Globale richtlijnen voor de stikstofbemesting in 1980 Ontwikkeling in suikerbietenteelt V D e cijfers in de kolommen geven de gemiddelde stikstofbehoefte aan in kg per ha. H et is een bekend feit, dat niet al Voor het Zuidwestelijk kleigebied «J aarlijks worden er door de begeleidingskommissie "Stikstofonder- zoek op Standaardbedrijven" richtlijnen opgesteld voor de stikstofbe mesting in het komende jaar. Deze richtlijnen zijn gebaseerd op de uitslagen van bemonsteringen op standaardbedrijven. Tevens worden hierbij, voorzover al bekend, ook de uitslagen van praktijkpercelen betrokken. Deze stikstofadviezen zijn algemene richtlijnen, gebaseerd op gemiddelde omstandigheden. Uit de ervaringen van de afgelopen jaren is enerzijds gebleken dat deze richtlijnen de gemiddelde situatie vrij goed aangeven. Anderzijds dat de variatie in stikstofbehoefte van perceel tot perceel door diverse faktoren zoals zwaarte grond, profiel- opbouw, voorvrucht, e.d. erg groot kan zijn. Voor konkrete informatie per bedrijf en per perceel, waarbij ook deze faktoren in het advies zijn opgenomen, is het vereist om zelf grondmonsters te laten nemen. Richtlijn voor kleigronden Aanvullende opmerkingen 100,— voor energie-besparend idee Schaalvergroting C.A.R. GOES J. Kodde. ooral in het Zuidwesten was het laatste kwartaal van 1979 belangrijk natter dan normaal. Ook eind ja nuari begin februari 1980 viel er vrij veel neerslag. Mede als gevolg hier van zijn de stikstofgehaltes van het profiel dit jaar laag. Zowel uit de bemonstering van de standaardper celen als uit de reeds binnengeko men uitslagen van praktijkmonsters blijkt dat de gehaltes vrijwel verge lijkbaar zijn met het lage niveau van 1979. Vooral na de voorvruchten bieten en granen komen veel percelen voor met N-gehaltes van 40 k 50 kg. Na b.v. aardappelen of uien of na toe diening van organische mest zijn de gehaltes gemiddeld hoger en ook sterker wisselend. Bij een vergelijking met de ervarin gen uit de praktijk van het jaar 1979 is het wel nodig hierbij het verdere verloop van het seizoen te betrekken. Vooral de maanden maart en mei waren in dat jaar extreem nat. Hier door spoelde er vooral op de wat stikstofrijkere percelen, ook na de bemonsteringen nog stikstof uit. Bovendien hadden verslemping en struktuurverval tot gevolg dat op veel percelen de stikstofnalevering uit de grond beneden normaal bleef. In dergelijke of andere extreme si tuaties is in de loop van het seizoen een korrektie op het advies nodig. Door jaarlijks aan het grondonder zoek deel te nemen krijgt men als teler voldoende ervaring om deze korrekties zelf aan te brengen. Bij een voorspelling van de stikstof: behoefte wordt de bestaande situatie geanalyseerd en wordt uiteraard uit gegaan van gemiddeld te verwachten omstandigheden. Bij de gift voor aardappelen is re kening gehouden met de invloed van hoge N-giften, het optreden van knolmisvorming, groeischeuren en doorwas. Heeft men hiermee geen problemen, dan kan, gebaseerd op de maximale knolopbrengst, de N- gift nog 40 50 kg hoger zijn. Op lichte gronden en die met een ondiep profiel zullen de giften iets hoger moeten zijn. Bij een minder goede struktuur of sterk verslempte grond moet iets meer stikstof worden gegeven. Als een geslaagde vlinderbloemi ge groenbemester is onderge- gewas in 1980 gewas in 1979 tweede gift aardappelen bieten graan wintertarwe 70 90 90 40-60 zomertarwe 50 70 70 30-50 haver 40 60 60 30-50 wintergerst 50 70 70 30-50 zomergerst 50 60 60 0 late konsumptie-aardappelen 250* 230* suikerbieten 160 190 ploegd, zal de stikstofgift 30 kg per ha lager kunnen zijn. Ook na toediening van organi sche mest is de N-behoefte als regel iets lager. Vooral bij graangewassen is het van belang de ontwikkeling van het gewas geregeld te volgen. Blijft het gewas te schraal, dan kan de tweede gift wat eerder worden gegeven. Eventueel wordt bij het begin van de leng- tegroei een extra tussengift ver strekt. Bij een royale stand de tweede gift wat uitstellen. Op een goed gezond gewas win tertarwe kan ook een extra (der de) gift in stadium 9 A 10 (juni) nog een kwaliteits- en opbrengst- verhogend effekt geven. De eerste gift in het voorjaar moet bij wintertarwe niet hoger zijn dan 100 kg. Bij win tergerst en zomertarwe niet hoger dan 80 kg. Op zomergerst is een N-gift hoger dan 60 k 70 kg per ha slechts zeer zelden rendabel. Vooral bij suikerbieten is de va riatie in stikstofbehoefte erg groot. De waarde van een gemid deld advies neemt af naarmate de variatie groter