Teelt suikerbieten kan
verbeterd
Konsument dwingt landbouw
kwaliteitsbeleid af.
I
I
Bereiken NAJK werk-
gelegenheidsdoelstelling
moeilijk
D e werkelijke stikstofbehoefte is
te benaderen door grondonderzoek
op de stikstofvoorraad. Bij de toe
passing van stikstof op basis van deze
onderzoekgegevens spelen weersin
vloeden, organische bemesting en de
struktuur van de grond een belang
rijke rol. Volgens dhr. Jorritsma kan
een bekalking voor bieten zelfs bij
een hoge pH van de grond toch nog
zinvol zijn. Dit punt is echter nog in
diskussie. De organische bemesting
moet met zorg aangewend worden.
Er zitten veel nuttige elementen in,
die men optimaal moet benutten.
Volgens onderzoek blijkt 50% van de
H iermee in verband werden de
waardplanten genoemd van het witte
bietencystenaaltje. De belangrijkste
rol bij toename spelen de waard
planten, vooral koolsoorten. Spina
zie moet tijdig gemaaid worden.
Bladrammenas, stoppelknollen en
bladkool kunnen de natuurlijke uit
zieking bij vroege zaai tegengaan en
kunnen in dit opzicht eveneens on
gunstig zijn. Hierin is de laatste jaren
verbetering gekomen met het ver
schijnen van enkele rassen bladram
menas, die resistent zijn tegen het
cystenaaltje.
I r. J. v.d. Hil, van de Suiker Unie te
Breda, ging dieper in op de tarra en
maakte een onderscheid in grond
tarra (aanklevend en los), koptarra
en andere bijmengingen zoals ste
nen, blad en onkruidresten. De kos
ten van grondtarra bedragen voor de
fabriek ca. 20,— per ton. Door
verdere doorvoering van zowel
voorjaars- als najaarsmechanisatie is
het gemiddelde tarrapercentage
vanaf 1950 van 15% opgelopen tot
ruim 20% in 1979. De Nederlandse
boeren leveren jaarlijks 975.000 ton
grond per bietenkampagne aan de
suikerfabrieken. Dit is voldoende om
jaarlijks 65 ha een meter op te hogen.
Hij maakt zijn toehoorders er op at
tent dat de hoge tarrakosten er toe
hebben geleid dat de fabriek de bie
tentelers voor elke ton grond 10,—
in rekening brengt. De door I.R.S.,
D,
H,
Op akkerbouwstudiedag te Fijnaart blijkt:
Teeltaspekten
Grondonderzoek
Waardplanten
Tarra
O p maandag 10 december 1979 hield het Konsulentschap voor de
Akkerbouw en de Rundveehouderij in samenwerking met de Vereniging
voor Bedrijfsvoorlichting "Brabants Westhoek" te Fijnaart een jaar
lijkse akkerbouwstudiedag over de teelt van suikerbieten. Thema was:
Hoe kunnen bieten in West-Brabant geteeld worden en welke aspekten
kunnen bijdragen tot een meer rationele bietenteelt.
r. P.A.M. Kromwijk, van het
P.A.G.V. te Lelystad, toonde met
gegevens van de laatste 10 jaren de
teruggang in de opbrengsten aan.
Mogelijke oorzaken hiervan zijn: a)
toename van het areaal, waardoor
ook de mindere percelen beteeld
worden, b) geen nieuwe rassen, c) de
duur van de kampagne is langer ge
worden, d) ontwikkeling van teelt
en oogsttechniek zijn duidelijk uit
elkaar gegroeid. Ook de bietverlie-
zen, welke worden veroorzaakt bij
koppen, puntbreuk en het achter
blijven van de bieten op het veld ne
men toe.
Bieten of gedeelten van bieten die
niet meegaan naar de fabriek kosten
90,— per ton, terwijl tarra slechts
10,— per ton kost. Daarom niet te
diep koppen, zorgen voor een regel
matig gewas met het juiste aantal
planten en een gelijke ligging van het
maaiveld. Bij 82.500 pl/ha is 1.3
ton/ha 2.1%) niet oogstbaar en
blijft dus op het veld achter. Dit is bij
110.000 pl/ha 4Vi ton/ha 7.9%).
