Prognose en werkelijkheid
Landbouwschap tegen verlaging
WIR-basispremies
HOGERE PRIJZEN VOOR GROTE
AARDAPPELEN
HOF GEEFT SCHOLTEN HONIG
ONGELIJK
D.
B,
H et Landbouwschap heeft ernstig bezwaar tegen het voorstel van de
regering om de aanschaf van legkippen (hennen en voor de eierpro-
duktie bestemde kuikens) uit te sluiten van de Wet Investerings Reke
ning (WIR). Eind vorig jaar is hiertoe een wetsontwerp ingediend bij de
Tweede Kamer, waarin tevens wordt voorgesteld de WIR-basispremies
te verlagen voor nieuwe gebouwen (van 23% naar 18%) en bestaande
gebouwen (van 15% naar 11%). Ook tegen deze verlaging heeft het
Landbouwschap bezwaar gemaakt, omdat de land- en tuinbouw hier
door middelen ter stimulering van investeringen gaat missen, terwijl er
nauwelijks iets voor in de plaats komt. Het Landbouwschap heeft deze
bezwaren per brief kenbaar gemaakt aan de leden van de Tweede
Kamer, die met de voorbereiding van het wetsontwerp zijn belast.
D,
H,
Fe feitelijke eigenschap van een
prognose is dat nimmer vaststaat of
de gestelde doelen gehaald worden
of dat de verwachtingen bewaarheid
worden. Ten aanzien van de mecha
nisatie in de landbouw werd destijds
in 1971 een Prognose 1980 samen
gesteld. Men ging er volgens ir. F.
Coolman direkteur van het IMAG
toen van uit dat het hoofdeffekt van
de mechanisatie besparing was.
Thans geldt veel sterker de rol van
het werktuigenpark in bedrijfsver
band en de relatie tot de mogelijke
bedrijfsstruktuur. Ook is de rol van
de werktuigenlij n in het teeltverband
(slagvaardigheid) een interessant ge
geven. Voorts kan de ekonomie van
trekkers en werktuigen in relatie tot
de bedrijfsomvang er bij worden be
trokken.
LANDBOUWSCHAP
Maar ook lange termijnplannen
m.b.t. uitbreiding, de beperktheid
van de vaak ondeelbare arbeidsbe-
zetting en de verfijning van vele
werktuigen gericht op kwalitatieve
en kwantitatieve verhoging van het
werkresultaat moet er bij worden
betrokken.
Nu de prognose 1980 van 1970 aan
de praktijk kan worden getoetst
blijkt dat de afname van het aantal
arbeidskrachten minder snel is ge
gaan dan eerst werd verwacht. De
oorzaak van deze geringe afvloeiing
is vooral te vinden in de toegenomen
produktie, waarbij de melkveehou
derij en vervolgens de dierlijke vere
deling een grote rol speelden. De
produktiviteit per arbeidsjaareen
heid neemt in fysische eenheden nog
steeds toe.
)ij de bedrijfsgrootte is gebleken
dat de Prognose er ten aanzien van
Werktuigen en methoden
Werktuigen
Prognose
1975
Precisiezaaimachines 2.000
Aardappelpootmachines 7.083
Kunstmeststrooiers 86.006
Mengmestverspreiders 7.848
Landbouwspuiten 8.666
Veldhakselaars 1.250
Maaidorsers 7.142
Opraappersen 12.970
Aardappelrooiers 10.000
Bietenrooïers 4.285
Opraapwagens 16.875
Zelflossende wagens 25.000
het verdwijnen van bedrijven met
minder dan 5 ha ook naast zat. De
veredelingssektor is hieraan debet.
Aan de andere kant werden de be
drijven vanaf 30 ha sneller groter dan
was voorspeld. In de akkerbouw is
het totale areaal niet teruggelopen
wel het areaal grasland, waar een oü
toename van het areaal snijmais
tegenover staat.
Bij de akkerbouw nam het areaal
sneller af dan verwacht (i.p.v.
300.000 ha verwacht in 1980, 237.000
ha in 1979) op een gelijkblijvend op
pervlak, mede door de uitbreiding
van de maisteelt op gemengde be
drijven.
Suikerbieten namen toe in plaats van
af (123.000 ha i.p.v. 80.000).
Mechanisatie en chemische on-
kruidbestrijding alsook de wereld
marktprijzen speelden hierin een
grote rol. De voorziene uitbreiding
van de aardappelteelt is beperkter
gebleven dan verwacht. Prijzen,
grondsoort en rotatieproblematiek
spelen hier hun rol.
