"Ga niet te ver met veralgemenisering Lager Agrarisch Onderwijs" ONDERWIJS NOTITIES V V D e ontwikkelingen rond de lera renopleiding agrarisch onderwijs vormde het laatste gespreksonder werp. D e doelstelling van de verbreding van het beroepsgerichte onderwijs in de vakkennis en vakvaardigheid is de leerlingen met name in het tweede en derde leerjaar meer mogelijkheden te bieden om zich te oriënteren op de beroepsmogelijkheden in de land- en tuinbouw en de periferie ervan. Deze verbreding staat niet op zichzelf. Ook in andere vormen van lager be roepsonderwijs vindt verbreding plaats. De verbreding van de ken nismaking met de facetten van de land- en tuinbouw en de periferie ervan zal "kansverruimend" werken. M.a.w. de leerlingen kunnen op grond van een vergroting van de mogelijkheden tot oriëntatie een be tere keuze doen. Dit is des te meer noodzakelijk omdat het leerlinge naanbod sterk sterk aan het veran deren is. Het aantal meisjes neemt Ir. Schenk in "Magazine Voortgezet Onderwijs" I Doorstroming Kursusonderwijs Praktijkscholen D, L erarenopleiding Doelstelling Oriëntatiekursus Grond- en Pachtzaken 1979/80 afgesloten D, De grondtaxatiekursus Instituut voor landbouwkundig onderzoek komt in Den Haag n een vraaggesprek met de Direkteur van het Landbouwonderwijs, dr.ir. P.K. Schenk in het "Magazine Voortgezet Onderwijs" verklaarde deze, dat de steeds komplexer en onoverzichtelijker wordende maat schappij vraagt naar een langere periode van voorbereiding op de volwassenheid en het vervullen van een plaats in de maatschappij. Hieruit vloeit onherroepelijk een langere schoolloopbaan voort met alle gevolgen van dien. Denk maar aan de motivatie van de leerlingen en uitstel van beroepskeuze. De vraag is of je goed reageert op deze ontwikkelingen als het lager beroepsonderwijs gaat werken met verbrede vakrichtingen en veralgemenisering toelaat. Ik denk, aldus de heer Schenk, dat er in de veralgemenisering in het lager agrarisch onderwijs inderdaad een duidelijke grens ligt. Het moet geen opleiding worden, waar bij wijze van spreken alleen nog maar moderne talen en een beetje natuur- en scheikunde wordt gegeven. Dan zou je wel aan het verintellektualiseren zijn. olgens de heer Schenk vormt de verbreding van de vakrichtingen juist mede een antwoord op het feit dat er aan veralgemenisering een grens is. Veralgemenisering is welis waar noodzakelijk, maar dient op het vak te worden toegespitst. "Dat biedt volgens mij de mogelijk heden voor het lao om bepaalde specifieke verworvenheden op te ne men in de verbreding. En dan niet een stuk intellektuele opleiding, maar met name de integratie van kennisvelden, disciplines en vakken. Ik denk dat daarin het agrarisch on derwijs altijd erg sterk is geweest." Verbreding van vakrichtingen lijkt de heer Schenk dan ook als antwoord op de veranderingen in de maat schappij een juiste onderwijskundige ontwikkeling. Volgens hem ligt er ook een gewel dige uitdaging voor het lao in de ontwikkeling van de eerste fase van het voortgezet onderwijs, "tussen OPVO en middenschool". Juist de verworvenheden van het agrarisch onderwijs kunnen, aldus de heer Schenk, hierin een belangrijke in breng hebben. "Ik denk dat het omgaan met plan ten en dieren, wat toch heel wezen lijk is in het agrarisch onderwijs, een belangrijke funktie zou kunnen ver vullen in het leven van de mensen in de maatschappij van de toekomst. Als we dit zouden kwijtraken, hoe dat onderwijs voor 12- tot 16-jarigen zich ook zou ontwikkelen, zou dat een enorm maatschappelijk verlies betekenen", is zijn konklusie. oor leerlingen uit de lao is het nogal eens moeilijk om door te stro men naar het mao. Dit geldt vooral voor het middelbaar tuinbouwon- derwijs en in mindere mate voor het middelbaar landbouwonderwijs. Het middelbaar tuinbouwonderwijs geeft dikwijls de voorkeur aan mavo- en havo-leerlingen boven leerlingen afkomstig uit het lao. De heer Schenk onderkent deze problematiek en stelt zich op het standpunt dat het mao toch eigenlijk de morele plicht heeft om die door stroming vanuit het lao mogelijk te maken. Het gaat immers inmiddels niet zozeer meer om een niveau, maar veeleer om een leeftijdskate- gorie, die onderwijs moet hebben. Door de veralgemenisering en de verbreding van de vakrichtingen wordt het ónderwijs meer beroepso riënterend dan beroepsopleidend. Daarna moet er dus een doorstro ming mogelijk zijn, hetzij naar het mao-A en '-B, hetzij naar het leer lingstelsel of de vakscholen. Als het noodzakelijk zou zijn om vanuit de üirektie landbouwonder