KNLC K0 MM ENTAAR
Opnieuw aandacht gevraagd voor
problematiek Z.W. akkerbouw
H et Landbouwschap heeft op 5 juli 1979 zijn maande
lijkse bespreking gehad met minister Van der Stee. Tijdens
dit overleg zijn aan de orde geweest het EG-markt- en
prijsbeleid 1979/80, het beleidsprogramma "Verbetering
konkurrentiepositie Nederlandse Fruitteelt" van het
Landbouwschap en de toekomstige toetreding van Spanje
tot de Europese Gemeenschap.
I n het verleden moest de woning van een boerderij tenge
volge van wetsduiding als ondernemingsvermogen worden
aangemerkt. Ingevolge het bepaalde in artikel 18 van het
besluit Inkomstenbelasting 1941 werd gebruik van de eigen
woning, indien dit met de uitoefening van een landbouwbe
drijfrechtstreeks verband hield, mede als deel van dit bedrijf
beschouwd.
D e motivering van de beslissing van het Hof luidt aldus:
dat belanghebbende in zijn verhouding tot de fiskus het in
1973 gebouwde woonhuis tot zijn privé-vermogen wenst te
rekenen en hij daarmee gelet op de vaststaande feiten en
omstandigheden, zowel afzonderlijk als in onderling ver
band gezien, naar het oordeel van het Hof, de grenzen van
de redelijkheid niet heeft overschreden
dat daarbij met name opmerking verdient dat het woonhuis
uitsluitend tot woning dient
I n deze tijden van prijsverhoging en inflatie kan het erg
aantrekkelijk zijn onroerende goederen in het privé-vermo
gen te hebben.
D e minister geeft zijn visie op het door het Landbouwschap in
maart jl. aan hem aangeboden beleidsprogramma "Verbetering
van de konkurrentiepositie Nederlandse fruitteelt". De minister
konstateert, dat bedrijfsleven en overheid het op een belangrijk
aantal punten eens zijn. Als punten van overeenstemming
noemt hij:
D aarnaast komen er in een veranderende maatschappij vele
nieuwe dingen op ons af, ook in de onderzoeksfeer. Al enige jaren
is er een tendens waar te nemen waarbij meer geld (mankracht)
gaat naar onderzoek in de sfeer van natuur en milieu en van
ontwikkelingshulp ten nadele van het onderzoek in de primaire
agrarische produktiesfeer. Juist omdat we zoveel waarde hechten
aan onderzoek in de sfeer van de agrarische produktie, verwer
king en afzet (zowel op technisch als ekonomisch gebied) zullen
we ons krachtig tegen een voortgaande tendens naar meer on
derzoek in de niet-materiële sferen ook buiten de landbouw,
moeten teweerstellen. Als er extra onderzoek in de sfeer van
natuur, milieu, landschap e.d. gewenst is, dan zullen daarvoor
maar extra middelen beschikbaar gesteld moeten worden. Daar
naast konstateren we een aantal ontwikkelingen waar ofwel de
agrarische sektor zelf andere wegen wenst in te slaan ofwel
waarin we van buitenaf tot andere produktiewijzen worden aan
gespoord. Binnen onze sektor zelf vragen we ons bijvoorbeeld
steeds meer af in hoeverre voortgaande schaalvergroting en uit
breiding van de totale produktie-omvang gewenst is. Het zal
duidelijk zijn dat de richting waarin we met agrarisch onderzoek
gaan hier alles mee te maken heeft. Moeten we machines en
installaties ontwerpen die alleen maar op zeer grote bedrijven
rendabel zijn of moeten we meer onderzoek doen naar goedkope
machines en installaties gericht op wat gematigder bedrijfsom
vang. Van buitenaf worden we bijvoorbeeld gekonfronteerd met
toenemende schaarste aan energie en industriële grondstoffen.