is. Bij vroege aardappelen of poot- aardappelen is de optimale N-gift 40 k 60 kg lager dan bij lage kon- sumptie-aardappelen. Hoge N-giften moeten in verband met de kans op groeiremming bij voorkeur tijdig vóór het zaaien of poten worden gegeven. Is dit niet te realiseren dan kan bijvoorbeeld ook voor aardappelen en bieten op een lichtere grond een deling van de gift gewenst zijn. Op zandgronden is de invloed van de voorvrucht op het stikstofge halte vrij gering. Voor deze gron den wordt, wegens het nog ont breken van bemonsteringsresulta ten, verwezen naar de binnenkort te publiceren landelijke richtlij nen. (Tot onze spijt kon dit artikel de vorige week niet worden meegenomen.) De heren E.L. Schroers en J. Stoof, beiden werkzaam bij het Proefstation voor de Bloe misterij in Aalsmeer, respek- tievelijk als technisch hoofd assistent en technisch assis tent, hadden een idee in het kader van de energie-bespa ring. Door de schakelvolgorde te wijzigen van twee Trane- koelmachines, die in de kelder van het bedrijfsgebouw staan opgesteld, kan bij gematigd warm weer een energiebespa ring van zo'n 30% worden be reikt. Een prima idee waaraan geen kosten zijn verbonden, terwijl het duidelijk tot energiebes paring en kostenbesparing aanleiding kan zijn. Beiden ontvingen voor dit idee 100,— van de ideeënbus kommissie van Landbouw. (Uit: "Met Name" perso neelsblad Ministerie van Landbouw en Visserij). öinds jaar en dag vormt de teelt van suikerbieten een belangrijk bestanddeel van het teeltplan van de Nederlandse akkerbouwer. Werden er in 1967 op 100.000 ha suikerbieten verbouwd, in 1976 was dit reeds het geval op 137.000 ha. Na 1976 nam het totale areaal af, tot 124.000 ha in 1979. Het is te verwachten, dat in de komende jaren het areaal tussen 115.000 en 130.000 ha zal liggen. Deze veranderingen in het areaal zijn veel minder spektakulair dan in bijv. de maisteelt, waar het areaal toenam van 6.000 ha in 1970 tot liefst 140.000 ha in 1979. Hoe is de positie van Nederland ten opzichte van de andere EEG-lan- den? 1974 1978 HA KG SUIKER/HA HA KG SUIKER/HA DUITSLAND 377.470 5.890 411.350 6.660 BELGIE 105.090 5.310 115.000 7.220 DENEMARKEN 68.000 5.460 75.500 5.380 FRANKRIJK 509.000 5.310 523.000 7.150 ENGELAND 182.480 3.110 207.000 4.830 IERLAND 25.600 5.220 35.900 5.320 ITALIË 189.200 4.780 255.000 5.880 NEDERLAND 115.690 6.190 130.000 7.310 TOTAAL 1. ,572.530 1.752.750 (Bron: CEFS) De tabel laat zien, dat in alle landen van de EEG tussen 1974 en 1978 een uitbreiding van het suikerbietena reaal heeft plaatsgevonden. Globaal bedroeg deze toename 10-15%. Al leen in Italië en Ierland was de toe name duidelijk groter: 30-40%. Niet alleen het areaal nam in deze tijd toe, maar ook de suikeropbrengst per hektare. Gemiddeld over alle landen bedroeg de opbrengst aan suiker in 1974 5.158 kg/ha, maar in 1978 was dit opgelopen tot 6.218 kg/ha. In dit verband zij nog op te merkem, dat in beide jaren de gemiddelde suiker productie in Nederland het hoogst was, in vergelijking tot de andere landen. leen in de industrie maar ook in de landbouw steeds minder mensen werkzaam zijn. Een uitbreiding van het areaal suikerbieten kon in dit geval slechts gerealiseerd worden door schaalvergroting, door voort schrijdende mechanisatie (24 rijig zaaien, 6 rijig rooien), door het ge bruik van monogerm zaad, waardoor de bieten niet meer op enen gezet hoeven te worden, door een toene mend gebruik van insekticiden, die een optimale opkomst van de biete- plant garanderen en door een toene mend gebruik van herbiciden, waar door het met de hand wieden van onkruiden niet meer nodig is. Op het laatste punt, het gebruik van herbiciden in de bietenteelt, wordt hieronder wat dieper ingegaan. De bietenteelt kent 3 verschillende •tijdstippen van toepassing van her biciden: a. voor de zaai van de bieten b. na de zaai, maar voor de opkomst van de bieten c. na de opkomst van de bieten De volgende tabel geeft een schat ting van de kosten van de chemische onkruidbestrijding in de suikerbie ten in 1979. Middelen voor zaai: 2.500.000 Middelen voor opkomst 20.200.000 Middelen na opkomst: 22.300.000 Totaal: 45.000.000 Prijzen gebaseerd op verbruikersprij- zen 1979 Totale bietenareaal: 125.000 ha Gemiddeld: 360/ha Daaruit blijkt, dat aan na opkomst middelen ongeveer een evengroot bedrag is uitgegeven als aan voor opkomst middelen. Gemiddeld werd per ha 360,— aan onkruidbestrijdingsmiddelen uitgegeven. 7

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1980 | | pagina 7