Verdere schaalvergroting ook in teelt van plantuien KORTE WENKEN V anaf het begin van de zeventiger jaren is het areaal jaarlijks sterk uitgebreid. In 1972 bedroeg de oppervlakte eerstejaars plantuien 625 ha; in 1978 was deze 1493 ha. De belangrijkste oorzaak van de uitbrei ding van het areaal is de schaalvergroting. In 1970 was de gemiddelde perceelsgrootte 1.2 ha; in 1978 was deze 3,5 ha. G oed zaaizaad moet vrij zijn van stengelaaltjes en een hoge kiem- kracht en kiemenergie bezitten. De voorkeur gaat uit naar zaad, dat door de NAK-G is geplombeerd en waar van de verpakking de kiemkracht en de aanduiding "geen stengelaaltjes aangetroffen" vermeldt. T ot voor kort zaaide men meestal 100 kg zaad per ha bij een rijenaf- stand van 25 cm. De laatste jaren komen smallere rijenafstanden steeds meer in zwang. De vraag of versmalling van de rijenafstand ook een aanpassing van de zaaizaadhoe veelheid vergt, is onderzocht in 1978 en 1979. Uit dit onderzoek bleek, dat ook bij smallere rijenafstanden de beste resultaten worden verkregen met 100 kg zaad per ha op basis van 90 procent kiemkracht. Een andere zaaizaadhoeveelheid heeft geen noemenswaardige invloed op de op brengst. Bij een geringere zaaizaad hoeveelheid wordt de sortering ech ter grover, waardoor het percentage uitjes boven 21 mm doorsnede toe neemt. D e behoefte aan fosfaat en kali van eerstejaars plantuien komt vrij wel overeen met die van zaaiuien. De fosfaat- en kalibemesting hangt nauw samen met de aanwezige voorraad in de grond. Wanneer de bemestingstoestand van dé grond "ruim voldoende" is, zal een gift van 200 k 250 kg K2O en 90 kg P2O5 voldoende zijn. AKKERBOUW VEEHOUDERIJ Perceelskeuze Rassenkeuze Zaaizaad Zaaizaadhoeveelheden per ha Bemesting Rijenafstanden Gekeurde plantuitjes. met aan weerszijden daarvan een rijpad van 40 cm breedte. Los van het probleem van beschadi ging is ook de vraag naar voren ge komen of we met smallere rijenaf- standen, dus meer rijen per ha, een hogere opbrengst en een betere sor tering kunnen bereiken. In proeven in 1978 en 1979, waarin steeds een zelfde zaaizaadhoeveelheid per ha werd gebruikt bij variërende rijenaf- standen, kwamen bij smallere rije- nafstanden meer planten tot ontwik keling. Dit leidde tot een hogere op brengst en een groter percentage uien in de maat 7-21 mm doorsnede. In principe kunnen tussen de rijpa- den alle mogelijke rijenafstanden tussen 22 ^m en 4 cm worden toege past. De vraag bij welke smallere rij enafstanden dan wel gezaaid moet worden, is niet zo gemakkelijk te beantwoorden. De groeiomstandig- heden en de praktische uitvoering spelen hierin een niet onbelangrijke rol. v Vooral de bestrijding van de made van de uievlieg moet hierbij worden betrokken. Bij meer dan 9 rijen tus sen de rij paden is het in het algemeen niet meer mogelijk een granulaat strooier te gebruiken, zodat in dat geval voor de veel duurdere vol- veldsbespuiting gekozen moet wor den. Enkele in de praktijk toegepaste ri jenafstanden waarmee goede erva ring is opgedaan, zijn: 8 rijen op 16 cm of 9 rijen op 14 cm bij rijpaden van 38 cm breedte. STAAT ER OP UW bouwland al veel onkruid en is dit al behoorlijk groot? Dan zal het moeilijk zijn om dit via voorjaarsgrondbewer king kwijt te raken. Meestal is het beter om met 2 l Gramoxone en met 21 Reglone te spuiten. U moet na spuiten echter 4 dagen wachten voor U het land gaat bewerken. Spuiten met veel water, minimaal 400 l, geeft als regel het beste re sultaat. WANNEER EEN grasgroenbe- mester wordt ingezaaid, is het wel van belang dat U kweekvrij zaad zaait. Bij een vlinderbloemig ge was moet U er op letten dat dit vrij van onkruiden is. Wanneer uw land vrij is van Kweek, duist en wilde haver kunt U geen enkel ri- siko nemen. Koop gecertificeerd zaad en vraag bij raaigrassen naar zaaizaad met waardering I. Van onkruiden afkomen is wel moge lijk maar kost U wel een of meer dure bespuitingen. WIL EEN GROENBEMESTER onder dekvrucht