De maand mei op het Zuidwestelijk landbouwbedrijf K ans op schade door bodemher biciden toegepast op het mislukte gewas hangt af van grondsoort, zwaarte van de grond, wijze van grondbewerking en het vervangend gewas. Ook spelen de persistentie van het reeds gebruikte middel en de tijd tussen spuiten en overzaaien een rol. Ook dient men voorzichtig te zijn met het in het vervangende gewas te gebruiken bodemherbicide. Zelfs valt te overwegen het gebruik van een nieuw bodemherbicide helemaal achterwege te laten. D it gewas komt qua ziektebestrij ding overeen met zomergerst, wat de stikstofbemesting betreft komt het meer met wintertarwe overeen. Het systeem van gedeelde N-giften ver dient dus de voorkeur. De hoogte van de tweede N-gift (30 a 50 kg) kan evenals bij wintertarwe afgestemd worden op de stand en groei-omstan- digheden. Het meest geschikte tijd stip is stadium 6 a 7 (1 resp. 2 knopen boven de grond voelbaar). In de regel is dit de eerste helft van mei. Ter voorkoming van legering kan in stadium 6 tot 8 2-3 liter Terpal per ha gespoten worden afhankelijk van de zwaarte van het gewas. In stadium 9 a 10 (aar sterk gezwollen in blad schede) kan 1-1,25 liter Cerone met 25 ml Luxan Uitvloeier H per 100 liter spuitvloeistof toegepast worden. De toepassing let nauw. De midde len moeten niet worden toegepast op lichte gewassen of op droogtegevoe- lige gronden. In proeven is met beide middelen extra doorwas opgetreden. Een behandeling tegen roest en meeldauw met Bayleton bleek in de proeven bij wintergerst het meest ef- fektief kort voor het in aar komen. D e aardappelrug dient in zo weinig mogelijk bewerkingen opgebouwd te worden. Een goede rug bevat 12 a 14 cm grond boven de poter, op de bovenkant iets afgeplat. Vermijd het maken van kluiten want: kluiten in de rug vindt men in de zak terug. Is de grond koud en vochtig en het poot- goed zwak of met Rhizoctonia bes met dan is het beter de rug niet te snel op te bouwen. Wanneer grondtempe- ratuur echter voldoende hoog is en een droge periode verwacht wordt, is het beter de rug spoedig na het poten op te bouwen. Wenken bij het spuiten Akkerbouw Vervangende gewassen Wintertarwe Wintergerst Zomergranen Aardappelen Suikerbieten a~.\. KONSULENTSCHAP VOOR DE AKKERBOUW EN DE RUND VEEHOUDERIJ TE GOES IN ZEVENBERGEN De bedrijfsvoorlichters, ing. H.C.A. Rijk ing. M. Westhuis. /V Heen in de eerste en vierde week van maart waren er enkele werkbare dagen, zodat het o.a. grootste deel van de bieten na de eerste week van april gezaaid is. De bieten en uien die eind maart gezaaid zijn, hebben zich na wat regen op veel percelen redelijk door de slempkorst heen kunnen werken. Daarnaast moesten diverse percelen overgezaaid worden. Het poten van de aardappelen is na 15 april pas goed begonnen en was 19 april een heel eind gebeurd. Niet alleen bij het poten, maar ook bij de verdere verzorging van dit gewas geldt dat een goede werkmethode maatgevend is voor de groei van het gewas en de kwaliteit van de oogst. Velen hebben reeds eind maart en begin april de kans aangegrepen om groenbemesters te zaaien in de vorm van klavers of Engels raaigras. Benut ook Uw kansen in mei en zaai daar waar dat goed mogelijk is nog Italiaans raaigras. De zomergranen werden in 1979 soms onvoldoende benut. De mogelijkheden van groei stoffen in granen en groenbemesting kunnen verder nagegaan worden in artikel nr. 6 uit de serie "Zuidwest - bodem best" geplaatst in één van de meinummers van dit blad. De aardappelrug dient in zo weinig mogelijk bewerkingen opgebouwd te wor den. R ond en na de opkomst van de diverse gewassen vraagt de verzorging bijzondere aandacht. De bespuitingen tegen insekten kunnen over het geheel genomen het best worden uitgevoerd bij droog, windstil en enigszins zonnig weer en niet te lage temperatuur. De werking van parathion is meestal onvoldoende als gespoten wordt bij een tempera tuur lager dan 15 of hoger dan 25 gr.C. Ook moet de luchtvochtigheid niet te laag zijn. Parathion kan men op warme dagen daarom betér 's morgens of 's avonds spuiten. Onkruidbestrijdingsmiddelen over de gewassen werken het best als gespoten wordt tijdens rustig, donker weer (met zuidwestelijke wind) en een temperatuur van 14 a 23 gr.C. De luchtvochtigheid moet vrij hoog zijn (70%) daar het resultaat anders erg teleurstellend kan zijn. Voor het bepalen van de luchtvochtigheid is het gebruik maken van een goede luchtvochtigheidsmeter aan te beve len. V «oral op stikstofrijke gronden met een dicht plantenbestand en een welige beginontwikkeling kan later in het seizoen legering optredén. Daar om moet in stadium 5 van de Feekes- schaal reeds 1 a 2 liter CCC gespoten worden (van een beperkt aantal sten gels is dan de eerste knoop voelbaar, gewaslengte 15 cm). Past men CCC later toe dan treedt een sterkere halmverkorting op, waardoor de kans op een verhevigde schimmelaantas ting groter wordt. In de rassen Ar- minda, Durin en Donata alleen CCC toepassen op gewassen die duidelijk te zwaar dreigen te worden. Door het koele en natte weer in fe bruari en maart heeft de oogvlekken- ziekte zich op