Snijmaïs, een goed voedergewas D. H U it proeven op het R.O.C. Cra- nendonck te Maarheeze blijkt dat snijmaïs grote hoeveelheden organi sche mest goed kan verdragen. In het Zuidwesten bestaat geen mestover schot. Organische mest kan men daar beter aanwenden voor andere ge wassen, zoals aardappelen en sui kerbieten, waar het nuttig effect gro ter is. D, D, U, H et meeste zaaizaad van snijmaïs is ontsmet tegen kiemschimmels. ing. J.J. Zonderland specialist voedervoorziening C.A.R. Goes, Zevenbergen. e snijmaisteelt heeft de afgelopen 10 jaar in Nederland een stormachtige ontwikkeling doorgemaakt. De uitbreiding heeft vooral plaatsgevonden op de zandgronden in het oosten en zuiden van het land. In het Zuidwestelijk klei gebied is de omvang van de snijmaisteelt beperkt gebleven. Hier werd in 1979 ongeveer 4% van het landelijk areaal geteeld. In Zeeland stond vorig jaar bijna 2300 ha snijmaïs. Daarnaast was er volgens de meitelling nog ruim 400 ha korrelmaïs. Het grootste deel hiervan is ook als snijmaïs ingekuild. Ten op zichte van 1978 is de oppervlakte snijmaïs in het Zuidwesten met ongeveer 9% uitgebreid. zen en een lagere voederwaarde-op- brengst. D e beperkte omvang van de snij maisteelt is o.a. een gevolg van de bescheiden plaats die de veehouderij in dit gebied met overwegend akker bouw inneemt. Op veel veehouderij bedrijven levert snijmaïs echter een belangrijke bijdrage in de voeder voorziening. Dit geldt met name voor de melkveebedrijven die uitge breid hebben en de vleesveebedrij ven. Snijmaïs heeft op de vleesvee bedrijven voor een groot deel de plaats ingenomen van de bijproduk- ten van de akkerbouw. De vleesvee houderij heeft namelijk een sterke intensivering doorgemaakt. De vees tapel is op veel bedrijven sterk uit gebreid en bovendien wordt ge streefd naar een hoog eindgewicht in een korte groeiperiode. Dit vraagt niet alleen meer voer maar ook ge concentreerd voer. Met snijmaïs wordt gemakkelijk aan deze eisen voldaan. Het is een voedermiddel met een hoge voederwaarde in de droge stof. Snijmaïs wordt dikwijls geteeld op matige gronden, welke minder geschikt zijn voor akker bouwgewassen. Op de betere gron den moet snijmaïs concurreren met gewassen die een behoorlijk tot hoog saldo per ha op kunnen brengen. Hierdoor is het niet altijd een even goedkoop voedermiddel. De toege rekende kosten per ha snijmaïs zijn vrij hoog. De meeste werkzaamhe den moeten door de loonwerker ver richt worden. Er dient dan ook alle zorg aan de teelt besteed te worden om een zo hoog mogelijke opbrengst te behalen. Met name gaat het hier om de netto voederwaarde-op- brengst. Op een aantal aspecten van de snij maisteelt zal hier nader worden in gegaan. Rassenkeuze De rassen, die in de Rassenlijst staan, zijn in 2 oogsttijdengroepen inge deeld, namelijk rassen voor vroege- en middenvroege oogst en rassen voor middenvroege en middenlate oogst. De indeling is gebaseerd op het droge stofgehalte van de gehele plant. De keuze tussen vroege of la tere rassen zal van verschillende fac toren afhangen. Op vochtige koude gronden kan men beter een vroeg ras zaaien in verband met de vaak wat trage beginontwikkeling en de pro blemen bij een te late oogst in het najaar. Op vochtige kleigronden is het risico van structuurbederf en het besmeuren van de kuil met grond groter dan op de drogere zandgron den. Wanneer door omstandigheden te laat ingezaaid kan worden, geeft een vroeg ras de meeste kans op een voldoende rijp gewas in het najaar. Onder normale omstandigheden zullen zowel de vroege als latere ras sen in het Zuidwesten voldoende rijp worden. Verder kan de keuze afhangen van de droge stofopbrengst. De verhou- dingscijfers geven daarover een in druk. De netto voederwaarde-op- brengsten van de latere rassen zullen in ongunstige maïsjaren iets meer tegenvallen dan van de vroege ras sen. Tenslotte zijn bij de rassenkeuze ook eigenschappen als gevoeligheid voor kou in het voorjaar, stevigheid eïi re sistentie tegen stengelrot en builen- brand van belang. Deze gegevens zijn vermeld in het overzicht van de ra- ierbij moet de voorkeur gegeven worden aan rassen, die in de Rassen- lijst zijn opgenomen. Er mag van uit gegaan worden dat dit de beste maïs- rassen zijn. Toch komen er nogal eens andere rassen op de markt. Hier moet men voorzichtig mee zijn. Dit kunnen nieuwe rassen zijn waar nog weinig van bekend is en die mogelijk bij het R.I.V.R.O. in beproeving zijn. Het kunnen ook rassen zijn die al door het R.I.V.R.O. beproefd zijn, maar door de kweker zijn terugge trokken omdat ze niet aan de eisen voldoen om in de Rassenlijst te wor den opgenomen. Overzicht van de raseigenschappen bij snijmais Hoge cijfers betekenen weinig gevoelig voor kou in het voorjaar, goede stevigheid, lang