In de tuinbouw is de algemene ten
dens m.u.v. de fruitteelt en de cham
pignonteelt, dat de aantallen bedrij
ven sneller gedaald zijn dan ver
wacht (meer schaalvergroting) op
een iets groter totaaloppervlak. Ook
hier spelen technische ontwikkelin
gen hun rol.
Als de index voor de arbeidsproduk-
tiviteit in 1970 op 100 wordt gesteld
dan zou die nu op 140 kunnen wor
den afgeboekt.
Wanneer men echter een andere be
nadering toepast dan zou men ge
middeld kunnen stellen dat de ar-
beidsproduktiviteit in de land- en
tuinbouw is toegenomen in de pe-
'80 C.B.S. Onze verwachting
1980 1975 1980
2.125 4.737 4.500
6.342 10.192 8.000
89.512 102.015 100.000
9.851 20.754 25.000
8.571 19.278 18.000
1.800 1.583 1.800
6.666 6.794 5.015
12.176 15.045 12.000
9.475 9.689 8.000
4.211 3.749 3.200
22.166 18.504 22.000
26.000 22.550 20.000
De voortgaande groei in het trekker
park is wel voorzien, maar op een
wat te laag niveau.
Trekkers Akkerbouw en Vee
houderij
Trekkers Tuinbouw
Totaal
Prognose '80
1975 1980
C.B.S.
1975
Schatting
1980
125.882
16.000
129.375
20.250
141.882 149.625 155.967 160.000
Gunstige ontwikkeling aardappelexport
Aan de mededelingen gedaan tijdens de bestuursvergadering van het Hoofd-
produktschap voor Akkerbouwprodukten ontlenen wij dat na half november de
prijzen van de grove aardappelen boven de 50 mm diameter is gestegen, waar
tegenover een daling stond van de prijzen van Bintjes van 35/50 mm. Dat
verschil is geleidelijk aan groter geworden en bedroeg op 17 december 13,50
per 100 kg.
De marktsituatie is het najaar van
1979 aanmerkelijk beter geweest dan
een jaar daarvoor.
Voor Bintjes 35/50 mm was de prijs
per 17 december 16,50 per 100 kg,
vergeleken met 17,75 vorig jaar.
Voor Bintjes 50 mm opwaarts was de
prijs 30,— vergeleken met 18,65
vorig jaar.
Voor Eigenheimers luidde de prijs
40,— dat is 11 meer dan in
1978. Ook de noteringen op de ter-
mijnmarkt vertonen eenzelfde prijs
beweging.
Gunstige ontwikkeling export
De export blijft zich gunstig ontwik
kelen. Tot 1 december werden
244.000 ton uitgevoerd, vergeleken
met 221.000 ton vorig jaar. De ge
middelde prijs per 100 kg was 26,75
vergeleken met 2130 in 1978. De
afzet naar Duitsland steeg van
157.000 tot 165.000 ton, waarbij in
begrepen een kwantum aardappelen
bestemd voor de zetmeelindustrie.
Gestegen import
Van 1 juli tot 1 december 1979 wer
den 94.000 ton aardappelen inge
voerd vergeleken met 86.000 ton in
1978.
De gemiddelde importprijs daalde
van 15,70 tot 14,30 per 100 kg.
Ongeveer 80% van de import kwam
uit Duitsland. Daarbij was een be
langrijk kwantum aardappelen be
stemd voor de zetmeelindustrie. De
verwerking van fabrieksaardappelen
zal naar aangenomen wordt in 1979
rond 2.600.000 ton hebben bedragen.
Het gemiddeld onderwatergewicht
was 417 g.
tn 1971 verscheen "Prognose
1980"1), een publikatie van
het Mechanisatie Centrum te
Wageningen over de te ver
wachten ontwikkelingen in in
de mechanisatie in de Akker
en Weidebouw tot 1980. Nu
de C.B.S.-telling 1975 en ver
der statistisch materiaal tot
1979 beschikbaar is en de
plannen voor een nieuwe stu
die "Prognose 1980" worden
uitgewerkts het zinvol een
antwoord te geven op de
vraag: In hoeverre wijkt de
huidige werkelijkheid af van
de prognose en waarom?
riode 70/80 van 100 naar 157. Dat is
meer dan toen werd verwacht.