Moeten we ook binnen het landbouwkundig onderzoek niet meer
prioriteit leggen op onderzoek gericht op energiebesparing of
onderzoek gericht op het rendabel maken van agrarische pro
duktie van energie en grondstoffen. Het zijn konkrete indrin
gende vragen waar we ons in de komende tijd mee zullen moeten
bezig houden, willen we ons op de toekomst blijven richten. Voor
de pas opgerichte Kommissie Landbouwonderzoek liggen duide
lijk vele, zeker niet eenvoudige taken te wachten. LUTEIJN.
Landbouwkundig onderzoek
Doelgericht
Bespreking minister van landbouw en Landbouwschap
EG- markt- en prijsbeleid
H. et Landbouwschap licht uitvoerig zijn standpunt toe inzake
het EG-markt- en prijsbeleid 1979/80 zoals het bestuur dat
daags te voren heeft vastgesteld. Het Landbouwschap sprak er
zijn waardering over uit dat de EG-Raad van Landbouwminis
ters - zij het laat - toch besluiten heeft genomen en het gemeen
schappelijke landbouwbeleid in stand is gebleven. Het Land
bouwschap toont er waardering voor dat de minister ertoe heeft
bijgedragen dat de besluitvorming door de Raad niet verder
werd uitgesteld.
De gemiddelde prijsverhoging van 1,2% - immers, in de zuivel-
prijzen komt geen verandering - acht het Landbouwschap te
laag in vergelijking met de gevraagde 2% tot 4%. De afbraak van
de monetair kompenserende bedragen (mcb's), waartoe is be
sloten, heeft samen met de volgens het Landbouwschap be
perkte prijsverhoging tot gevolg dat de konkurrentie- en inko
menspositie van onze agrarische sektor verslechtert. Wijzend op
het huidige regeringsbeleid dat versterking van de konkurren-
tiekracht van het bedrijfsleven tot doel heeft, dringt het Land
bouwschap aan op uitvoering van zijn voorstellen, zoals ver
woord in de nota "Landbouwbeleid 1980/81" en verdere las
tenverlichting. Het denkt daarbij met name aan grotere over
heidsbijdragen in de keuringskosten, de dierziektenbestrijding
en sociale verzekeringspremies.
Bijzondere aandacht vraagt het Landbouwschap voor de groei
ende problematiek van de akkerbouw in het zuidwesten van het
land. Om deze problemen te boven te komen, dringt het Land
bouwschap aan op maatregelen voor bodemverbetering, zoetwa
tervoorziening en een nadere analyse van de problemen.
De minister verklaart het lang niet in alle opzichten eens te zijn
met de uitgangspunten van het Landbouwschap. Jarenlang is
gepleit voor konsequente toepassing van een objektieve metho
de als berekeningswijze voor de vast te stellen EG-landbouw-
prijzen.
Nu een dergelijke methode in Europees verband is gevonden, is
het niet juist deze - wanneer de uitkomsten ervan minder gunstig
voor ons land zijn - geheel los te laten. Op grond van de alge
mene inkomensontwikkeling in ons land en gezien de verhou
ding tussen kosten en opbrengsten in de akkerbouwsektor heeft
de bewindsman steeds gepleit voor een verhoging van ca. 2%.
Hierbij heeft mede een afbraak van positieve mcb's voor ogen
gehad. Gezien dit uitgangspunt toont minister Van der Stee zich
over de Brusselse prijsbesluiten niet ontevreden. De eenheids-
markt, die door de vermindering van de mcb's in zicht komt,
noemt hij van ongemeen grote betekenis.
Het Landbouwschap en de minister zijn het erover eens, dat
hiermee een belangrijk deel van de kunstmatigheid aan de
handelsstromen is ontnomen. De bewindsman deelt niet de
vrees van het Landbouwschap, dat door de wijze van mcb-af-
braak de konkurrentiepositie van ons land verslechtert. Volgens
hem leert de ervaring, dat de effekten hiervan binnen een half
jaar zijn .verdwenen, onder meer door de aanzienlijke grotere
inflatie in landen met negatieve mcb's.