wijs weer eens tegengas te geven om deze ongewenste ontwikkeling in het mao te stoppen, dan zal de heer Schenk hier zeker niet voor terug deinzen. Het lao heeft namelijk wel degelijk een eigen waarde, maar verandert toch steeds meer in een soort basi sonderwijs, waarop kan en ook moet worden voortgebouwd. In het agrarisch onderwijs is naar aanleiding van de kursusnota wat onzekerheid ontstaan omtrent de rol van het lao in het kursusonderwijs. In de praktijk is het momenteel zo, dat het kursusonderwijs voorname lijk vanuit het lao wordt gegeven, terwijl de kursusnota vrij sterk de nadruk legt op het organiseren van het kursusonderwijs vanuit het mao. De heer Schenk: "Gezien tegen de achtergrond van bij- en nascholing en volwassenenonderwijs is de ont wikkeling van het kursusonderwijs uitermate belangrijk. Wij stimuleren ook de oprichting van regionale kur- suscentra. Ik ben ervan overtuigd dat hierin niet alleen het mao, maar ook het lao een rol kan en mag spelen". Hij ziet overigens ook een belang rijke inbreng van het lao weggelegd in de ontwikkeling van het mbo- nieuwe-stijl, zoals het nu ook al een inbreng heeft in de vakscholen en leerlingstelsels. De in het lao opgedane kennis en ervaring zal volgens hem bruikbaar moeten worden gemaakt in het mao. opgelost, evenmin als de positie van de instrukteurs binnenkort de oplos sing nabij lijkt te zijn. Op dit moment duurt de lerarenop leiding voor het agrarisch onderwijs vijf jaar. De bevoegdheid die men daar behaalt strekt zich voor een aantal aanverwante vakken - na tuurkunde, scheikunde en biologie - uit tot het derdegraads gebied bin nen het havo en het lbo. De nieuwe voorstellen van de direk- tie landbouwonderwijs betreffen een vierjarige lerarenopleiding, die al leen bevoegdheden biedt voor het agrarisch onderwijs. Volgens de heer Schenk moet deze, in zekere zin negatieve, ontwikkeling worden gezien tegen de achtergrond van wat er op O W gaande is ten aanzien van de NLO's. Daar is im mers sprake van een lerarenoplei ding die een bevoegdheid geeft voor twee vakken, die in bepaalde geval len (bijv. technische vakken) vak kennis en vakvaardigheid kan be treffen. Landbouw moest op een of andere manier op deze ontwikkeling reage ren. Hierbij stond voorop het agra risch onderwijs binnen een eigen le rarenopleiding te houden, gekoppeld aan een hogere agrarische school; dus geen opleiding in deze vakken aan een NLO. Tot zover een aantal fragmenten uit het interview met de heer Schenk. In een volgend nummer hopen wij nog nader in te gaan op de verbreding vakrichtingen dat momenteel "het" onderwerp van diskussie is binnen het lager agrarisch onderwijs .Dit voorjaar heeft de Direktie Land bouwonderwijs een nota het licht doen zien betreffende de invoering van verbrede vakrichtingen in een aantal beroepsgerichte vakken in het lager agrarisch onderwijs. e diskussie over de praktijkscho len spitste zich toe op de positie van de leerkrachten aan deze scholen, doorgaans instrukteurs genaamd. De direktie landbouwonderwijs is van mening dat deze praktijkscholen ei genlijk niet passen in de Wet op het Voortgezet Onderwijs en dat als ge volg daarvan de docenten op deze scholen ook een geheel eigen positie innemen, afwijkend van de positie van "gewone" leerkrachten. Het onderwijsveld denkt er echter anders over. Men ziet deze instruk teurs eigenlijk gewoon als leraren vakvaardigheid. Het onderwijs dat zij geven kan een andere leraar ook ver zorgen, alleen mist hij hiervoor de outillage. Wat is dan de reden om tegen deze instrukteurs te zeggen: je bent geen leraar? Een tegenstelling in opvattingen, die tijdens het gesprek niet kon worden onder redaktie van L. Anderson toe. Op de scholen komen steeds meer leerlingen, die de agrarische wereld niet kennen, maar er terzij- nertijd wel in willen werken en het onderwijsprogramma zo aanspre kend vinden dat ze er in elk geval in de eerste fase van het voortgezet on derwijs voor kiezen. Door meer aandacht te schenken aan de oriëntatie op alle velden van de land- en tuinbouw en de periferie ervan zal dientengevolge het be roepsopleidende onderwijs ver plaatst moeten worden naar de voorzieningen voor aansluitend be roepsonderwijs na 16 jaar. Circa 80% van de gediplomeerde leerlingen van de lagere land- en tuinbouwscholen volgt momenteel een verdere oplei ding in deze onderwijsvoorzienin gen. In de lagere agrarische school zullen in de toekomst als het gaat om het beroepsgerichte onderwijs de be roepsoriëntatie en de beroepsvoor bereiding centraal staan, in plaats van het