Wat niet is voorzien is de enorme
stijging in vermogen per trekker,
vooral afkomstig van na 1975. Hier
door vooral is meer slagvaardigheid
(prestatie per uur of dag), ingebouwd
dan in de prognose verondersteld. In
prognose '80 is men nogal optimis
tisch geweest over het aantal scharen
per ploeg, 4-, 5- en 6-scharig zou in
1980 normaal zijn, maar wel alle
maal rondgaand. (Dit klopt momen
teel voor 20% van de opp. Veenko
loniën en het Oldambt; 80% van
het overige bouwland wordt nog op
wintervoor geploegd met 2- en 3-
scharige wentelploegen). Wel ver
schenen de verwachte bredere culti
vators, mede door de overgang op 3
m als werkbreedte voor zaaien en
poten, al of niet gekombineerd met
de grondbewerking en de 7-voets
cirkelmaaiers i.p.v. de 5- en 5-voets
machines. Van deze zaken was de 3
meter werkbreedte bij aardappelen
weliswaar voorzien, niet echter een
zo snelle overgang op 4-rijige poot-
machines.
Ook is de opkomende grondont-
smetting niet voorzien. Wel de 2-rijige
rooier, zij het als getrokken machine.
De rond 1970 verschenen nieuwe 4-
rijige zelfrijdende rooier is wat over
schat in het tempo van uitbreiding, al
was de berekening al laag. In de bie
tenteelt geldt uiteraard bovenge
noemde opmerking over de ploegen.
Verder is de snelle toename van de
12-rijige precisiezaaimachine niet in
die mate voorzien als geschied
(loonwerkers). Uiteraard geldt dit
ook voor de zesrijige oogstmachines,
die in 1970 pas opkwamen. Dit deed
het aantal rooiers lager zijn, dan
verwacht. Onderschat is in de graan-
teelt de zeer grote maaidorser.
Daardoor zakte het aantal in gebruik
zijnde maaidorsers ook sneller dan
verwacht.
In de voederwinning zijn een aantal
verwachtingen geheel anders gewor
den:
veel meer mais en mais-, zaai- en
oogstmachines dan verwacht
veel meer mengmestwagens (lig-
boxenstallen)
veel minder zelflossende wagens,
mede door de perfektie van de
opraapwagen, waarvan overigens
het aantal wel juist werd bere
kend.
Door automatisering in de melkstal
heeft zich technisch een ontwikke
ling voltrokken, die in de prognose
'80 onvoldoende is voorzien, maar in
de cijfers moeilijk is terug te vinden.
De dubbele 5-stands visgraat werd
als maximum aangehouden, inmid
dels zijn er grotere eenheden ver
schenen. Koeherkenning was onbe
kend in 1970. Het berekende aantal
melktanks (op 45% van de bedrijven)
is inmiddels al gestegen tot 67%.
E.e.a. brengt duidelijk de snellere
technische groei in de* melkveehou
derij tot uiting. In zijn algemeenheid
kan nog worden gezegd, dat de
werktuigen voor het individuele be
drijf de verwachtingen overschrijden
(aardappelpootmachines, kunst
meststrooiers, kleinere mengmest-
tanks, boerenlandbouwspuiten). De
machines die over meerdere bedrij
ven worden gebruikt zijn wat
achtergebleven bij de verwachting,
veelal door grotere uurprestaties
(maaidorsers, aardappel- en bieten
rooiers).
Over de tuinbouw is een geringe
hoeveelheid vergelijkingsmateriaal
aanwezig. Voor zover mogelijk kan
worden gekonstateerd, dat meer
plantmachines en meer koelinstalla
ties aanwezig zijn, dan was voorzien,
terwijl over de kasklimaatrege-
lapparatuur en hulpmiddelen voor
substraatteelt niet is gerept in prog
nose '80.
Indien het wetsontwerp in het parlement wordt aangenomen, gaan de
voorgestelde maatregelen met terugwerkende kracht in op 6 december
1979.
