Rond het planten van
knolselderij
Wormbestrijding, het paard
kan er niet zonder
D,
H et bovenstaande ontlenen wij aan
het proefschrift over mechanisme van
de bakteriële verzuring, op welk on-
H
V
I
Grote oppervlakte
landbouwgrond wordt met h
verzuring bedreigd
O
B
ing. H.C.A. Rijk
Éj oals bij vele gewassen is ook het begin van een knolselderijteeltjaar
heel belangrijk. Een goed begin is bepalend voor het welslagen van de
teelt. In het volgende willen we enkele punten aangeven die van belang
zijn voor een goede start:
De toestand van de grond
Planten
Uit proefschrift blijkt:
Zuurstof verantwoordelijk
Onkruidbestrijding
Luizen
Paardengezondheidskalender
Kalk
Larven
Wekelijks verwijderen
tm.
KONSULENTSCHAP VOOR DE
AKKERBOUW EN DE RUND
VEEHOUDERIJ TE GOES
O m goed met de plantmachine te
kunnen werken moet de grond regel
matig tot 8 a 10 cm diep worden ver
kruimeld. Door deze intensieve
grondbewerking is de kans groot dat
de grond sterk uitdroogt. Men moet
er namelijk op berekend zijn dat het
in de tijd van het planten erg droog
kan zijn. Het advies is daarom deze
grondbewerking enige weken van te
voren uit te voeren en de grond daar
na dicht te slepen of te rollen. Door
vochtopstijging uit de ondergrond
wordt de bovenlaag dan geschikt om
de kleine plantjes een kans van over
leven te geven ook als het niet regent.
Als de grondbewerking niet tijdig
uitgevoerd is kan dit het beste vlak
voor het planten gebeuren. Naast de
struktuur van het plantbed is ook de
struktuurkwaliteit van de ondergrond
erg belangrijk. Als er vaste en sto
rende lagen voorkomen is er grote
kans op het voorkomen van niet her
stelbare groeistoornissen ten gevolge
van relatief boriumgebrek en vocht-
gebrek door onvoldoende beworte-
ling.
e beste planttijd is 10 tot 15 mei.
Om zo vroeg te kunnen beginnen
moeten de planten warm opgek
weekt zijn. Koud opgekweekte plan
ten zijn dan echter meestal nog te
klein. De wortelhals moet 3 a 4 mm
dik zijn en het plantje moet flinke
wojtels bezitten. In de partij planten
moet niet teveel klein spul zitten
want tijdens het planten heeft men
geen tijd om de te kleine planten
eruit te gooien.
Zowel de afstelling van de plantma
chine als de deskundigheid van het
personeel zijn belangrijk. Het hart
Zorg goed voor de planten. Laat ze op het veld niet uitdrogen.
Wanneer deltagronden onder water
staan, vormt zich uit het ijzer in de
bodem en het door de zee aange
voerde sulfaat een ijzerzwavelver-
binding die pyriet genoemd wordt.
Als de grond op natuurlijke wijze of
kunstmatig in een polder veranderd
is. begint hij na verloop van tijd door
uitdroging te scheuren. Er dringt dan
zuurstof in de spleten en deze zet het
pyriet om in zwavelzuur. Tegelijker
tijd vormt zich "jarosiet", een stro
geel mineraal.
In Nederland wordt deze onvrucht
bare grond sinds jaar en dag door de
boeren "katteklei" genoemd. In 1735
beschreef Linneaeus hem als "vi-
trioolklei" (vitriool zwavelzuur).
Na de drooglegging van de Haar
lemmermeer in de vorige eeuw
klaagden de boeren steen en been
over de zure, gele grond. Later werd
door diepploegen het probleem op
gelost; de omhooggewerkte kalk
neutraliseerde de zuurgraad van de
katteklei.
van de plantjes dient juist niet onder
de grond te zitten; te diep planten
betekent groeivertraging, te ondiep
planten bemoeilijkt de aanslag. De
planten moeten door de plantma
chine goed aangedrukt worden. Bij
het planten is het zeer belangrijk dat>
de grond vlak ligt, omdat anders de
diepteregeling van de machine niet
goed kan werken. Planten tijdens
natte omstandigheden veroorzaakt
struktuurbederf en groeistagnatie.
Laat de planten bij stagnatie niet
uitdrogen; zet ze overeind in kisten
met natte zakken erover en op een
koele plaats. Er wordt in verband
met het zesrijig rooien veelal zesrijig
geplant op een rijafstand van 50 cm.