groen- blijven van het blad. grote resistentie of vroege rijping. De cijfers en ge tallen zijn gem. van 1974 t/m 1979 Rassenkeuze en teeltmaatregelen hebben grote invloed op de netto voederwaarde-opbrengst van snij maïs. Besteed hier de nodige aan dacht aan. seigenschappen bij snijmaïs, ontleend aan de Rassenlijst. Bemesting De bemesting moet afgestemd wor den op de bemestingstoestand. Snij maïs is vooral gevoelig voor tekorten aan stikstof, fosfaat en magnesium. Geef de stikstof voor opkomst. Er moet 180-220 kg N per ha gegeven worden. Daarbij moet rekening worden gehouden met de stikstof die met drijfmest gegeven is. In een koud voorjaar heeft snijmaïs behoefte aan gemakkelijk opneembaar fosfaat. De beginontwikkeling kan gestimuleerd worden door een rijenbemesting met triplefosfaat. Een vlotte groei in het voorjaar geeft een vroegere rijping en een hogere netto voederwaarde- opbrengst. De rijenbemesting kan variëren van 30 kg P205 bij een hoge fosfaattoestand tot 90 kg P205 bij een lage toestand. e afstelling van de machine voor de rijenbemesting is erg belangrijk. De meststof moet 5 cm naast en 3-5 cm dieper dan het zaad liggen. Bij een ondiepere toediening zal het ef fect tegenvallen. Op zandgronden kan een rijenbe mesting met een N-P-meststof wor den- ontraden. Op gronden, die ge voelig zijn voor magnesiumgebrek, wordt 75 kg magnesium per ha geadviseerd. Snijmais vraagt goed zaaibed V oor de teelt van snijmaïs is de structuur en de cultuurtoestand van de grond van groot belang. Een goede ontwatering is erg belangrijk, vooral in een nat voorjaar. Wanneer de grond te lang nat blijft is de begi nontwikkeling van de snijmaïs zeer traag en zal het gewas laat afrijpen en de opbrengst tegenvallen. Het zaaibed moet goed bezakt zijn. Op kleigronden die in het najaar ge ploegd zijn, vormt dit bijna nooit een probleem. Zaai op tijd e beste zaaitijd ligt tussen 20 april en begin mei. Bij vroegere zaai is de grond vaak nog te koud. Dit kan een onregelmatige opkomst tot ge volg hebben. Maïs kiemt pas bij een grondtempe- ratuur van 10 graden C. Hoge droge gronden zijn eerder op temperatuur dan lagere natte. De kans op nachtvorstschade is in het Zuidwesten over het algemeen niet zo groot. Later zaaien geeft een lagere opbrengst. Op het oog krijgt men dan nog wel een goed gewas, maar het is vaak dunner en slapper. De kans op legering neemt toe. Het kolfaandeel en het droge stofge halte zullen nogal eens wat lager zijn, waardoor men rekening moet hou den met hogere conserveringsverlie- it pröeven van het P.A.G.V. is gebleken dat het optimale plantgetal 9-10 maïsplanten per m2 is. Bij de vroegrijpende rassen moet men on geveer 115.000 zaden per ha zaaien om circa 100.000 planten per ha over te houden en bij de later rijpende rassen 105.000 zaden om 90.000 planten per ha 'over te houden. Bij een dichtere stand neemt de kans op legering en latere afrijping toe. De verse massa kan soms wat groter zijn maar door het lagere asgehalte zul len de conserveringsverliezen groter zijn en is de netto voederwaarde-op brengst lager. Maïszaaizaad wordt over het algemeen in eenheden van 50.000 en 100.000 zaden afgeleverd. Zaaizaadbehandeiing Niet alle zaadleveranciers behande len het zaad tegen vogelschade. Dit moet meestal speciaal aangevraagd worden. Mesurol is daarvoor het meest geschikte middel omdat het tevens een behoorlijke bescherming tegen fritvlieg geeft. Hierdoor wordt bovendien de kans op builenbrand verminderd. m Oogst en opbrengst O m een zo hoog mogelijke op brengst te krijgen en de inkuilverlie- zen tot een minimum te beperken mag snijmaïs niet te vroeg geoogst worden. Bij de oogst moet het droge stofgehalte minstens 25% zijn en lie ver nog wat hoger. Wanneer het dro ge stofgehalte bij het inkuilen lager is, zijn de conserveringsverliezen ho ger en is de netto voederwaarde-op brengst niet maximaal. Bij een hoger droge stofgehalte is ook de voeder- waarde perkg ds hoger. Het droge stofgehalte is globaal te beoordelen aan de hand van de kor- relrijping. Het is echter een globale indicatie omdat zowel het kolfaan deel als het droge stofgehalte van het stro kan variëren. We zien hierbij vrij grote rasverschillen. Naarmate later geoogst wordt neemt echter wel de kans op nachtvorst toe. Wanneer snijmaïs bevroren is rijpt het niet verder af. Het kan dan het beste zo snel mogelijk geoogst wor den. x ro y x: 3 O Vr. en m.vr. oogst* A - LG 11 7* N Eta Ipho T N Brutus 8 N Blizzard 7» M.vr. en m.l. oogst" A Fronica 6» B Goal 5 N Donna 5» T - Circé 6 8' 6"1 8' 7* 7' 8' 8' 8* De indeling van het sortiment in twee oogsttijdgrovpen is gebaseerd op het drogestofgehalte van de gehele plant 14 Snijmais in de groei.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1980 | | pagina 38