oor middel van de voorgestelde
verlaging van de WIR-basispremies
wil de regering via toeslagen richting
gevende stimulansen geven voor on
der meer energiebesparing en mi
lieuverbetering. Het Landbouw
schap heeft er al eerder op gewezen,
dat er voor de primaire landbouw
nauwelijks stimulansen voortkomen
uit de huidige voorstellen voor deze
toeslagen. Dat geldt volgens het
Landbouwschap ook voor de plan
nen van de regering om de innovatie
(technische vernieuwingen) en het
scheppen van arbeidsplaatsen te be
vorderen (sektornota en innovatie
nota). Op jaarbasis betekent de ver
laging van de basispremies voor de
landbouw een verlies aan investe-
ringsstimulerende middelen van on
geveer 75 miljoen. Volgens het
Landbouwschap zijn de huidige sti
mulansen, gelet op de grote fiskale
verschillen in de EG-lidstaten voor
de Nederlandse landbouw noodza
kelijk om de bijdrage te handhaven
aan het nationaal inkomen, de
werkgelegenheid en de betalingsba
lans. In het kader van de WIR zal een
betere aansluiting gevonden kunnen
worden op het specifieke karakter
van de agrarische sektor (relatief
kleinschalige bedrijven) door een
verhoging van de kleinschaligheids
toeslag voor investeringsbedragen
tot ongeveer 400.000,—
Bedrijfsmiddel
dat op 20 november 1975 een toom
kippen met een levensduur van meer
dan 12 maanden erkent als bedrijfs
middel. Naar het oordeel van het
Landbouwschap is het een onjuiste
stelling, dat door dit arrest nagenoeg
gelijke gevallen ongelijk worden be
handeld. Als de legkippen van de
WIR worden uitgezonderd is er wél
sprake van een ongelijke behande
ling, namelijk ten opzichte van an
dere bedrijfsmiddelen met een on
geveer gelijke levensduur.
De kritiek van de Europese Commis
sie (de WIR zou voor de legkippen
konkurrentievervalsend werken)
noemt het Landbouwschap in de brief
niet terecht. Bij de instelling van de
WIR is in EG-verband duidelijk ge
maakt, dat het hier gaat om een fis-
kale maatregel, die in de plaats is ge
komen van overeenkomstige belas
tingmaatregel. Uitsluiting van de
leghennen voor de WIR betekent een
verzwakking van het uitgangspunt,
dat de WIR een algemene belasting
maatregel is.
et Landbouwschap vindt dat in
vesteringen in legkippen op basis van
het in de Wet Inkomstenbelasting
vastgestelde kriterium als bedrijfs
middel aangemerkt moeten blijven.
Het verwijst daarbij naar een beslis
sing van het Hof van Leeuwarden,
De Koninklijke Scholten Honig BV
heeft van het Hof van Justitie van de
Europese Gemeenschappen ongelijk
gekregen in de zaak waarbij werd
gevraagd om een schadevergoeding
in verband met de produktieheffing
op isoglucose. Ook GR Amylun NV
en Tunnel Refineries Limited heb
ben in hun tegen de Raad en de
Commissie van de Gemeenschappen
aangespannen zaken ongelijk gekre
gen.
De drie bedrijven zijn producenten
van isoglucose, een vervangingspro-
dukt dat rechtstreeks konkurreert
met vloeibare suiker. De bedrijven
vorderen, dat de Gemeenschap zou
worden veroordeeld tot het vergoe
den van de schade die de bedrijven
beweerden te hebben geleden, door
dat bij een verordening van de Raad
een heffing was gelegd op de pro
duktie van isoglucose.
Over deze verordening was in 1977
een pre-judiciële beslissing gevraagd
door het High Court of Justice,
Queen's Bench Division. Het Hof
verklaarde toen in zijn antwoord
voor recht, dat de verordening niet
rechtsgeldig was voorzover ze een
bepaalde heffing legde op de pro
duktie van isoglucose, omdat ze in
strijd was met het algemeen gelijk
heidsbeginsel. De Raad was echter
bevoegd alle nuttige, met het ge
meenschapsrecht verenigbare maat
regelen te nemen ter verzekering
van de goede werking van de zoet-
middelen-markt.
De vraag die zich bij dit soort zaken
voordoet is, of deze onrechtmatig
kan leiden tot aansprakelijkheid van
de Gemeenschap, wat volgens het
Hof slechts mogelijk is in geval van
een voldoende gekwalificeerde
schending van een ter bescherming
van partikulieren gegeven hogere
rechtsregel.
Een dergelijke schending acht het
Hof nu niet aanwezig. Zelfs indien
de vaststelling van de produktiehef
fing op een bepaald aantal reken-
eenheden fouten inhield, dient
niettemin te worden opgemerkt dat
het - gelet op het feit dat een passen
de heffing volledig gerechtvaardigd
was - niet ging om zulke ernstige
fouten dat gezegd kan worden dat
het gedrag van Raad en Commissie
aan willekeur grenst. Tevens, aldus
het Hof, moet erop gewezen worden
dat de betrokken verordening werd
vastgelegd om het hoofd te bieden
aan een noodtoestand, gekenmerkt
door toenemende suikeroverschot
ten. De Raad en de Commissie heb
ben de grenzen die zij in acht moes
ten nemen, niet ernstig miskend.
Daarom zijn de beroepen van de drie
bedrijven ongegrond verklaard.