HET LANDBOUWKUNDIG ONDERZOEK IN
DE KOMENDE JAREN
in landbouw
Voortgaande modernisering
D e bewindsman verzoekt de
NRLO bij het opstellen van het ad
vies rekening te houden met zijn
streven de huidige omvang van het
onderzoekapparaat te handhaven,
waardoor naast de vorengenoemde
prioriteiten ook achterstellingen in
de onderzoekprogramma's dienen te
worden aangegeven.
De beleidsindikaties vloeien voort
uit de hiervoor genoemde overwe
gingen en zijn gebaseerd op het ge
voerde en te voeren landbouwbeleid.
Voorts hebben de ervaringen met de
meerjarenvisie 1977 - 1981 een rol
gespeeld.
T en aanzien van de landbouwpro-
duktie stelt minister Van der Stee dat
het onderzoek de volgende algemene
doelstellingen voldoende dient te
ondersteunen:
H et behouden van markten en het
aanboren van nieuwe, vormen pijlers
voor de afzet van zowel verse- als
verwerkte dierlijke- en plantaardige
land- en tuinbouwproducten. Markt
onderzoek, alsmede onderzoek ge
richt op methodieken om markten te
leren kennen, zullen voor versterking
van de afzetmogelijkheden nodig zijn.
Voor de voortbrenging van de plan
taardige en dierlijke produkten is het
noodzakelijk, het beleid voor de kon-
sument en dat voor de producent op
elkaar af te stemmen. De voedings
wetenschappen moeten daarom nog
meer geïntegreerd worden in het
landbouwkundig onderzoek. Daar
naast is er grote behoefte aan gege
vens over konsumentenbehoef-
ten/wensen/ideeën ten aanzien van
produktie, samenstelling, kwaliteit,
assortiment en presentatie. Een
voortdurende registratie van de op
vattingen van diverse kategorieën
konsumenten, gekombineerd met een
registratieprogramma voor het voe-
dings- en bestedingspatroon, zouden
de noodzakelijke beleidsgegevens
kunnen verschafTen over het konsu-
mentengedrag.
Minister Van der Stee geeft aanwijzingen
Mi
Het landelijk gebied
Produktielandbouw
Afzet en verwerking
Sociaal en ekonomisch
beleid
Kostenstijging in
landbouw omlaag
gerekend
Aantal trekkers neemt nog steeds toe
inister Van der Stee heeft zijn overwegingen en de daaruit voort
vloeiende beleidsindikaties aan de Nationale Raad voor het Land
bouwkundig Onderzoek (NRLO) kenbaar gemaakt. Op basis daarvan
zal de NRLO adviseren over de meerjarenvisie landbouwkundig on
derzoek 1982 -1986.
De bewindsman heeft de NRLO verzocht dit advies voor eind 1981 uit
te brengen. De meerjarenvisie 1982 - 1986, die van toepassing zal zijn
op alle in de NRLO deelnemende organisaties, zal aangeven waarop
het landbouwkundige onderzoek zich in die periode moet richten.
t
In het landbouwbeleid kunnen de komende jaren een aantal
taakvelden worden onderscheiden die vooral voortkomen uit
J een steeds meer omvattende verantwoordelijkheid voor de
landbouw zelf. Zo zullen verhoging van de kwaliteit, meer
i variatie van produkten, afzetbevordering en kostenbewaking
j de konkurrentiepositie dienen te verbeteren. Het accent in de
J produktie zal vooral moeten liggen op kwaliteitsverbetering
en niet op produktieverhoging. Het welzijn van dieren zal
hierbij een steeds belangrijkere rol spelen. Voorts zal ook het
gebruik van het land en de groene ruimte meer omvattend
worden. Op het te voeren landbouwbeleid zullen ook van
j invloed zijn: de bestrijding van de armoede op het platteland
i van de Derde Wereld, de ekonomische samenwerking en het
EEG-landbouw- en visserijbeleid. Verder zullen nog een aan-
tal andere ontwikkelingen het landbouwbeleid in sterke mate
bepalen.
j De bewindsman denkt hierbij vooral aan:
j de schaarste aan energie en grondstoffen en de daarmee
samenhangende prijsstijging;
S automatisering als gevolg van ontwikkelingen op het ge
bied van de micrc-electronica;
J een steeds groter wordende stroom van nieuwe kennis en
nieuwe mogelijkheden van informatie-overdracht;
problemen met betrekking tot milieu- en produkveront-
reiniging.
i
an der Stee is van mening dat de
sterk toegenomen aandacht voor de
gevolgen van bestemming en inrich
ting van het landelijk gebied het
steeds meer noodzakelijk maakt, de
effekten van de verschillende bes
temmingen en inrichtingsmaatrege
len op de landbouw, de natuur, het
landschap, de leefbaarheid, de eko
nomische gevolgen en de kwaliteit
van bodem, water en lucht te kwanti
ficeren.
