Bemesten van grasland
is vakwerk
Onze stierevleesproduktie van
1970-1977
H iervan zijn op zandgrond vooral
Koper en Kobalt van belang. Deze
beide elementen zijn ook weer op de
eerste plaats nodig in verband met de
gezondheid van het vee. Omdat
zandgronden van nature weinig Ko
per en Kobalt bevatten is bij gron
donderzoek ook het bepalen van deze
elementen gewenst. Als er een tekort
is aan beide elementen geeft een be
mesting met 300 - 400 kg Koperslak-
kenbloem per ha weer voldoende Ko
per en Kobalt voor de komende 4-5
H et Landbouw-Economisch Instituut heeft een publikatie uitge
bracht over de bedrijfsuitkomsten van de stierevleesproduktie in de
periode 1970-1977. Het blijkt dat het grootste deel van de stieren door
de producenten als kalf wordt aangekocht en opgefokt, om op een
leeftijd van 16 17 maanden, bij een levend gewicht van ongeveer 525
kg (geslacht gewicht ruim 300 kg), te worden verkocht.
D<
Studie rijkuilen en torensilo's op
melkveebedrijven
Meer kippen en kalkoenen
D oor het toenemen van de veebe
zetting wordt op de bedrijven steeds
meer drijfmest geproduceerd. Daar
naast is vaak ook nog een verede-
lingstak op het bedrijf aanwezig die
veel mest levert. Meestal zal men
deze gehele mestproduktie op de be
E en goede Magnesiumvoorziening
is vooral van belang voor de ge
zondheid van het vee. Uit grondon
derzoek blijkt dat in veel grasland
nog een te laag Magnesiumgehalte
voorkomt. In verband hiermede en
ook omdat bij hoge drijfmestgiften
veel Kali wordt aangewend, waar
door de Magnesium moeilijker door
de planten wordt opgenomen is op
zandgrond een jaarlijkse bemesting
met 50 kg MgO per ha gewenst. Dit
kan worden gegeven in de vorm van
Kieseriet of als Magnesium-am-
monsalpeter (MAS).
U
V an het grasland op de rundveebedrijven wordt verwacht dat het een
hoge opbrengst geeft en tevens ook een gezond voer voor het vee. Om
hieraan te kunnen voldoen is het van groot belang dat een goed be-
mestingsbeleid wordt toegepast. Onder een goed bemestingsbeleid
wordt verstaan niet te weinig, maar ook niet te veel bemesten.
De bemesting van het grasland is o.a. afhankelijk van bemestingstoe
stand van de grond en van het graslandgebruik.
Drijfmest
Magnesium
Natrium
Spore-elementen
Kalk
Bemest zorgvuldig
Door G. Lommers, specialist
Bodem en Bemesting bij het
Konsulentschap voor de
Rundveehouderij en de Ak
kerbouw te Waalre
U.
O,
m in de bemestingstoestand van
de grond een goed inzicht te houden
is het gewenst om regelmatig - om de
4 a 5 jaar - de grond te laten onder
zoeken t.a.v. het graslandgebruik is
er een groot verschil in onttrekking
van voedingsstoffen aan de bodem
bij /naaien en bij weiden. Bij weiden
is ook weer veel verschil tussen dag
en nacht weiden en 's nachts opstal
len van het vee. Bij maaien en 's
nachts opstallen worden veel meer
voedingsstoffen van het grasland
"afgevoerd" dan bij dag en nacht
weiden.
schikbare grond willen uitrijden. Dit
is dan vaak veel meer als uit bemes
tingsoogpunt gewenst is. Bij een
veebezetting van drie grootvee-een
heden per ha krijgt men jaarlijks 30
m3 drijfmest per ha, dit is een hoe
veelheid die nog wel verantwoord
kan worden aangewend. Met deze 30
m3 rundveedrijfmest geeft men ge
middeld: 40 kg werkzame stikstof; 60
kg Fosfor; 150 kg Kali; 30 kg Mag
nesium; 30 kg Natrium.
Uitgaande van een normale bemes
tingstoestand van de grond en een
graslandgebruik bestaande uit wei
den en jaarlijks één maal maaien is
met deze hoeveelheid drijfmest vol
doende Fosfor en Kali gegeven. De
hoeveelheid Magnesium en Natrium
is te weinig en de meststikstof kan
van de benodigde kunstmeststikstof
worden afgetrokken.
Als er in de loop van de zomer perce
len zijn die twee keer gemaaid worden
zal een extra aanvulling met 60 kg
zuivere Kali of wat extra drijfmest
nodig zijn om een Kalitekort te voor
komen.
it de gegevens van het grondon
derzoek blijkt ook dat meer dan 70%
van het grasland op zandgrond een
laag Natriumgehalte heeft. Hieruit
mag gekonkludeerd worden dat aan
de bemesting met dit element nog
veel te weinig aandacht wordt bes
teed. Deze Natrium is ook op de
eerste plaats van belang voor de ge
zondheid van het vee. Om in dit op
zicht geen risiko te lopen is een jaar
lijkse bemesting met 100 kg land-
bouwzout per ha aan te bevelen.