slagen dan moet wel tijdig worden ingezaaid, d.w.z. eind maart - begin april. Als dan de mogelijkheid er is, zaaien en geen dag uitstellen. Van uitstel komt vaak afstel. In de praktijk is wel gebleken dat naarmate later wordt gezaaid de slagingskansen afnemen. Wees er dus bij als de kippen. WEGGOOI- VERPA KKING is in! Zoals met iedere mode kleven hieraan voordelen maar ook na delen. De plastik- verpakkingen verteren niet maar waaien overal naar toe en komen op plaatsen waar ze niet thuishoren. In water gangen bijv. waar ze door het wa ter worden meegevoerd en zo de duikers verstoppen. Houd de lege zakken bij elkaar als U aan het kunstmeststrooien bent en neem ze mee naar huis. HET MINSTE DAT Ujaarlijks per perceel bij moet houden, is toch wel het gewas, ras en bemes ting. Daar kunt U beslist niet bui ten. A an losse aantekeningen hebt U weinig en onthouden kunt U ook niet alles. Neem er daarom de tijd voor en schrijf een en ander duidelijk en overzichtelijk in een bouwboek of desnoods in een schrift. Losbladige bouwboeken kunt U verkrijgen a f 12,75 bij uw konsulentschap. IN DE OPBRENGSTEN van de maisgrassen lopen de verschillen niet zover uiteen. Naast de op brengst kan de vroegrijpheid en stevigheid van het stro van door slaggevende betekenis zijn om voor een bepaald ras te kiezen. Op nattere percelen waar wat later gezaaid wordt, is een vroegrijpend gewas zeer belangrijk. Wanneer later geoogst kan worden, is de stevigheid van het ras gunstig, omdat bij later oogsten de kans op meer harde wind toeneemt. DE TEGENVALLENDE melk- produktie op sommige bedrijven kan een gevolg zijn van de minder goede kwaliteit van de voordroog- kuilen. Natuurlijk houdt U hier mee rekening bij de hoogte van de krachtvoergift aan uw melkvee. Ook het eiwitgehalte van het kuil- voer is nogal eens lager dan ve rondersteld wordt. Bent U niet over de melkproduktie tevreden, probeer dan eens brok waarvan het eiwitgehalte wat hoger is. INDERDAAD IS DE tempera tuur weer voldoende hoog om het onkruid in uw grasland dood te spuiten. Wanneer U vorig najaar het onkruid niet hebt bestreden, dan kunt U er vanuit gaan dat alle grasland eens een flinke schoon maakbeurt moet hebben. Gaat het alleen om muur dan 4 l mecoprop (MCPP) gebruiken. Voor ridder- zuring is de^hoeveelheid 6 l. Wan neer het vooral paardebloemen betreft, spuit dan tegen het begin van de bloei met 3 12,4-D. Bij de teelt van plantuien wor den twee vormen onderschei den, namelijk de winning van plantgoed - de zogenaamde eerstejaars teelt - en de pro- duktie van konsumptie-uien - de tweedejaars teelt. In deze Nieuwsbrief worden een aantal zaken aan de orde gesteld die te maken hebben met de aan de teelt van eer stejaars plantuien verbonden voorjaarswerkzaamheden. De financiële resultaten over de jaren 1977 en 1978 waren dermate teleurstellend, dat in 1979 een aanzienlijk kleinere oppervlakte werd ingezaaid, in procenten uitgedrukt 20 procent minder dan in 1978. In vergelijking met 1972 was de oppervlakte in 1979 echter toch ruim 90 procent groter. Belangrijke faktoren die meegewerkt hebben aan de schaalvergroting zijn de mechanisatie van de oogsthandelingen en de chemische onkruidbestrijding. oor de zestiger jaren werd het meeste werk, waaronder ook de oogst, nog in handwerk uitgevoerd. Nadat de uitjes waren geplukt, werd een gedeelte van het loof verwijderd. Met de introduktie van een rooima- chine voor eerstejaars plantuien was het niet meer mogelijk na het rooien een gedeelte van het loof te verwij deren. Daar de verwerking en bewa ring van het produkt hierdoor moei lijk was, werd een loofmaaier ont wikkeld die voor het rooien het overtollige loof verwijderen kon. Dit vereenvoudigde de oogst, terwijl ook de werkzaamheden voor, tijdens en na de opslag van het produkt vlotter verliepen. Eerstejaars plantuien groeien het beste op een zavel- of lichte klei grond, waarvan de struktuur en ont watering in goede konditie verkeren. Bij