Bij de waterhuishoudkundige maat
regelen zal de aandacht vooral ge
richt moeten worden op opslag en
herverdeling van water en op geïn
tegreerd waterbeheer. De agrarische
ontwikkeling in ons land vertoont
grote regionale verschillen. De oor
zaken hiervan zijn slechts ten dele
bekend, terwijl het inzicht in de ef
fekten van eventueel te nemen be
leidsmaatregelen beperkt is.
De overgangszone van het stedelijke
naar het landelijke gebied voldoet
niet meer aan de eisen die de bewo
ners van dorpen en steden en die van
het platteland daaraan stellen. Het
gevolg is dat de ontwikkeling van
land- en tuinbouw onder zware druk
is gekomen. In veel gevallen is de
struktuur van de agrarische bedrijfs
voering onvoldoende en heeft een
achteruitgang van de landschappe
lijke kwaliteiten plaatsgevonden.
Hierdoor zijn er te weinig mogelijk
heden voor rekreatief gebruik. Bij
het te voeren beleid kan de voorge
nomen bosuitbreiding gestalte krij
gen.
Daar er een groeiende aandacht is
voor het beheer van het groen en het
open water in en aan de rand van het
stedelijke gebied, zal de specifieke
kennis van het landbouwkundige
onderzoek nog meer zijn weg moeten
vinden voor toepassing op deze ge
bieden.
De komende jaren zullen we bij het
beheer van agrarische gebieden in
toenemende mate worden gekon-
fronteerd met voorwaarden die uit
natuurwetenschappelijk en land
schappelijk oogpunt worden gesteld.
Ten behoeve van de beleidsontwik
keling dient de aanwezige kennis
over wisselwerkingen en samenhang
tussen landbouw, natuur en land
schap te worden uitgebreid.
de voedsel- en grondstoffenvoor-
ziening;
het handhaven dan wel verbete
ren van de konkurrentiepositie
d.m.v. produktvernieuwing, kwa
liteitsverbetering, kostenbeheer
sing, afzetbevordering;
het instandhouden van natuur
lijke hulpbronnen, waarbij o.a.
nieuwe initiatieven genomen
moeten worden voor het behoud
van waardevol genetisch mate
riaal;
het voorkomen van invoer en
verspreiding van tot dusver niet
voorkomende ziekten en plagen;
hernieuwde aandacht voor dier
ziekten.
De omstandigheden waaronder men
sen in de landbouw en in aanverwante
takken van bedrijvigheid moeten
werken, zijn voor verbetering vatbaar.
Het onderzoek zal moeten aangeven
waaruit verbetering kan bestaan, en
hoe zij de lichamelijke en geestelijke
belasting van de mens kunnen ver
minderen. Vooral in de intensieve
veehouderij vraagt de positie van het
dier veel aandacht. Dit zal leiden tot
het stellen van voorwaarden. Hier
binnen moet overigens de produktie
wel zo rendabel mogelijk kunnen
plaatsvinden, omdat ze anders slechts
naar andere landen zal worden ver
plaatst. Voor de vaststelling van de
mate van dierlijk welzijn in diverse
systemen is een verdieping van in
zicht noodzakelijk. Een duidelijk sa
mengaan van beleidsmaatregelen en
onderzoek dient het dierlijk welzijn te
bevorderen.
In het landbouwbeleid is een ver
schuiving gaande van een globaal
beleid naar meer gerichte maatrege
len met een specifieke uitwerking.
De aangrijpingspunten van derge
lijke maatregelen liggen bij de indi
viduele kenmerken van de onderne
mer en zijn bedrijf. De beleidsdoel
stelling is het sturen van de ontwik
keling in de landbouw in overeen
stemming met maatschappelijke
eisen en behoeften.
Het duidelijkste komt dat naar voren
bij het afstemmen van die ontwikke
lingen op maatschappelijke funkties
met betrekking tot het behoud van
de natuur, de bescherming van het
landschap en het instandhouden van
een gezond leefmilieu in de platte
landsgebieden.
In aanvulling op het algemeen so-
ciaal-ekonomisch beleid is het stre
ven gericht op een evenwichtige be
langenbehartiging van de diverse
sociaal-ekonomische groeperingen
in de landbouw. Bovendien is er een
groeiende noodzaak tot regulering
van de produktie in overeenstem
ming met de afzetmogelijkheden.
