Teeltmaatregelen bij wintertarwe
in relatie tot groenbemesting
ZAAI-UIEN
H,
'Zeeland - Groenbemestingsland'
C.J. Govers,
CAR -Toon 0 Slimmy deWwm
Rassenberieht
RIVRO
Wageningen
li
s -c c
2 E
1-oS
ïls
C.A.R., Goes.
Let grote belang van een goede groen bemester met het
oog op het behoud van de bodemvruchtbaarheid is ge
noegzaam bekend. In Zeeland komen naast graan maar
weinig stoppels vrij, die voor de teelt ervan in aanmerking
komen. We moeten daarom zoveel mogelijk de granen
benutten voor de teelt van groenbemesters. Dat zelfs met
een laat voorjaar en overwegend late oogst van de dek-
vruchten toch goede groenbemesters zijn te telen, wordt
momenteel met de dag beter zichtbaar. Bepaalde teelt
maatregelen bij wintertarwe kunnen van invloed zijn op de
groei van de het volgend voorjaar in te zaaien groenbe
mesters. Nu we weer kort voor het zaaien van de winter
tarwe zijn beland, is het goed nu reeds hierbij stil te staan.
We denken dan aan de rassenkeuze, de zaaimethode en
aan de chemische onkruidbestrijding, die kort na het zaai
en kan worden toegepast.
Rassenkeuze.
Er zijn zogenaamde kortstrorassen (Durin. Donata) en rassen
met langer stro. Er zijn rassen met veel en breed blad (Nautica)
en rassen met vrij steile bladstand (Clement). Kort stro en een
steile bladstand is in het algemeen gunstig voor de ontwikkeling
van de ondervrucht. Bij het kiezen van 2 a 3 rassen per bedrijf
moeten we hier ook rekening houden.
In het rassenberieht voor wintertarwe wordt een waardering
gegeven voor de geschiktheid als dekvrucht. Hieraan moet
evenwel toegevoegd worden, dat de ervaringen in de praktijk
hiervan nogal eens afwijken.
De zaaimethode.
Steeds meer wordt op een nauwere rijafstand gezaaid, terwijl
ook het breedwerpig zaaien nog veel voorkomt. De indruk be
staat dat dan de slagingskansen van de groenbemester iets af
nemen. Door evenwel iets meer zaaizaad van de groenbemester
te gebruiken en bij raaigrassen zo vroeg mogelijk de gewenste
stikstofgift te verstrekken, is het mogelijk dit bezwaar op te
heffen. Bij proeven bleek overigens, dat de verwachtere hogere
opbrengst van de tarwe bij nauwer zaaien er niet altijd in zit.
Bodemherbiciden in het najaar.
"Voor de chemische onkruidbestrijding in de granen zijn zowel
in het najaar alsook in het voorjaar gqede herbiciden voorhan
den. Als er geen duist behoeft te worden bestreden, is het niet
strikt nodig reeds in het najaar, dus kort na de zaai, langwer-
kende bodemherbiciden te gebruiken. Dit kan, mits de toepas
sing geschiedt op het juiste tijdstip, met gepast weer en de juiste
middelen, evengoed in het voorjaar plaatsvinden. Gezien de
vaak minder goede ervaringen, o.a. in het afgelopen voorjaar is
het niet iedereen het met deze stelling eens. Er moeten dan
echter ergens fouten zijn gemaakt. Overigens is het zo, dat in
verband met de teelt van de groenbemester het altijd nog beter is
in het najaar, dan in het voorjaar langwerkende bodemherbici
den te gebruiken. Het laatste sluit groenbemesters telen uit. Als
in oktober wordt gespoten is het middel normaal gesproken in
het voorjaar weinig of niet schadelijk meer voor de in te zaaien
groenbemesters. Wordt in november of zelfs december gespoten
dan stijgt de kans op schade echter wel. Vooral middelen op
basis van methabenzthiazuron (Tribunil e.a.) en Chloortoluron
80% (o.a. Dicuran) kunnen dan in het voorjaar langer doorwer
ken dan bijvoorbeeld Chandor en Tok— Ultra. Witte klaver is
dan nog het gevoeligst. Op een in dit kader in oktober 1978
aangelegde proefis bij genoemde niddelen de stand van de witte
klaver wat minder. Tussen de middelen zit weinig of geen ver
schil in stand bij Italiaans- en Engels raaigras en rode klaver. In
die gevallen dat er duist zal moeten worden bestreden en ook als
men daaraan twijfelt, moet in het najaar gespoten worden.