Intensiever reinigen, geeft minder
grondtarra, maar meer puntverlies en
beschadigingen. Niet afgerijpte bie
ten en natte rooi-omstandigheden
geven meer puntverliezen. Tijdens de
kampagne blijft de hoeveelheid kop
per ha konstant, terwijl het wortelge
wicht toeneemt. Bij later rooien, is de
kop/wortel verhouding dus gunstiger.
r. J. Jorritsma van het I.R.S. te
Bergen op Zoom behandelde enkele
teeltaspekten. De twee nieuwe rassen
Arigomono en Primahill beloven heel
wat en hun suikeropbrengsten liggen
boven Monohil. Er is voldoende
zaaizaad van te verkrijgen.
Bieten moeten gezaaid worden op een
goed verzorgd zaaibed met een goed
uitgeruste machine en een aangepas
te rijsnelheid. Streven naar 80.000
pl/ha met een goede verdeling van de
biet in de rij (eindafstandzaai).
Een juiste onkruidbestrijding met
een bodemherbicide is Qnmisbaar,
omdat na-opkomst bespuitingen no
gal eens problemen geven. Een toe
nemend gevaar vormen de onkruid-
bieten. Daarom moeten alle schieters
vóór 15 juli gekapt zijn.
De bemesting moet gericht zijn op
een produktieve biet, van goede
kwaliteit waarbij de stikstof en de
bekalking een belangrijke rol spelen.
percelen besmet te zijn met het bie-
tencystenaaltje, waarvan 20%
matig tot zwaar. De laatste jaren is de
toename en verspreiding nog toege
nomen, aldus drs. W. Heybroek van
het I.R.S. te Bergen op Zoom. Scha
de door bietenkevertjes, springstaar-
ten en vergelingsziekte is veel gerin
ger dan van aaltjes, hoewel deze
plaatselijk erg lastig kunnen zijn.
Ook werd nog even stil gestaan bij
een nieuwe vorm, het zgn. gele bie-
tencystenaaltje.
Kort samengevat blijken nauwe ro
taties gevaarlijk te zijn en met gron-
dontsmetting is in de nabije toe
komst geen oplossing tegen aaltjes te
verwachten.
Dhr. W. Heybroek zag meer per-
spektief in resistente rassen en wees
op het belang van grondonderzoek op
'aaltjes vlak voordat op het perceel
bieten moeten worden verbouwd. Bij
een besmetting zal men de teelt moe
ten uitstellen of een bestrijding moe
ten toepassen.
Er werd aandacht geschonken aan
systemische nematiciden. Hierbij
kwam naar voren dat deze bestrij-
dingsmethode in het verleden dikwijls
tot teleurstellingen leiddè.
Elke ton grond kost de teler tien gulden.
De bestrijding van het bietenkevertje
kan gebeuren door zaadbehande
ling, zaaivoorbehandeling en grond-
behandeling. Drs. Heybroek is van
mening dat dikwijls onnodig een
dubbele bestrijding uitgevoerd
wordt en bracht met name zijn twij
fels naar voren over de gevaarlijke
kombinaties van bijv. zaadbehande
ling en lindaan of granulaat. Volgens
hem is er met Temik en volvelds lin
daan weinig ekstra te verdienen t.o.v.
alleen zaadbehandeling met Mesurol
of Multamat ZB.
I.M.A.G. en het bedrijfsleven on
dernomen aktiviteiten ter verbete
ring van oogstmachines zijn reeds
een stap in de goede richting. Bor
stelmachines en nareinigers geven
ongeveer 10% tarravermindering,
hoewel hieraan ook" nadelen kleven
m.b.t. de praktische uitvoering en
ekstra kosten.
Verder gaf dhr. v.d. Hil een aantal
mogelijkheden aan waarbij tarraver
mindering kan ontstaan en waar de
teler zelf een belangrijke invloed op
uit kan oefenen. Hij noemde de bo-
demstruktuur, rassenkeuze, plan-
taantal, plantregelmaat, oogst, een
juiste bietenopslagplaats en de eerder
genoemde nareiniging.
