Teelt van veldbonen door EG-steun weer
in de belangstelling
u it de proeven die op het proefsta
tion en op de regionale proefboerde-
rijen zijn uitgevoerd, zijn grote op-
brengstverschillen naar voren geko
men tussen de proefplaatsen, de ras
sen en de verschillende proefjaren.
De hoogste opbrengsten zijn behaald
op de klei-, zavel- en lössgrond. De
opbrengsten van de zand- en dalgrond
zijn steeds lager. Vooral in 1976, in
het droge, hete jaar, werden er op de
zand- en dalgrond zeer teleurstellen
de opbrengsten behaald, terwijl ook
de opbrengstreduktie op de zwaarde
re gronden sterker was dan bij andere
gewassen werd waargenomen. Wan
neer de resultaten van 1976 buiten
beschouwing worden gelaten, dan
kan men vaststellen dat op de klei-,
zavel- en lössgrond met een produk
tief ras een opbrengstniveau van 5-6
ton/ha haalbaar is en op de zand- en
dalgrond van 4-5 ton/ha (tabel 1). De
opbrengst van duivebonen was in de
proeven steeds ongeveer 500 kg/ha
lager.
I n de periode 1935 t/m 1939 werd er
in Nederland nog 12.000 ha veldbo
nen per jaar geteeld. Dit areaal is
regelmatig teruggelopen tot minder
dan 50 ha in 1971. Door de EG-ga-
rantieregeling en de plotselinge be
langstelling voor veldbonen als voe
dergewas zijn in Nederland in 1979
ongeveer 500 ha veldbonen geteelt.
In dit artikel zal alleen worden inge
gaan op de aspekten van de teelt van
veldbonen voor rijpzaadwinning.
De EG heeft tot een prijsgarantie
besloten om tot een vermindering
van de import van eiwitrijke veevoe
ders te komen; dit naar aanleiding
van de eiwitkrisis in 1973. Deze be
slissing betekent voor akkerbouwers
dat men waarschijnlijk tot verrui
ming van het bouwplan kan komen.
De teelt van veldbonen is te vergelij
ken met die van granen, terwijl van
veldbonen uit het verleden bekend is
dat ze goed land achterlaten voor het
volgende gewas.
W e onderscheiden verschillende
typen veldbonen, die van elkaar ver
schillen in grootte van de zaden.
Duivebonen hebben een 1000-
korrelgewicht van 400 gram, paar-
debonen van 700 gram, wierbonen
van 1200 gram en Waalse bonen
van 1700 gram. Feitelijk bestaat er
geen verschil tussen veldbonen en
tuinbonen.
Opbrengstniveau
Opbrengstvergelijking met
granen
Groeiperiode
Typen veldbonen
Rasverschillen
Tabel 1. Resultaten tuinbonenras Minica 1974 t/m 1979, opbrengst in
ton/ha, machinaal geoogst, 14% vocht.
jaar
Nieuw
Beerta
Wijnands
rade
Wieringer
werf
Colijns-
plaat
Erainerpom-
pascuum
Borger-
cornpagnie
Rolde
klei
löss
zavel
klei
dalgrond
dalgrond
zand
197 h
6,2
5,9
5,U
-
5,0
-
-
1975
5,5
6,1
5,1
-
-
-
-
1976
it.lt
3,3
-
-
1,5
2,1
1,6
1977
6,3
5,3
-
-
it,3
M v
it,2
1978
-
-
-
-
-
-
-
1979
-
7,0
-
6,2
-
-
-
ir. P.H.M. Dekker, PAGV - Lelystad/Alkmaar, afdeling proefstation
Teeltonderzoek
hernieuwde belangstelling voor de
veldbonen zijn ook de veredelings-
bedrijven zich weer op dit gewas
gaan richten. In 1980 zal het eerste
nieuwe ras voor de rassenlijst worden
aangemeld. Van de beproefde tuin
bonenrassen zijn Felix, Metissa en
Eureka feitelijk ongeschikt voor de
veldbonen teelt als gevolg v/d lage
peulaanzet aan de plant en vanwege
het hoge 1000-korrelgewicht. De
rassen Beryl en Rowena zijn fijnza-
diger en dragen de onderste peulen
hoog genoeg, maar deze rassen zijn
minder produktief.
O mdat veldbonen in het bouw
plan konkurreren met granen zijn de
kg-opbrengsten met elkaar vergele
ken uit proeven die in dezelfde jaren
op dezelfde plaatsen zijn uitgevoerd.
Van de granen zijn hiervoor de ge
middelde resultaten van de RIVRO-
rassenproeven gebruikt (tabel 2).
Omdat de resultaten in 1976 door de
droogte en de hitte zeer sterk nadelig
zijn beïnvloed, zijn deze resultaten
apart vermeld.
Op alle plaatsen heeft wintertarwe
duidelijk het meest opgebracht, fjet
gemiddelde opbrengstverschil t.o.v.
produktieve veldbonerassen varieert
van 400 kg per ha in Wijnandsrade
tot 2300 kg/ha in Wieringerwerf. Het
I n EG-verband is in 1978 besloten een minimale producentenprijs te
garanderen voor erwten, tuin- en veldbonen, voorzover deze produkten
voor diervoeding worden gebruikt. Voor 1979/1980 is deze vastgesteld
op 60,11 per 100 kg (exkl. btw), uitgaande van 14% vocht, 3% onzui
verheden en af boerderij. De telers dienen hiervoor een kontrakt af te
sluiten met een veevoederfabrikant. In deze EG-maatregel wordt ge
sproken over erw ten en veldbonen (tuinbonen), voor beide produkten
geldt dezelfde garantieprijs. In ons land gaat de belangstelling vooral
uit naar veldbonen of rijp geoogste tuinbonen, aangezien het op
brengstniveau van erwten lager ligt. Klimatologisch gezien past de
veldboon goed in Nederland. Een goede vochtvoorziening en geen
extreem hoge temperaturen zijn gunstig voor een goede opbrengst. In
Frankrijk gaat de belangstelling meer uit naar de teelt van erwten.
eldbonen moeten als de weers
gesteldheid en de bodemomstandig
heden het toelaten in maart worden
gezaaid. Zaaien in de eerste helft van
april is ook nog mogelijk, maar later
zaaien geeft kans op opbrengstre-
dukties. Zaaien in mei moet geheel
worden ontraden.