Het Landbouwschap meent, dat het direkte effekt van de be
sluiten van de mcb's wel degelijk nadelig is voor de konkurren
tiepositie. Een verslechtering van de konkurrentiepositie geeft
volgens het Landbouwschap aanleiding tot maatregelen van de
overheid.
De minister meent dat het Landbouwschap zijn verzoek om
lastenverlichting baseert op de EG-prijsbeslissingen. Het gaat
naar zijn mening niet aan een dergelijke regelrechte verbinding
te leggen. Alleen de ontwikkeling van de inkomenspositie op
zich zelf kan eventueel aanleiding zijn voor aanvullende maa
tregelen. Er is nu nog geen aanwijzing dat er op dit ogenblik
bijzondere redenen zijn hiertoe over te gaan. Nu bovendien het
Kabinet zich nog beraadt op het totale sociaal-ekonomische be
leid, kan de bewindsman geen uitspraken doen vóór Prinsjes
dag.
In de wet Inkomstenbelasting 1964 is voornoemde bepaling
van het besluit 1941 niet opgenomen en hoewel aanvanke
lijk de gerechtshoven niet veel voelden om woningen beho
rende bij boerderijen buiten het ondernemingsvermogen te
laten heeft zich een konstante jurisprudentie van de Hoge
Raad ontwikkeld, waarin voor de vraag of het woonhuis of
enige andere zaak tot het bedrijfsvermogen dan wel tot het
privé-vermogen behoort, in het algemeen en binnen de
grenzen der redelijkheid de wil van de belastingplichtige
beslissend is.
Kortgeleden nu is een uitspraak van het Gerechtshof Am
sterdam gepubliceerd, waarbij werd beslist dat een veehou
der die in 1973 een woning bouwde op 50 meter afstand van
de boerderijveestalling, waarbij zowel de woning als be
drijfsgebouwen afzonderlijk vanaf de openbare weg te be
reiken waren, de woning tot het privé-vermogen mag worden
gerekend.
De keuze of het bedrijfsvermogen dan wel privé-vermogen
was volledig aan de belastingplichtige.
dat het op een afstand van ca. 50 m. van de bedrijfsschuur en
boerderij is gelegen, daarvan geheel los staat en via een
verhard pad rechtstreeks is verbonden met de openbare weg:
dat de hiervóór bedoelde schuur en boerderij eveneens een
rechtstreekse verbinding hebben met bedoelde openbare
weg;
dat, hoezeer ook de ligging van het woonhuis in de direkie
omgeving van de bedrijfsgebouwen, het mogelijk maakt
voortdurend en direkt toezicht uit te oefenen op de gang van
zaken in het bedrijf, daaraan niet afdoet dat het woonhuis
op generlei wijze wordt gebruikt voor bedrijfsdoeleinden
noch rechtstreeks dienstbaar is aan belanghebbendes vee
teeltbedrijf:
dat ook de omstandigheid dat vergunning voor de bouw van
het onderhavige woonhuis niet, zoals de inspekteur onbe
twist stelt, aan een willekeurige derde zou zijn verleend, te
dezen betekenis mist; dat immers deze beperking in de af
gifte van bouwvergunningen beoogt agrarische bestemming
van het betrokken gebied te handhaven doch daaruit niet
volgt dat in een zodanig gebied gebouwde woonhuizen
noodzakelijk tot enig agrarisch ondernemingsvermogen
behoren".
Huis en schuur fiskaal gescheiden
Waardestijgingen blijven dan buiten de belastingheffing. De
administratieve problemen nemen wel toe, omdat splitsin
gen nodig zijn van vaste lasten van onderhoudskosten en van
verzekeringen.
Ook de aftrek van rente kan een rol spelen. De huurwaarde
wordt ook op een andere wijze berekend.