minder goede struktuur en door gaans op zwaardere grond veroorza ken kluitjes in de bovenste grondlaag veel hinder bij de oogst en de ver werking. De beste garantie voor een gezond produkt geeft de teelt op percelen die na grondonderzoek vrij van stenge laaltjes en/of witrot zijn bevonden. Een aantal grondmonsters van mini maal 5 per ha is voor de betrouw baarheid van dit onderzoek noodza kelijk. De Nederlandse Algemene Keuringsdienst voor Groente- en Bloemzaden (ANK-G) keurt plan tuitjes te velde en op partij op aan wezigheid van stengelaaltjes. Goede voorvruchten zijn vooral gra nen met in de stoppel een groenbe- mester die goed is ondergeploegd. Aardappelen worden ook als een goede voorvrucht aanbevolen. Na een zachte winter is de aardappelop slag echter een erg lastig onkruid, dat nog moeilijk met onkruidbestrij dingsmiddelen te bestrijden is. Suikerbieten zijn ook regelmatig voorvrucht voor plantuitjes. De er varing is dat op dergelijke percelen de beginontwikkeling van het gewas traag en onregelmatig verloopt. Vaak geeft dit minder opbrengst met een minder goede sortering. Aanvankelijk waren alleen in landse selekties van het Rijnsburger en het Noordhollandse Strogele type in gebruik. Om de vorming van bloemstengels in het tweede teeltjaar tegen te gaan, is het nodig het plant goed van deze selekties warm te be waren. Vanaf 1955 heeft het ras Suttgarter Riesen grote opgang ge maakt, omdat het plantgoed van dit ras niet gevoelig is voor bloemsten gelvorming. Een warme bewaring tijdens de winter is dan niet nodig, waardoor het bewaarrendement stijgt en de bewaarkosten dalen. De praktijk gebruikt dan ook vrijwel uitsluitend dit ras. Een bezwaar van dit ras is de platte vorm van de uien in het tweede teeltjaar. Dit is niet erg aantrekkelijk voor de afzet en de verwerking. Binnen het grondras Stuttgarter is gezocht naar een ronde ui met be houd van de gunstige eigenschap pen. Dit resulteerde in het ras Stu- ron, dat eveneens koud kan worden bewaard. De ui is meer bolvormig en als zodanig aantrekkelijk voor de handel. Sturon is echter iets later rijp, maar geeft een hogere opbrengst dan Stuttgarter. Voor de teelt van twee dejaars plantuien moet men er reke ning mee houden, dat het aantal uit jes per kg van Sturon plantgoed 15 procent lager ligt dan bij Stuttgarter. Op het zaad voorkomende kiem- schimmels kunnen wegval van kiemplantjes veroorzaken. Dit leidt tot een minder goede standdichtheid. Ook kunnen op het zaad voorko mende sporen van de koprot-schim- mel het rendement van de bewaring benadelen. Beide aantastingen zijn te voorko men door het zaad te behandelen met thiram en een systemisch fungi cide. Hiertoe gebruikt men veelal de kombinatiemiddelen AAtopam N of Topthiram in een dosering van 4 gram per kg zaad. De stikstofbehoefte is erg gering. De stikstofgift wordt bepaald door de voorvrucht en de kwaliteit van de grond. In sommige gevallen kan deze zelfs achterwege blijven. Een welige groei vergroot de kans op het optre den van loofschimmels en geeft een minder gewenste sortering en be- waarkwaliteit. In hoeverre stikstof nodig is, kan het beste beoordeeld worden aan de ontwikkeling van het gewas kort na de opkomst. Afhankelijk van de stand en de ont wikkeling wordt dan ten hoogste 40 kg N per ha gegeven. "V oor 1970 teelde men plantuitjes overwegend bij een rijenafstand van 25 cm. Door de toenemende mechanisatie nam de behoefte aan verandering van rijenafstand toe. Na de intro duktie van loofmaaiers bleek de ri jenafstand van 25 cm te smal. Trek kers en loofmaaier veroorzaakten veel beschadiging. Om dit te voorkomen is men steeds meer overgegaan naar het zaaien volgens het rijpaöensysteem. Als we hetzelfde aantal rijen per ha willen aanhouden als bij de uniforme rije nafstand van 25 cm, kan gekozen worden voor telkens 6 rijen op 22 cm De gemechaniseerde oogst van plantuien. 8

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1980 | | pagina 8