuliere verzekeringen zijn in boven
staande voorbeelden zoveel mogelijk
gelijkgesteld met de verplichte ver
zekering. Dit lukt echter nooit voor
100%. De volgende en laatste keer
gaan we de verschillende dekkingen
en uitkeringen naast elkaar zetten en
daarna vergelijken.
Het LEB heeft ook de grondprij
zen in de beschouwing betrokken
en komt tot de volgende conclu
sie: Na 1974 zijn de grondprijzen
in Nederland sterk gestegen. De
prijs van onverpacht los land is
sindsdien ongeveer verviervou
digd. In de loop van 1978 trad
evenwel een stabilisatie op, die in
de loop van 1979 omsloeg in een
daling. De prijzen die werden
overeengekomen bij grondverko-
pen tussen familieleden zijn
achtergebleven bij die van de an
dere transacties, zodat het ver
schil sinds 1973/74 is opgelopen
van 15 30% tot 30 a 50%. Ook de
prijzen van verpachte grond zijn
achtergebleven bij die van onver-
pachte grond.
Dit is een van de redenen van de
vermindering van het pachtareaal,
waarvan het aandeel in het totale
areaal tussen 1966 en 1979 terug
liep van ruim 49% tot minder dan
41%.
de Hoge Raad. Dit kollege kwam tot
de konklusie:
- dat huurder de woning op 1 ja
nuari 1976 reeds had ontruimd;
- dat hij daarom op deze datum dat
woonhuis niet metterdaad bezig
de;
- dat het Hof is uitgegaan van een
onjuiste rechtsopvatting en ver
nietigde daarmee de beslissing
van het Hof en stelde huurder in
het gelijk.
Dit betekent dat wie rond de jaar
wisseling wil verhuizen, moet probe
ren vóór 1 januari het oude huis ver
laten te hebben, waardoor voor dat
huis niet nog een vol jaar OGB be
hoeft te worden betaald. Voor het
nieuwe huis is het dan wel verschul
digd doch in ieder geval loopt U dan
niet het risiko voor twee huizen te
moeten betalen.
- ierop aansluitend krijgen wij het
zelfde probleem voor de zogenaam
de vakantiewoningen, die in onze
provincie in grote getale voorkomen.
Deze onderkomens zullen in de
meeste gevallen rond de jaarwisse
ling leeg staan om pas in het seizoen
weer te worden verhuurd. Wie is op 1
januari nu de feitelijke gebruiker van
deze woningen? De gemeenten zijn
veelal van mening dat dit de juridi
sche eigenaar is omdat, op deze da
tum aan hem de woningen ter be
schikking staat. Dat deze eigenaar
nimmer van plan is de vakantiewo
ningen als zodanig te gebruiken voor
eigen rekreatie zal duidelijk zijn,
desondanks menen vele gemeenten
de juridische eigenaar tot feitelijk
gebruiker te kunnen bestempelen.
De gemeente Oosterhesselen heeft
een aangespannen procedure reeds
verloren, waardoor veel ateurs de
mening zijn toegedaan dat willen
gemeenten niet een belangrijke in
komensbron verliezen zij tot aan
passing van de gemeentelijke veror
dening onroerend goed-belastingen
moeten overgaan. Tot zolang kun
nen de eigenaren van vakantiewo
ningen, onder verwijzing naar de ju
risprudentie, de gemeenten verzoe
ken de aanslagen OGB te beperken
tot alleen het deel van de juridische
eigendom, al zijn er helaas gemeen
ten die zich niets van jurisprudentie
aantrekken. Deze zullen dan tot de
(rechts)orde geroepen moeten wor
den.
Ten overvloede vermeld ik nog dat
het bovenstaande niet toepasbaar is
op de tweede woningen omdat U
daarvan wel het feitelijk gebruik op
de peildatum hebt.
Veerbeek.
In de jaren 1975-1979 daalde het
aantal op de Nederlandse land
en tuinbouwbedrijven werkzame
personen met 2,2% per jaar, iets
minder sterk dan in de voor
gaande periode van vijf jaar. De
daling was het sterkst (-3,9% per
jaar) bij het aantal meewerkende
echtgenotes, dat overigens in de
voorgaande jaren een toename te
zien gaf. Zodoende werkte in
1979 naar verhouding op aan
zienlijk meer bedrijven de echt
genote van de bóer mee dan in
het begin van de jaren zestig
(respectievelijk op ca. 47 en ca.
31% van de bedrijven). Met name
op de melkveehouderijbedrijven
heeft de boerin vaak een belang
rijke taak, aldus blijkt uit het
LEB.
3