beroepsopleidende onder wijs. e tijd dat men na het volgen van de landbouwschool "vooruit" kon tot aan het pensioen is al lang voorbij. In een snel veranderende maatschap pij waarbij de landbouw steeds meer afhankelijk wordt van datgene wat zich in de rest van de samenleving afspeelt, is scholing ook na de school steeds belangrijker aan het worden. Het landbouwvervolgonderwijs staat momenteel sterk in de belangstelling. Hoewel van overheidswege wel het belang van goede na- en bijscholing wordt ingezien worden de daarvoor benodigde financiële middelen in de ze tijd van bezuinigingen niet of nau welijks verstrekt. Dit betekent vaak een domper op het kursuswerk van veel organisaties die vormingsaktiviteiten op poten willen zetten. Ook voor het Z.AJ.K. gaat dit op. Dat er nu voor de tweede maal dit jaar een oriëntatiekursus Grond- en Pachtzaken georganiseerd kon wor den is dan ook te danken aan de vrij willige en kosteloze inzet van een aantal docenten. De kursisten verklaarden na afloop van de kursus dat deze over het alge meen goed aan hun verwachtingen had voldaan en dat de kursus volgend jaar zeker weer gehouden moet wor den. We laten hieronder een van de 24 kursisten aan het woord. Eigenlijk heet het de kursus Oriëntatie Grond- en Pachtzaken, maar voor het gemak noemt ieder een het de grondtaxatiekursus. Zoals de naam al zegt hebben we het gehad over grond. Tien avonden lang zijn door verschillende docenten de ver schillende aspekten van grond be sproken. Bodemkunde, ruilverkave ling, recht en wet, Wet Vervreem ding Landbouwgronden, fiscalitei- ten, planologie, beheersovereen komsten en taxatie zijn onder meer aan de orde geweest. Naast de avonden hebben we een middag het Kadaster bezocht. Onder uitgebreide begeleiding hebben we daar de or- ganisatie-struktuur bekeken en uit gevonden hoeveel gegevens over on roerend goed transakties openbaar zijn. Tijdens de kursus hebben we een avond geoefend in het taxeren van een bedrijf dat op papier stond. Maandag 12 mei moesten we het veld in. De bedrijfsgebouwen bekij ken en 11 percelen bemonsteren met de grondboor. Daarna een taxatie rapport o"pmaken van dit bedrijf uit de Kapelse moer. Onze uitkomsten verschilden nogal wat met dat van onze beide docenten taxatieleer. Het bleek dat alle kursisten het bedrijf lager getaxeerd hadden dan de beide taxateurs. Dat gaf op de verschillen de onderdelen dan ook volop stof tot diskussie. De dag werd besloten met een fo- rum-diskussie met alle docenten. Uit het feit dat alle docenten aanwezig waren en uit de trouwe opkomst van de kursisten kan misschien blijken hoe goed de kursus (weer) is aange slagen. Als slotkonklusie: het taxeren hebben we nog niet helemaal onder de knie, maar onze kennis is in 4 maanden wel grondig verdiept. Dank aan hen die het mogelijk hebben ge maakt. Een kursist Maandag 2 juni ondertekenen minister C.A. van der Klaauw en de heer Mathieson van het ISNAR (International Service for National Agri cultural Research) een overeenkomst ter vestiging van het Instituut voor landbouwkundig onderzoek in Den Haag. Het ISNAR komt voort uit de CGIAR (Consultative Group on In ternational Agricultural Research), een informeel samenwerkingsver band, dat tot doel heeft het verbete ren van de voedselproduktie in ont wikkelingslanden. Dit CGIAR wordt gefinancierd door 38 landen, multi laterale ontwikkelingsinstellingen, zoals de Wereldbank, de VN-voed sel- en landbouworganisatie en het VN-Ontwikkelingsprogramma, als mede een aantal partikuliere organi saties. Ondanks de goede resultaten op het gebied van nieuwe variëteiten rijst en tarwe van de 13 instituten die momenteel reeds in ontwikkelings landen werkzaam zijn, bleken deze onvoldoende in staat om onderzoek te verrichten en de resultaten te ver spreiden. Om die reden besloot het CGIAR in 1978 tot de oprichting van het ISNAR, dat zich gaat bezighou den met het verlenen van steun aan ontwikkelingslanden voor de op bouw van goede onderzoeksorgani saties. Daarnaast zal het instituut behulpzaam zijn bij het opstellen van meerjarenplannen voor land bouwkundig onderzoek. De keuze voor Nederland als vestigingsplaats komt voort uit de in ons land aan wezige deskundigheid op het gebied van het landbouwkundig onderzoek in ontwikkelingslanden. Uit de begroting voor ontwikke lingssamenwerking is voor 1980 een bedrag van 250.000 gulden voor de financiering van het instituut ter be schikking gesteld, terwijl voor de ko mende jaren steun is toegezegd. 19

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1980 | | pagina 19