De lagere opbrengsten bij late zaai
kunnen worden veroorzaakt door
Veldbonen hebben een zwarte
"kiem" (hilum) op het zaad en tuin
bonen een blanke. Vroeger deelde
men de tuinbonen in bij de groep
Waalse bonen, vanwege de grofheid
van de zaden, maar tegenwoordig
zijn er al tuinbonenrassen die qua
grofheid overeenkomen met paarde-
bonen. Veldbonen worden altijd ais
rijp zaad geoogst en tuinbonen in een
onrijp stadium. De droog geoogste
veldbonen worden gebruikt als vee
voer. terwijl de onrijp geoogste tuin
bonen voor menselijke konsumptie
worden gebruikt. In Nederland
wordt ieder jaar ongeveer 2000 ha
tuinbonen geteeld, waarvan onge
veer 1500 ha op akkerbouwmatige
wijze voor de konservenindustrie.
Het overige areaal wordt op tuin
bouwbedrijven geteeld voor de verse
markt. De veldbonen groeien uit tot
langere planten dan tuinbonen.
Meestal worden de veldbonen 1,50 -
2.00 meter lang en tuinbonen 1,00 -
1,50 meter. De aanhechtingshoogte
van de onderste peulen is bij veld
bonen ongeveer 40 cm van de grond
en bij tuinbonen 10-25 cm. Om
oogstverlies te voorkomen moet de
aanhechtingshoogte van de onderste
peulen minstens 20 cm van de grond
zijn.
een ongunstige verhouding zaad
stro door hogere temperaturen of
droogte tijdens de bloei en door een
grotere kans op virusziekten.
De oogst van veldbonen valt nor
maal in de eerste helft van septem
ber. In een warme, droge zomer
kunnen de bonen reeds eind augus
tus worden geoogst, terwijl bij voch
tige weersomstandigheden in augus
tus en september de oogst kan wor
den verlaat tot eind september of in
het noorden van het land zelfs tot
begin oktober. Tuinbonen zijn over
het algemeen iets eerder rijp dan
veldbonen. Uit oogsttijdenproeven
die in 1978 en 1979 in Lelystad op het
PAGV zijn uitgevoerd, kwam naar
voren dat bij een drogestofgehalte
van het zaad van 50% reeds 96% van
de uiteindelijke hoeveelheid droge-
stof in de zaden was opgeslagen. Op
dat moment was ongeveer 60% vai\
het aantal peulen reeds zwart of aan
het verkleuren. De laatste fase van de
afrij ping is praktisch alleen een
kwestie van indrogen.
De oogst wordt uitgevoerd met de
graancombine. Wanneer een zeer
droog gewas bij scherpe zon wordt
geoogst, springen de peulen zo ge
makkelijk open dat daardoor oogst
verlies ontstaat. Bij de oogst moet
men daarmee rekening houden. Om
op droogkosten te besparen moet
men het liefst oogsten bij een vocht
Veldbonen.
Veldbonenoogst
gehalte van 20% of lager. Dit blijkt
echter niet altijd mogelijk.
T-/r blijken tussen de beproefde
rassen duidelijke verschillen in op
brengst te bestaan. Zeer goede op
brengsten zijn behaald met het tuin
bonenras "Minica". Het opbrengst
niveau van het oude ras "Wierboon
CB" was iets lager dan dat van Mi
nica. Andere rassen die in de proe
ven waren opgenomen, waren de
tuinbonenrassen Felix,Metissa, Euro-
ka, Rowena en Beryl, de duivebo-
nenrassen Kristall en Maxime en een
nieuwe paardeboonachtige selektie
van Cebeco-Handelsraad.
Feitelijk zijn de huidige rassen nog
niet geschikt voor een optimale teelt.
De hoogste opbrengsten worden be
haald met het ras Minica, maar dit
ras draagt zijn onderste peulen nog
niet hoog genoeg om ze altijd zonder
maaiverlies te kunnen oogsten en
bovendien is uit oogpunt van bespa
ring op zaaizaadkosten het 1000-
korrelgewicht te hoog. Duivebonen
dragen hun onderste peulen hoog ge
noeg en vanwege het fijne zaad is
hiervan ook de minste hoeveelheid
zaaizaad nodig.
Ze hebben echter als groot nadeel
dat de opbrengst minstens 500 kg/ha
lager is dan van Minica, dit als ge
volg van een ongunstige zaad stro
verhouding. In de Rassenlijst wor
den van de veldbonentypen alleen
Wierboon CB en Mansholt's wier
boon vermeld. In Duitsland en En
geland worden hoofdzakelijk duive
bonen geteeld. Uit proeven die door
dr. ir. G. Dantuma van het CABO in
Wageningen zijn uitgevoerd, blijkt
dat dê Duitse rassen produktiever
zijn dan de Engelse rassen.Door de