Voor de voorbereiding, uitvoering en
evaluatie van een dergelijk beleid
moet meer inzicht worden verkregen
in de doeltreffendheid en de neven
gevolgen van diverse beleidsmaatre
gelen.
In verband met de grote verscheiden
heid van opvattingen over het meest
waarschijnlijke en het meest gewen
ste verloop van de toekomstige ont
wikkeling, dient ruimte te worden in
gebouwd voor onderzoek van sterk
uiteenlopende omstandigheden en
beleidsdoelstellingen. Ook met bij
zondere omstandigheden (afsluiting
van de grondstoffeninvoer of extreme
schaarste aan energie) dient rekening
te worden gehouden.
door een sterk toenemende moder
nisering. Dit kwam tot uiting in de
uitbreiding van het aantal in gebruik
zijnde doorloopmelksystemen van
8.900 naar 15.800 78%). De door
de zgn. melktankregeling gestimu
leerde omschakeling bij het transport
van melkbussen naar melktank ver
liep in een hoog tempo. Het aantal
diepkoeltanks nam toe tot 38.600;
meer dan een verdubbeling sedert
1975. Dit betekent dat thans ca.
tweederde van het aantal bedrijven
met 10 of meer melkkoeien een
melktank heeft.
Ambtenaren van de EEG hebben uit
gerekend dat de kostenstijging in de
landbouw vorig jaar 14,6 procent be
droeg.
Op aandringen van de Europese boe-
renorganisatie COPA heeft EEG
landbouwkommissaris Gundelach dit
cijfer niet gehandhaafd, en ingeruild
voor het veel veel lagere getal van het
COPA. Deze organisatie gebruikt
een iets andere berekeningsmethode
en was daarmee op 7,9 procent uitge
komen.
Dit schrijft het deze week verschij
nende nummer van De Nieuwsbrief
van de Boerengroep Wageningen.
"Zowel het COPA als Gundelach
hebben om politieke redenen het
cijfer van 14,6 procent uit de publi
citeit gehouden", aldus De Nieuws
brief. "En dat terwijl al jarenlang de
prijsverhogingen bij de kostenstij
gingen achterblijven zodat de inko
mensachterstand steeds groter
wordt". Volgens De Nieuwsbrief be
draagt die achterstand vanaf 1975
meer dan twintig procent.
"Het wordt tijd dat boeren, tuinders
en hun vrouwen de organisaties
achter de vodden zitten om grote ak-
ties te organiseren om het inkomen
van de boerengezinnen niet nog ver
der te laten verslechteren".
Het aantal trekkers met twee of meer assen steeg van 156.000 naar
173.200 11%), terwijl het aantal één-assige trekkers sterk daalde, nl.
van 18.500 naar 13300 (-28%).
Dit o.m. blijkt uit het onderdeel werktuigen en machines in de Land
bouwtelling mei 1979 van het C.B.S. Een dergelijk onderzoek, waarin
ook zijn begrepen de machines en werktuigen in gebruik bij loonwerk-
bedrijven en koöperaties, is voor het laatst in 1975 gehouden.
Akkerbouw
In de akkerbouw vertoonde het aan
tal oogstmachines een daling t.o.v.
1975. Maaidorsers liepen terug van
6.800 naar 6.000 (-12%), aardappel
rooiers van 9.600 naar 9.000 (-6,2%)
en bietenverzamelrooiers van 3.300
naar 2.700 (-18%). Een toename van
het aantal werd o.m. gekonstateerd
bij precisiezaaimachines nl. van
4.700 naar 5.700 21%), automati
sche aardappelpootmachines van
8.600 naar 9.400 9,3%) en aard
appelsorteermachines met leesband
van 4.600 naar 5.500 20%).
Ruwvoerwinning
Het machinepark voor de ruwvoer
winning en -verwerking heeft in de
periode van 1975 tot 1979 een sterke
ontwikkeling doorgemaakt. Het
De omzet van trekkers trekt nog
steeds aan.
aantal veldhakselaars is sterk toege
nomen als gevolg van de grote uit
breiding van het snijmaïsareaal, nl.
van 1.600 tot 2.700 69%). Uit de
toename van het aantal landbouw-
cirkelmaaiers van 44.100 tot 59.700
35%) kan de zich voortzettende
vervanging van de verouderde
maaibalk worden afgeleid. De daling
van het aantal opraappersen van
15.000 in 1975 tot 13.700 in 1979 (-
8,7%) en de stijging van het aantal
opraapwagens van 18.500 tot 23.800
29%) zijn illustratief voor de om
schakeling van droogvoer- naar
kuilvoeropslag.
Melkveehouderij
De melkveehouderij kenmerkte zich