Wintergerst wordt vroeger gezaaid dan wintertarwe. Hier is
zeker geen nawerking in het voorjaar te verwachten.
lil
De teelt van zaai-uien wordt overwegend aangetroffen op de akkerbouwbedrijven in Zeeland,
de IJsselmeerpolders, Zuid-Holland en in Noord-Holland met respectievelijk 31%, 37%, 12% en
11% van de oppervlakte in 1978. De oogst valt, afhankelijk van het ras, in de maanden augustus of
september. Ongeveer een vierde gedeelte van de produktie va nde zaai— uien wordt kort na de
oogsj afgezet. De rest wordt gedurende kortere of langere tijd bewaard. Door het koude weer
(periode juni/juli) werden in 1978 bij alle rassen meer of minder bloemstengel gevormd*. Er bleken
grote rasverschillen op te treden. Tussen de in onderzoek zijnde kweekprodukten varieerde het
percentage bloemstengels van 0,2% tot 13,6%. Bij zaai— uien komt bloemstengelvorming echter
niet vaak voor. De laatste keer dat dit abnormale verschijnsel in ernstige mate optrad was in 1948.
Belangrijke eigenschappen voor de gebruikswaarde van zaai— uien zijn vroegrijpheid, vorm,u-
niformiteit van vorm, produktiviteit bewaarrendement en vooral de huidvastheid. De zowel bij de
oogst als bij de bewerking ver doorgevoerde mechanisatie zijnoorzaak dat aan de stevigheid van de
buitenste rokken van de bol hoge eisen worden gesteld. Het verlies van droge rokken, waardoor
kale uien ontstaan, is voor de kwaliteit zeer nadelig. Bovendien wordt hierdoor het uitlopen
versneld, hetgeen ongunstig voor de bewaarbaarheid is. Bij het gebruikswaardeonderzoek wordt
dan ook aan de eigenschap huidvastheid veel aandacht besteed. De huidvastheid wordt getest
door de uien tweemaal over een afstaartmachine (rollensysteem) te voeren. Van de uitsluitend*
voor directe afzet aanbevolen selecties vindt het beoordelen van de huidvastheid kort na de oogst
plaats. Bij de bewaaruien wordt de huidvastheidstest direct na beëindiging,/ande bewaarperiode
uitgevoerd. Voor de begin maart beoordeling wordt uitgegaan van niet met een anti-spruitmiddel
behandelde uien, terwijl de test in eind april gebeurt bij uien die te velde met het anti-spruitmiddel
maleïne hydrazide zijn bespoten. In beide gevallen wordt gebruik gemaakt van uien die gedu
rende de bewaarperiode in een met buitenlucht gekoelde bewaarplaats zijn bewaard.
In 1979 werd voor het eerst een huidvastheidstest uitgevoerd bij uien (niet behandeld met maleïne
hydrazide) die vanaf november tot begin juni bij een temperatuur van circa 0 gr. C werden
opgeslagen. De waarderingen van de huidvastheid van de verschillende rassen/selecties begin
maart,eind april en begin juni blijken goed met elkaar oveiten te komen, waarbij het gemiddeld
percentage kale uien in 1979 van de aanbevolen rassen/selecties begin maart 3,3% eind april 6,4%
en begin juni 6,9% was. Van de met mechanische koeling bewaarde uien werd drie weken na het
beëindigen van de opslag het percentage uitgelopen uien bepaald. Tussen de 37 rassen/selecties
waarmee het bewaaronderzoek werd uitgevoerd zijn duidelijke verschillen in spruitlustigheid
waargenomen. De mate waarin spruitvorming optrad liep namelijk uiteen van 7,0% tot 47,3%. In
de volgende tabellen zijn van de aanbevolen rassen/selecties de resultaten van de proeven in de
jaren 1975 t/m 1978 samengevat.
Tabel 1. Overzicht van de selectie-eigenschappen b(j zaai-uien voor directe afzet
selectie
ingezonden door
•o
■o
•C
SP
oc '5
G 2 X
O.
T?
00
Sg
T5 <r>
53 *o
O
O.
S Xi -H
Rijnsburger
Augusta
Bejo Zaden, Noord-Scharwoude
en De Groot en Slot, Heerhugowaard
9
8
Adina
D.J. van der Have, Kapelle
8
103
7*
Vroege Dirkslander
D.J. van der Have, Kapelle
8
101
6*
Cepria
Gebr. De Jongh, Goes
en A.R. Zwaan en Zn., Voorburg
8
100
6*
Produbel
D. van der Ploeg, Barendrecht
7®
104
7
Lucrato
Royal Sluis, Enkhuizen
8
95
7®
Produktie rijp geoogst, 692,7 kg/are 100
Hoge cijfers betekenen een gunstige waardering van de desbetreffende eigenschap. Eén punt
verschil in vroegrijpheid is één week verschil in plukrijpheid. De cijfers voor huidvastheid zijn
gebasserd op het percentage kale uien na machinale verwerking kort na de oogst.