veel percelen al sterk uitgebreid, zodat de oogvlekken ge makkelijk worden gevonden, vooral bij de vroeg gezaaide en de vroeg ontwikkelde tarwegewassen. Wan neer op meer dan 15-20% van de stengels een duidelijke oogvlek wordt waargenomen, is het raad zaam een bespuiting hiertegen uit te voeren. Het beste tijdstip voor bes trijding is in het stadium F 6, dat is wanneer de eerste stengelknoop juist boven de grond voelbaar is. Bij een ernstige aantasting (boven 25%) kan reeds in F 5 worden gespoten. Bes- 12 puitingen in F 7 komen te laat omdat het middel dan niet meer bij de voet van de plant komt. Voor de bespuiting kan gebruik worden gemaakt van middelen op basis van benomyl (Benlate), car- bendazim (o.a. Bavistin, Brabant Carbendazim, Delsene, Derosal Vloeibaar, Luxan Carbendazim 50% Spuitpoeder) en thiofanaat-methyl (Topsin M spuitpoeder en vloei baar). Illustratie v.d. schaal van Feekes Als regel wordt de tweede N-gift op wintertarwe in stadium 7 van de Feekesschaal (2 knopen boven de grond voelbaar, derde week van mei) gegeven. Men geeft dan 30 a 60 kg N. Op een schraal gewas geeft men wat vroeger en wat meer stikstof (een extra tussengift is ook mogelijk). Op een geil gewas kan deze tweede gift wat later en lager zijn. Bij een door meeldauw roest of septoria aangetast gewas is het verstandig de tweede gift te beperken. Ook kan bij de tweede gift nog rekening gehou den worden met vorig jaar onderge- ploegd bietenblad. Blijft het gewas na de tweede gift schraal doch ge zond, dan kan een derde gift van 40 kg N bij het in aar komen nog een opbrengstvermeerdering geven. Te vens wordt met een dergelijke late gift het eiwitgehalte verhoogd. In zware (blauwe kleur) en in zieke ge wassen is geen gunstig effekt van zo'n derde gift te verwachten. Op kalkrijke en lichtere kleigronden kan mangaangebrek optreden. Het ge was is slap (voddig) licht van kleur en er zitten grijsbruine vlekken op het blad. Zodra deze symptomen waar genomen worden kan een l'/2% mangaansulfaat-oplossirig in 1000 stengelontwikkeling (schieten) liter water gespoten worden. Dit moet soms later herhaald worden. O p zomergerst wordt een tweede N-gift afgeraden vanwege kans op legering en doorwas en de nadelige invloed op dé brouwkwaliteit. 1. één spruit 2. begin uitstoeling 3. zijscheuten gevormd 4. bladscheden groeien uit 5. bladscheden sterk verlengd 6. 1e stengelknoop boven de grond voelbaar 7. 1e stengelknoop zichtbaar 2e stengelknoop boven de grond voelbaar 8. laatste blad juist zichtbaar 9. tongetje laatste blad juist zichtbaar 10. aar sterk gezwollen in de schede van het laatste blad 10.1 eerste aren zichtbaar 10.5 alle aren uit de schede 11. begin rijping Bij het bepalen van het juiste tijdstip van bemesting of een bespuiting van wintertarwe kan gebruik gemaakt worden van de z.g.n. Schaal van Feekes. Hierin wordt elk ontwikkelingsstadium met een cijfer aangeduid. Bij zomertarwe en haver werkt een tweede N-gift gunstig. Ook weer re kening houdend met stand en groei- omstandigheden is voor haver 30 kg N en voor zomertarwe 30 a 50 kg N een richtlijn. Tijdstip ligt bij sta dium 7 van de Feekesschaal (2 kno pen boven de grond voelbaar, eind mei/begin juni). Bij zomertarwe en haver kan ook de toepassing van CCC zinvol zijn. Bij zomertarwe is 1 liter in stadium 5 van de Feekes schaal nodig. Bij haver circa 3 liter bij een gewaslengte van 35 a 40 cm. Ook in zomergraan kan op de daar voor gevoelige gronden mangaange brek optreden. Voor de bestrijding zie bij wintertarwe. Bij tweerijig poten past drierijig fre zen en aanaarden, bij vierrijig poten vijfrijig frezen en aanaarden. Recht rijden bij het frezen gaat een stuk makkelijker als het ruggetje tussen de bedden dat normaal na het poten blijft staan met een triltand of extra aanaardschaar tijdens het poten weggewerkt is. Zorg er ook voor dat het eventuele tweede deel van de N-bemesting niet in de rug terecht komt (in verband met zoutschade). Strooien na de ru- gopbouw en zo mogelijk kort na op komst verdient de voorkeur. Bij toepassing van een chemische onkruidbestrijding verkrijgt men de beste resultaten bij spuiten enkele dagen voor opkomst op bezakte vochtige grond met een langwerkend middel dat tevens enige kontaktwer- king bezit zoals Séncor of Patoran DNOC. Is duist aanwezig dan is Sencor het beste middel. Na het spuiten (bij windstil weer) niet in de grond werken anders maakt men een nieuw kiembed voor naar boven ge haald onkruidzaad. en ruime zaaiafstand in kombina- tie met een slechte veldopkomst door vreterij, zoutschade enz. geven een dun en meestal onregelmatig plan tenbestand. Bij een niet al te onre gelmatig plantenbestand van 40 tot 45000 planten per ha is herinzaai nog niet nodig. Het korrigeren van een te dichte stand is zinvol niet alleen in verband met verlies van kleine bietjes bij het rooien, maar ook in verband met grond- en koptarra in het najaar. Dus met dit werk kan ook geld ver diend worden. Let bij het wieden ook op de wilde bieten. Bij de opkomst kan als noodmaatregel tegen het bie-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1980 | | pagina 12