Z-^oals uit bijgaande tabel blijkt,
waren de bedrijfsuitkomsten van dit
zelf opfokken van 16-maandse stie
ren niet ongunstig. De arbeidsop-
brengst per uur was namelijk ge
middeld hoger dan het CAO-loon.
Van jaar tot jaar waren er echter
grote verschillen. In het afleverings
jaar 1974 was de arbeidsopbrengst
zelfs negatief en in 1977 bedroeg de
ze slechts 50% van het CAO-loon.
Na 1977 zijn de uitkomsten van de
Omschrijving
Aantal mestdagen
Groei per dag in grammen
Levend eindgewicht in kg
Geslacht gewicht in kg
Prijs per kg gesl. gew. in gld.
Opbrengst per dier in gld.
Kosten per dier in gld:
aankoop
voerkosten
overige kosten (exkl. arbeid)
Totale kosten (exkl. arbeid)
Arbeidsopbrengst per dier in gld.
(Deze publikatie kan uitsluitend
worden besteld door overschrijving
van 17,25 op girorekening 412235
stierevleesproduktie ongunstiger ge
worden. Dat is voornamelijk het ge
volg van de verdere stijging van de
prijzen van nuchtere kalveren, terwijl
de afzetprijzen zich op hetzelfde ni
veau handhaven.
In de verslagperiode was de arbeids
opbrengst van MRY-stieren gemid
deld 111,— hoger dan van FH-
stieren, ondanks de lagere aankoop
prijzen van zwartbonte nuchtere kal
veren. De zwartbonte stieren blijken
derhalve duidelijk minder geschikt te
Jaar van aankoop
zijn voor de vleesproduktie dan
MRY-stieren.
Intensief gevoerde stieren op de on
derzochte bedrijven groeiden relatief
snel, hadden relatief lage voerkosten
per kg groei en een relatief hoge ar
beidsopbrengst. Deze dieren waren
in kortere tijd slachtrijp dan de stie
ren die minder intensief werden ge
voerd.
In het rapport worden voorts de uit
komsten vermeld van het zelf op
fokken van 24-maandse stieren, als
mede van 16- en 24-maandse stieren
die niet op het eigen bedrijf zijn op
gefokt.
Ten slotte wordt nog ingegaan op de
voor- en nadelen van eigen opfok, de
opfokkosten en de optimale aan-
houdingsduur.
Bedrijfsuitkomsten van zelf opge
fokte 16-maandse vleesstieren.
1971
1972
1973
1974
1975
1976
1977
516
497
529
502
484
502
515
944
966
941
958
962
991
977
528
521
539
523
507
542
549
300
305
314
305
293
316
319
5,12
6,25
6,61
5,79
7,21
6,91
7,11
1535
1902
2072
1765
2113
2185
2269
351
347
409
581
444
383
547
837
806
961
973
1009
1082
1182
279
286
318
365
355
361
457
1467
1439
1688
1919
1808
1826
2186
68
463
384
- 154
305
359
83
jaar. Bedrijven die regelmatig drijf
mest van mestvarkens aanwenden
kunnen volstaan met het op peil
brengen van de Kobalt. Hiervoor is
dan 2 kg Kobaltsulfaat of Kobaltch-
loride nodig.
e pH van goed grasland ligt tus
sen 4,8 en 5,5. Door verschillende
oorzaken gaat het kalkgehalte jaar
lijks omlaag. De voornaamste oor
zaken hiervoor zijn: uitspoeling, op
name van kalk door het gras en de
zure werking van de Kalkammon-
salpeter. Als het grasland wordt ver
nieuwd, is dat een goede gelegenheid
om de kalktoestand te laten onder
zoeken en de pH weer op peil te
brengen. Kalk komt namelijk het
beste tot zijn recht als deze goed met
de grortd gemengd wordt. Het is
echter ook mogelijk om op bestaand
grasland een onderhoudsbekalking
toe te passen. Giften boven de 1.500
kg CaCC>3 zijn dan niet aan te beve
len.
Z org dat het grasland altijd voor
deel en nooit nadeel heeft van een
bemesting. Dit laatste komt helaas
steeds meer voor. Meestal is hiervan
het drijfmestrijden de oorzaak. Zeer
nadelig hierbij is o.a.:
te grote giften ineens,
aanwenden bij ongunstig weer,
rijden op percelen die niet goed
berijdbaar zijn,
drijfmest rijden die niet goed ge
mengd is,
slechte verdeling van de mest op
het perceel,
te grote hoeveelheid in totaal.
In een door het Landbouw-Ekonomisch Instituut uitgebrachte publi
katie is de opslag van ruwvoer in torensilo's vergeleken met die in
rijkuilen op eenmans-, tweemans- en driemansmelkveehouderijbedrij
ven 1). Hiertoe zijn begrotingen opgesteld voor zuivere graslandbe-
drijven met alleen voordroogkuil in het ruwvoerrantsoen, alsmede voor
bedrijven met zowel voordroogkuil als snijmais in het ruwvoerrantsoen,
alsmede voor bedrijven met zowel voordroogkuil als snijmais in het
ruwvoerrantsoen in de stalperiode.