Maar toch verdient het aanbeveling dat bij koop of nieuw
bouw van een boerenwoning er op wordt gelet of opname in
het privévermogen mogelijk is.
Wij zullen hieraan zeker de nodige aandacht besteden.
Paauwe.
De minister konstateert in de akkerbouw in zuidwestelijk Ne
derland een strukturele problematiek. Uitgebreid onderzoek zal
volgens hem moeten uitwijzen welke de oorzaken zijn van de
achterblijvende ontwikkelingen in vergelijking met de rest van
ons land. De Landelijke Raad voor de Bedrijfsontwikkeling in de
Landbouw zal hiertoe een aantal projekten opstellen.
De minister wil verder praten over een verbetering van de bo
demvruchtbaarheid en duidt in dit verband op mogelijkheden via
de pcw-regeling.
Minister Van der Stee noemt het EG-zuivelvraagstuk een mo
lensteen om de nek van het gemeenschappeli k landbouwbeleid.
De besprekingen in het najaar over een aanvullende begroting
voor de zuivel ziet hij somber tegemoet. In de zuivelsektor is
niets veranderd omdat, zo herhaalde de minister, dat de enige
mogelijkheid was om voor 1 juli 1979 tot besluitvorming te
komen. Om die reden is er dan ook geen verbetering gekomen in
de omschakelings- en niet-leveringsregelingen. Het voorstel van
het Landbouwschap inzake de premieregeling voor de vrijwil
lige vermindering van de melkaflevering zal volgens de minister
in Brussel nauwkeurig bestudeerd worden.
Beleidsprogramma fruitteelt
- verhoging minimummaat in de klassering van vers fruit
- het weren van onrijp fruit
- versterking van onderzoek naar objektieve rijpheidskriteria,
stabiele oogsten, marktonderzoek
- beperkte uitgifte van grond voor de fruitteelt in de IJssel-
meerpolders ter verbetering van de struktuur van de fruit-
teelLeJders.
- intensivering van de voorlichting over bewaring van fruit
Vervolg op pag. 4
y orige week vond de eerste vergadering plaats van de door het
Landbouwschap ingestelde Kommissie Landbouwonderzoek.
Alweer een kommissie zullen velen geneigd zijn zich af te vragen.
Wordt er dan, zeker ook bij het organiseren van het onderzoek,
nog niet genoeg gepraat. Terechte vragen in onze, soms over-
georganiseerde, agrarische wereld. Er moeten dan ook heel goe
de redenen zijn om tot de instelling van een dergelijke kommissie
te komen. Die zijn er naar mijn mening ook.,Op vele tientallen
plaatsen wordt door vertegenwoordigers van het bedrijfsleven
meegepraat en besloten over de gang van zaken bij het land
bouwkundig onderzoek. Dat kan zijn in programmaadvieskom-
missies, in besturen van proefstations en instituten en bijvoor
beeld in het kader van bestuur en afdelingen van de Nationale
Raad Landbouwkundig Onderzoek. Het is van groot belang dat
de stem van de agrarische producenten zo krachtig en gelijk-ge-
richt mogelijk doorkomt. Een stuk onderlinge koördinatie en het
uitdragen van een visie aangaande de richting van het land
bouwkundig onderzoek over de sektoren heen is daarbij van groot
belang. Daar ontbrak het nogal eens aan; dit wordt dan ook één
van de hoofdtaken van de nieuwe kommissie. Ervoor zorgen dus
dat we in de vele overlegstrukturen elkaar als vertegenwoordigers
van boeren en tuinders versterken door eerst een gezamenlijke
koers uit te stippelen. Dat zal temeer nodig zijn waar de omvang
van het landbouwkundig onderzoek zeker in de komende jaren
onder druk zal staan en we moeten oppassen als bedrijfstakken of
zelfs binnen één bedrijfstak niet tegen elkaar te worden uitge
speeld.