Uit proeven is vastgesteld dat op
goede verkruimelbare droge grond,
bij 75.000 - 80.000 regelmatig ver
deeld staande planten, het beste re
sultaat wordr verkregen.
Verder kwam naar voren dat meer-
rijige rooiers meer tarra geven en het
tarrapercentage stijgt naarmate later
gerooid wordt. De heer v.d. Hil
pleitte dan ook voor tijdig rooien. De
vergadering kon zich hiermede niet
zonder meer verenigen, gezien de
nog sterke bietengroei in de maand
oktober.
C.A.R. Zevenbergen
ing. L. Zwemer en
ing. J. Staal
Direkteur v.d. Meijs van voedingsaangelegenheden:
D.
e voortschrijdende mechanisatie in de landbouw ondervindt kritiek zoals
het aantasten van het landschap en het welzijn van dieren, de toenemende
behoefte aan kunstmest en het daaraan verbonden energiegebruik. Daarnaast
valt er bij consumenten een groeiende bewustwording waar te nemen omtrent
de kwaliteit van het voedsel dat zij dagelijks tot zich nemen.
it o.m. stelde de directeur Voe-
dings- en Kwaliteitsaangelegenhe
den van het ministerie van landbouw
en visserij, drs. C.C.J.M. van der
Meijs, in zijn inleiding voor de
Stichting ter bevordering van het
Landbouwkundige Onderzoek in
Zeeuwsch Vlaanderen op 24 januari
j.l. in Terneuzen.
Hij meent - gezien de wederzijdse
afhankelijkheid van producent en
consument - dat de zaken onderzocht
moeten worden teneinde te bezien of
die kritiek wellicht (voor een deel)
terecht is, en zo ja, hoe hiervoor op
lossingen kunnen worden gevonden.
Het is duidelijk, dat het landbouw-
gebeuren niet langer meer beperkt is
tot de boerderij, maar dat er sprake is
van een totaal maatschappelijk pro
ces, dat door de landbouw en land-
bouw-overheid gestuurd moet wor
den.
Negatieve kwaliteitsinvloeden
Ui
iteraard mogen door de landbouw
geproduceerde voedingsmiddelen
geen risico voor de consument ople
veren. Bij het gebruik van b.v. chemi
sche hulpmiddelen prevaleert het be-
8
van gezondheidsautoriteiten zal ko
men om het nitraatgehalte in groen
ten omlaag te brengen.
In ons land is al enige tijd land
bouwkundig onderzoek aan de" gang
om het nitraatgehalte in gewassen in
samenhang met de bemesting en an
dere faktoren te bestuderen.
Voorlichting
lang van de consument dat ook boven
dat van de producent. Maar ook an
dere nadelen,zoals mogelijke schade
lijke gevolgen voor de bodem of het
oppervlaktewater door b.v. overmatig
gebruik van meststoffen dient te
worden bestreden. Goede voorlich
ting, aanduidingsvoorschriften en
onderwijs kunnen dit voorkomen.
Om de handel en het gebruik van
meststoffen passend te kunnen aan
pakken is een wijziging van de
Meststoffenwet van 1947 in voorbe
reiding. Hierdoor zal de mogelijk
heid ontstaan eisen te stellen voor het
voorkomen van schadelijke stoffen
in meststoffen en voor het gebruik
van industriële en huishoudelijke af
valstoffen een vergunningen-stelsel
te ontwikkelen, waarbij ingegrepen
kan worden indien dit door zwaar
wegende belangen wordt vereist.
Ook een hoog nitraatgehalte in een
gewas moet - gezien de omzetting in
het menselijke lichaam in de meer
gevaarlijke stof nitriet - als een ne
gatiefkwaliteitskenmerk worden ge
zien.