Het blijkt dat voor eenmansbedrijven een torensilo geen voordelen
oplevert t.o.v. rijkuilen, voor tweemansbedrijven de voordelen gering
zijn en er voor driemansbedrijven een duidelijk voordeel verbonden is
aan het gebruik van een torensilo.
Voorts laten de uitkomsten van het
onderzoek zien dat torensilo's meer
voordeel opleveren als het ruwvoe-
derrantsoen mede op snijmais wordt
gebaseerd dan wanneer men uitslui
tend op voordroogkuil is aangewezen.
Dit voordeel geldt zowel voor een
mansbedrijven als voor twee- en drie
mansbedrijven.
Als gevolg van de grotere kapaciteit
van arbeidsbezetting en bedrijfsui-
trusting kunnen op een torensilobe-
drijf meer koeien worden gehouden
dan op een bedrijf met rijkuilen, in
dien althans de oppervlakte daar
voor voldoende is. Dit grotere aantal
koeien is ook noodzakelijk om de
hogere kosten van de torensilo goed
te maken.
Voor bedrijven met uitsluitend
voordroogkuil wordt deze mogelijk
heid tot uitbreiding echter beperkt
als gevolg van onvoldoende arbeids-
kapaciteit in de weideperiode. Dit
noodzaakt tot beperking van de in
gekuilde oppervlakte en ruimer ge
bruik van krachtvoer, hetgeen ten
koste gaat van het saldo van op
brengsten minus voerkosten per koe.
Ingeval de mogelijkheid voor loon
werk beperkt is, is er daardoor on
voldoende ruimte om een torensilo
rendabel te maken. Als er daarente
gen wel mogelijkheden zijn om door
middel van loonwerk de arbeidska-
paciteit in de weideperiode te ver
ruimen, kunnen de netto-overschot
ten echter wel groter zijn dan op rij-
kuilbedrijven bereikbaar is.
Wanneer snijmais kan worden ver
bouwd, is het arbeidsknelpunt van
veel minder betekenis. Mits de be-
drijfsoppervlakte de vereiste uitbrei
ding van de melkveestapel toestaat,
kunnen in dit geval met een torensilo
- vooral door een besparing op
krachtvoer - betere uitkomsten wor
den behaald dan met rijkuilen, on
danks het feit dat men afzonderlijke
silo's moet hebben voor voordroog
kuil en snijmais. Ook voor bedrijven
met snijmais betekent een onbe
perkte mogelijkheid tot inschakeling
van loonwerkers echter dat een ver
dere uitbreiding van de bedrijfsom
vang mogelijk is en de torensilo's ef-
fektiever en rendabeler kunnen wor
den benut.
Uit het onderzoek blijkt tenslotte dat
een maximaal gebruik van voer van
eigen bedrijf van grote betekenis is
voor de bedrijfsuitkomsten. Als dit
wegens arbeidsknelpunten of een te
geringe bedrijfsoppervlakte niet mo
gelijk is, zijn de bedrijfsuitkomsten
lager.
1) Deze publikatie kan uitsluitend
worden besteld door overmaking
van 28,50 op giro no. 41.22.35
ten name van het Landbouw-Eko
nomisch Instituut, Den Haag.
Vermeld dient te worden: "Zend
Publikatie No. 3.92".
t.n.v. Landbouw-Economisch Insti- worden:
tuut te Den Haag. Vermeld dient te 3.93").
"Zend Publikatie No.
Uit de definitieve produktie- en ver
bruikscijfers van geslacht pluimvee
in Nederland van 1979 zoals deze
door het produktschap zijn bere
kend, blijkt dat de produktie van
slachtkuikens en eenden in 1979 iets
groter is geweest dan in 1978. Bij
kippen/hanen en kalkoenen valt er
een duidelijke produktietoename
waar te nemen. Voor de slachtkippen
is dit een gevolg van het grotere leg-
hennenbestand. Bij de verbruikscij
fers is een duidelijke stijging waar
neembaar voor het kalkoenevlees en
een kleine toename voor vlees van
kippen en kuikens.
Het totale verbruik van pluimvee
vlees in Nederland komt uit op 8,7 kg
per hoofd. Het verschil t.o.v. 1978
bedraagt een toename van 240 gram
per hoofd. In januari jl. is de uitvoer
•van konsumptie-eieren tot rekord-
hoogte gestegen. In totaal 457 mil
joen stuks, waarvan 364 miljoen
stuks naar lidstaten en 93 miljoen
stuks naar derde landen. Onder de
lidstaten is West-Duitsland met 323
miljoen stuks de belangrijkste afne
mer en buiten de gemeenschap Irak,
30 miljoen stuks, Iran 22 miljoen
stuks, verder Algerije en de' Emira
ten.