Het merendeel van de vroege uien wordt in onrijpe toestand (groen) geoogst. Bij normale
groei-omstandigheden wordt meestal begin augustus met de aflevering begonnen. Uiteraard
neemt bij later oogsten de opbrengst nog regelmatig toe. Groen geoogste uien zijn niet houdbaar
en dienen daarom snel te worden afgezet.
Tabel 2. Overzicht van de ras/selectie-eigenschappen bij zaal-uien voor directe afzet en bewaring
ras/
selectie
ingezonden door
•n
3 *7
c -
3 4> l/}
«3 1-
c 2P^
v A b
00
."2
je -5 *7
e -o on
'5 a 1
"2 2 s
3
OO
r-
S e O
5 c J
•o
'C A
T3 Jj -
I5-S--3
2 W 2
s a
Rijnsburger
Balstora
Bejo Zaden, Noord-Scharwoude en
De Groot en Slot, Heerhugowaard
6
101
92,3
8s
8®
Barko
Bejo Zaden, Noord-Scharwoude
en De Groot en Slot, Heerhugowaard
6
100
92,8
7®
7®
Robusta
Bejo Zaden, Noord-Scharwoude
en De Groot en Slot, Heerhugowaard
65
102
92,6
8
8
Robot
Gebr. Broersen, Tuitjenhorn
6®
100
93,5
8
8
Wabasto
Cebeco-Handelsraad, Rotterdam
6
104
93,0
7
7
Mabol
Enza Zaden, Enkhuizen
6
104
92,9
5
5®
Waldo
Holland Select, Andijk
en Wed. P. de Jongh, Goes
6
101
93,2
5
6
Goldskin
Jos Huizer, Rijsoord
6
99
93,2
6®
6®
Imposa
Gebr. De Jongh, Goes
en A.R. Zwaan en Zn., Voorburg
6
98
92,0
8®
8
Produmax D. van der Ploeg, Barendrecht
6*
95
93,1
7®
7®
Produskin D. van der Ploeg, Barendrecht
65
100
93,0
6®
6®
Rivato
Royal Sluis, Enkhuizen
6*
98
93,2
6
6®
Jumbo
Sluis en Groot, Enkhuizen
6s
101
93,5
8®
8®
Wijbo
Sluis en Groot, Enkhuizen
6s
102
93,0
5
5®
Hybride
Hyduro
Bejo Zaden, Noord-Scharwoude
en De Groot en Slot, Heerhugowaard
6
100
93,0
8
7®
723,8 kg/are 100
Hoge cijfers betekenen een gunstige waardering van de desbetreffende eigenschap. Eén punt
verschil in vroegrijpheid is één week verschil in plukrijpheid. De cijfers voor huidvastheid zijn
gebaseerd op het percentage kale uien na machinale verwerking op het einde van de betreffende
bewaarperiode.
Naarmate langer wordt bewaard nemen de aan de hoedanigheid can het produkt te stellen eisen
toe. Vooral voor aflevering na .maart is de eigenschap huidvastheid van grote betekenis voor het
behoud van de kwaliteit. Met de toename van het uienareaal is de noodzaak voor afzetspreiding
sterk toegenomen. Voor langdurige bewaring hebben rassen/selecties met de gunstigste waarde
ring voor huidvastheid de voorkeur. Vooral bij bewaaruien heeft naast de huidvastheid ook de bij
de oogst gevolgde werkwijze invloed op de kwaliteit. Gunstig voor de kwaliteit is het oogsten in
één werkgang. Om dit mogelijk te maken dient vóór het rooien een gedeelte van het loof te worden
verwijderd.
Samenstelling van zaai-uien
Voor de verwerking tot gedroogde produkten is het drogestofgehalte belangrijk. In 1978 zijn 37
kweekprodukten onderzocht op hun drogestofgehalte, waarbij het gehalte aan drogestof uiteen
liep van 10,1% tot 12,0%. Tevens werd door het Sprenger Instituut van een tiental herkomsten het
gehalte aan reducerende suikers (glucose fructose) bepaald. Bij het onderzochte materiaal
varieerde dit van 3,65% tot 4,39%.
Juli 1979.
Het onderzoek is uitgevoerd door de Stichting Nederlandse Uien-Federatie (SNUIF) te Middelharnis.
8