Te verwachten is dan ook dat in bin
nen- en buitenlander er 'n toenemen
de druk van consumentenzijde en
v.d. Stee bij agrarische jongeren:
o,
et imago van de boer bij het pu
bliek, als gifspuiter of als bioindus-
trieel en farmaceutisch grootver
bruiker, is onverminderd aanwezig,
aldus de heer Van der Meijs. Voor
een deel wordt dit veroorzaakt door
dat men vaak onvoldoende op de
hoogte is van de werkelijke gang van
zaken op de boerderij en de maatre
gelen die reeds getroffen zijn, zoals
b.v. een geheel verbod voor het ge
bruik van DDT en verschillende
gechloreerde koolwaterstoffen. Door
gerichte voorlichting kan dit verbe
terd worden.
Daarnaast moet de kritiek gea
nalyseerd worden en naar mogelijk
heden worden gezocht die tot een
oplossing kunnen leiden.
In dit licht is het onverstandig om de
groepen consumenten die alternatief
gekweekte landbouwprodukten ver
langen, als een klein groepje fanatici
af te doen. Wij hebben hier te maken
met tamelijk wijd verspreide ge
dachten die tot nu toe slechts weini
gen in de praktijk brengen.
In verband met eventuele regelgeving
op dit terrein is het van belang een
goed inzicht te hebben in verschillen
de alternatieve landbouwmethoden.
Daarnaast is onderzoek noodzakelijk
om de kriteria vast te kunnen stellen,
die voor de regelgeving en controle
ok mij staat voor ogen dat zo
veel mogelijk mensen een verant
woord bestaan vinden in land- en
tuinbouw. Laat daérover geen mis
verstand bestaan. Maar, we moeten
de mogelijkheden om in dat opzicht
sturend op te treden niet overschat
ten!"
Aldus minister Van der Stee in een
toespraak bij gelegenheid van de
tweede agrarische jongerendag in
Noord-Holland, 24 januari 1980 te
Berkhout.
Minister v.d. Stee van is het eens met
de doelstelling van het Nederlands
Agrarische Jongeren Kontact
(N.A.J.K.) als geformuleerd in hun
discussienota. "Boer blijven" maar
er bestaat wel verschil van mening
over de mogelijkheden en de grenzen
om deze doelstelling te verwezenlij
ken.
Het N.A.J.K. noemt voor het jaar
2000 een getal van 150.000 manlijke
arbeidskrachten op 100.000 bedrij-
.ven.
We mogen echter, hoe nobel de
boodschap van een doelstelling ook
is, ons niet blind staren op geïsoleer
de getallen, alsof die een volledig ei
gen leven kunnen leiden. Het is
noodzakelijk zijn. Daarvoor zal on
dermeer vergelijkend onderzoek tus
sen klassieke en alternatieve land
bouwmethoden noodzakelijk zijn. De
overheid heeft daarbij een stimule
rende taak.
gewoon niet realistisch om die
getallen als magische gegevens te be
schouwen om streefgetallen te be
reiken bestaan er, aldus de bewinds
man, binnen de agrarische sector zelf
al zeker twee structureel belemmer
de factoren, n.l. de schaarste aan
cultuurgrond en de verzadiging op
de arkt voor een groot aantal pro-
de markt voor een groot aantal pro-
dukten.
"Bovendien moeten we bedenken dat
en inkomensdoelstellingen onver
mijdelijk extra kosten meebrengt
voor de consument, voor de schatkist
of voor beide. De mate waarin zich
dit zal voordoen is afhankelijk van
de beloningsaanspraken van de
agrariërs, van het effekt van het be
houd van de werkgelegenheid op de
bedrijfsstructuur en de productie
kosten en ten slotte van de concur
rentiepositie van onze land- en tüin-
bouw. Hiermee is dan het span
ningsveld inkomen - werkgelegen
heid verschoven naar het spannings
veld concurrentiepositie - werkgele
genheid. En in dat verband moeten
wij wel beseffen, dat thans 60% van
de toegevoegde waarde van de land
en tuinbouw en de voedingsmidde
lenindustrie gerealiseerd wordt via
afzet in het buitenland. Er zijn dus
grenzen aan de mogelijkheden om
de extra kosten te verhalen op de
consument. De algemene economi
sche situatie in de wereld maakt dat
die grenzen nagenoeg zijn bereikt. In
EG-verband, maar ook binnenlands,
geldt dat ook ten aanzien van de
mogelijkheden een extra-beroep te
doen op de schatkist.