Het aantal planten per ha varieert
per ras;
Roem van Zwijndrecht 40000 (50 x
50)
Monarch 40 a 45000 (50 x 47)
Alba 45 a 50000 (50 x 42)
'Iram 50000 (50 x 40)
Voor het planten is een goede arbeidsorganisatie nodig
oor het planten kan bij aanwezig
heid van hoofdzakelijk gras met Gra-
moxone gespoten worden en anders
met 50% Gramoxone en 50% Reglo-
ne.
Meerdere grondbewerkingen uitvoe
ren voor onkruidbestrijding is onjuist
in verband met vochtverlies. Vlak na
het planten is het aan te bevelen te
schoffelen om zodoende de sporen los
te maken en eventueel onkruid mee te
nemen.
Ook later in het seizoen als door re
gen de grond dichtgeslagen is, is het
goed deze bewerking nog eens uit te
voeren; dichtgeslagen grond remt de
groei. De chemische onkruidbestrij
ding na het planten kan plaatsvinden
met Maloran of linuron. Maloran en
linuron werken zowel via de bodem
als via het blad. Kort na het uitplan-
ten kunnen deze middelen op on-
kruidvrije vochtige grond gespoten
worden. Deze methode verdient ze
ker de voorkeur als men kamille en
grasachtige onkruiden verwacht.
In andere gevallen is het beter om tot
na het uitplanten te wachten als er
veel jong onkruid boven staat. Het is
dan meestal al half juni voordat het
zover is. De bodemwerking van her
biciden komt dan vaak niet meer tot
zijn recht.
n het begin van de groeiperiode
kunnen bladluizen ernstige zuigscha-
de veroorzaken. Ze zitten verscholen
tussen de nog samengevouwen hart-
blaadjes en zijn moeilijk te vinden.
Het is zaak om er goed op te letten en
tijdig een bestrijding uit te voeren
met dimethoaat of parathion.
V an de grote verscheidenheid aan wormen die bij het paard kunnen
voorkomen, wordt in het algemeen door de strongyliden de meeste
schade veroorzaakt. Deze schade kan variëren van een nauwelijks
merkbare konditievermindering tot ernstige ziekteverschijnselen, de
dood tot gevolg hebbende. Naarmate de omstandigheden voor de pa
rasiet gunstiger zijn, zijn de gevolgen voor het paard ernstiger. In geval
van worminfekties is geen sprake van een dergelijke immuniteit, zoals
bij een aantal andere infektieziekten bij paarden bekend is. In principe
zijn paarden dan ook altijd gevoelig voor worminfekties, al neemt met
het vorderen van de leeftijd de weerstand wel toe. Zijn oudere paarden
door omstandigheden niet of nauwelijks geïnfekteerd geraakt in hun
leven, dan is hun vatbaarheid groter dan bij paarden die regelmatig
worminfekties te verwerken kregen.
Alleen al in Zuid-Oost Azië dreigen vijf miljoen hektare grond verlo
ren te gaan voor de landbouw. Grote gebieden in Thailand, Indonesië
en de Filippijnen, maar ook in Suriname, komen door afzetting (zoge
naamde sedimentatie) boven de waterspiegel te liggen. De gronden zijn
in principe zeer vruchtbaar, maar ze kunnen door de inwerking van
bakteriën ernstig verzuren als er geen speciale maatregelen getroffen
worden.
derwerp ir. G.J.M.W. Arkesteyn on
langs promoveerde aan de Land
bouwhogeschool te Wageningen.
Ir. Arkesteyn is, ondanks het feit dat
hij in alle gevallen de aanwezigheid
van zwavelbakteriën kon aantonen,
tot de konklusie gekomen dat alleen
de zuurstof uit de lucht verantwoor
delijk is voor het begin van de ver
zuring. Bij het bereiken van een be
paalde zuurgraad echter bleken de
bakteriën pas op volle toeren te gaan
zorgen voor de tweede fase van de
verzuring, die plotseling heel snel
verloopt. De boosdoener is thioba-
cillus ferrooxidans. Dit organisme
wordt in de Verenigde Staten aange
wend om ijzer uit pyrietertsen te
winnen.
ieruit kan worden afgeleid dat
volledige eliminatie van de strongyli
den voor het paard weleens nadeliger
zou kunnen zijn dan een regelmatige
infektie. In dergelijke veronderstel
lingen schuilt een zeer groot gevaar.
De wetenschap is (nog) niet in staat
aan te geven welke graad van infektie
voldoende is om het afweermecha
nisme van het paard in staat van pa
raatheid te houden, zonder dat het
paard daar nadelen van ondervindt.
Daarnaast kan onder praktijkom
standigheden de infektiedruk onvol
doende nauwkeurig worden gedo
seerd.
Zo het voorgaande daar aanleiding
toe gaf, moet men toch niet te snel
konkluderen dat intensieve worm
bestrijding geen goede zaak zou zijn.
Stongyliden lieten zich onder expe
rimentele omstandigheden zelfs met
een indrukwekkend wormbestrij
dingsprogramma niet uitroeien.
p de meeste bedrijven komt de
besmetting van het weiland in het
voorjaar geleidelijk op gang, doordat
zich vanaf maart larven ontwikkelen
uit de eieren die door de paarden met
de mest werden uitgescheiden. On
der gunstige weersomstandigheden
zoals tijdens een warme, niet te droge
zomer, gaat deze ontwikkeling zeer
snel en worden grote aantallen in-
fektieuze larven van strongyliden
door de grazende paarden opgeno
men. Bij gevoelige dieren kan dit al
onmiddellijk tot ziekteverschijnselen
aanleiding geven, maar in de meeste
gevallen ontstaan de problemen ge
leidelijk. Na de laatste druppel loopt
de emmer over en dan is de aange
richte schade meestal van dien aard
dat herstel niet meer zo vanzelfspre
kend is. Zo ver mag het natuurlijk
niet komen, want het paard raakt
hierdoor zo ver aëhterop dat het nog
maar de vraag is of dit verlies ooit
goed nog goed is te maken. Afgezien
daarvan mag nalatigheid nooit de
reden zijn voor de ellende van dieren
waar wij als mens de verantwoorde
lijkheid voor dragen.
Door tijdig met wormbestrijding te
beginnen, kan een ernstige besmet
ting van het weiland worden voorko
men. Men dient zich goed te realise
ren dat wanneer paarden vroeg in het
voorjaar naar buiten gaan, ze een
groot aantal larven op het gras aan
zullen treffen. Onder Nederlandse
omstandigheden overwinteren stron-
gvliden-larven op het gras zonder
problemen! Wordt hét weiland gedu
rende de winterperiode begraasd door
schapen, dan mag worden aangeno
men dat een groot deel van deze lar
ven weggevreten wordt voordat ze
voor de paarden van enige invloed
kunnen zijn. Voor schapen leveren
deze paardenwormlarven geen enkel
risiko op.
.et strooien van kalk is bijna de
enige manier om de kattekleien voor
agrarisch gebruik terug te winnen.
Veel tropische landen hebben echter
te weinig kalk of geld beschikbaar om
deze maatregel toe te passen, al was
het alleen maar door de grote hoe
veelheden die daarvoor nodig zijn,
vaak meer dan honderd ton kalk per
hektare.
ehalve dat paarden in het voor
jaar bij voorkeur naar een "schone"
weide gaan, moet er tevens voor
worden gezorgd dat de wormei-uit-
scheiding door de paarden beperkt
blijft. Hiertoe dient een wormmiddel
te worden toegediend vóórdat de
paarden naar buiten gaan. Binnen
twee maanden verschijnen echter
weer opnieuw wormeieren in de
mest: aanvankelijk in zeer kleine
aantallen doch afhankelijk van de
infektiegraad kan dit aantal in korte
tijd sterk toenemen. Dit kan door
middel van parasitologisch meston-
derzöek worden vastgesteld. Indien
daar aanleiding toe bestaat, hetgeen
op intensieve bedrijven doorgaans
het geval is, zal de wormbehande-
lingsfrequentie tot een hoog niveau
moeten worden opgevoerd: eenmaal
per zes weken. Op deze wijze wordt
voorkomen dat het aantal infektieu-
ze larven in de loop van de zomer een
onaanvaardbaar hoog niveau be
reikt. waardoor het verblijf van
paarden in een dergelijke weide als
gevaarlijk moet worden gekwalifi
ceerd. Het wekelijks verwijderen van
de mest uit het weiland is in dit ver
band zeker het vermelden waard,
want het uiteindelijke effekt is ver
gelijkbaar met dat van regelmatig
ontwormen.
Onder de omstandigheden waaronder
in Nederland het merendeel van dê
paarden wordt gehouden, kan aan de
wormbestrijding niet voldoende aan
dacht worden besteed. Te veel paar
den en pony's lijden onnodig als ge
volg van onwetendheid maar helaas
ook als gevolg van nalatigheid.
6